ECLI:NL:GHSHE:2020:3974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.273.968_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbintenissenrecht en procesrecht met betrekking tot verstek en reconventie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over verbintenissenrecht en procesrecht. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en een geïntimeerde, die niet is verschenen. De procedure is een vervolg op een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de geïntimeerde als eiser in conventie en verweerder in reconventie optrad. Het hof heeft in een tussenarrest van 13 oktober 2020 overwogen dat het bestreden vonnis in conventie niet in stand kan blijven, voor zover de vorderingen van de geïntimeerde zijn toegewezen. Het hof heeft deze vorderingen afgewezen en de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten in eerste aanleg in conventie.

De appellanten hebben in reconventie vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, maar hebben nagelaten om nadere inlichtingen te verstrekken over hun stellingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende feitelijk onderbouwd hebben dat de geïntimeerde in verzuim is geraakt met het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Hierdoor zijn de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar. Het hof heeft de kantonrechter in zijn oordeel bevestigd dat de vorderingen in reconventie terecht zijn afgewezen.

De proceskosten van het hoger beroep zijn tussen partijen gecompenseerd, waarbij de helft van de proceskosten van de appellanten ten laste van de geïntimeerde is gebracht. Het hof heeft de proceskosten van de appellanten vastgesteld op € 3.462,00, waarvan de helft € 1.731,00 bedraagt. Het hof heeft ook de nakosten en wettelijke rente toegewezen aan de appellanten. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.968/01
arrest van 22 december 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap],
2.
[appellant],
3.
[appellante],
allen gevestigd respectievelijk wonend te [gevestigd/wonend] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] en afzonderlijk als [de vennootschap] , [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. A. Sarkis te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
onder meer handelend onder de naam [bedrijf] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 oktober 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 13 november 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie en eisers in reconventie.

7.Het vervolg van het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 oktober 2020,
  • de aantekening op de rol dat [appellanten] geen akte hebben genomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

8.Het vervolg van de beoordeling in hoger beroep

8.1.
In het tussenarrest heeft het hof al overwogen dat het bestreden vonnis in conventie niet in stand kan blijven, voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [de vennootschap] zijn toegewezen en dat het hof deze vorderingen alsnog zal afwijzen.
8.2.
Het voorgaande brengt mee dat de proceskostenveroordeling die in het bestreden vonnis is opgenomen in 6.3, moet worden vernietigd voor zover die betrekking heeft op de proceskosten in eerste aanleg in conventie. Deze proceskosten komen ten laste van [geïntimeerde] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt deze proceskosten tot heden aan de zijde van [appellanten] vast op € 960,00 voor salaris gemachtigde.
8.3.
Ten aanzien van de vorderingen die [appellant] . en [appellante] in reconventie jegens [geïntimeerde] hebben ingesteld, heeft het hof [appellanten] de gelegenheid gegeven om nadere inlichtingen te verstrekken.
8.4.
De nadere inlichtingen betreffen in de eerste plaats de stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde] aan [appellant] . en/of [appellante] heeft meegedeeld dat hij het werk niet zou afmaken en gebreken niet zou herstellen. [appellanten] behoorden te concretiseren wanneer en/of bij welke gelegenheid dergelijke mededelingen zijn gedaan, wat die mededelingen waren, tegen wie hij die mededelingen heeft gedaan en wat de stand van het werk toen was. Het concretiseren was vereist om na te gaan of [geïntimeerde] in verzuim is geraakt met het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomst (rov. 8.26). Daarnaast moesten [appellanten] nader toelichten en/of concretiseren welke gebreken het werk van [geïntimeerde] had, hoe de gestelde gebreken zich verhouden tot wat is afgesproken (de inhoud van de overeenkomst). Zij moesten tevens specificeren wat de kosten zijn geweest voor herstel van de diverse gebreken.
8.5.
[appellanten] hebben geen nadere inlichtingen verstrekt. Uit de aantekeningen op de rol blijkt dat hun akte niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, zodat het recht op het nemen van die akte is vervallen (artikel 133 lid 4 Rv).
Zij hebben daarmee hun stelling dat [geïntimeerde] aan [appellant] . en/of [appellante] heeft meegedeeld dat hij het werk niet zou afmaken en gebreken niet zou herstellen, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit brengt mee dat onvoldoende naar voren is gebracht om te oordelen dat [geïntimeerde] in verzuim is geraakt met het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Bovendien zijn de beweerde gebreken en de kosten van herstel daarvan onvoldoende toegelicht. De vorderingen van [appellant] . en [appellante] zijn dus niet toewijsbaar, voor zover die betrekking hebben op tekortkomingen van [geïntimeerde] in het nakomen van verplichtingen uit de overeenkomst.
8.6.
[appellanten] dienden daarnaast onder meer te concretiseren welke schade [geïntimeerde] bij het uitvoeren van het werk heeft veroorzaakt (rov. 8.32). Ook dit hebben [appellanten] nagelaten. Er is dus onvoldoende feitelijk onderbouwd dat en welke schade [geïntimeerde] bij het uitvoeren van het werk heeft veroorzaakt. Ook in zoverre zijn de vorderingen van [appellant] . en [appellante] niet toewijsbaar.
8.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vorderingen in reconventie terecht heeft afgewezen. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen, voor zover in reconventie gewezen. Ook de proceskostenveroordeling die in het vonnis is opgenomen in 6.3, blijft in stand voor zover het de proceskosten in reconventie betreft. Uit hetgeen is overwogen in 5.17 van het bestreden vonnis blijkt dat de proceskosten in reconventie zijn vastgesteld op € 480,00.
Het hof zal de proceskostenveroordeling die de kantonrechter heeft uitgesproken, tot dit bedrag beperken.
8.8.
In het hoger beroep zijn beide partijen op enkele punten in het ongelijk gesteld.
Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep daarom tussen hen compenseren.
Nu [geïntimeerde] niet is verschenen, brengt het hof de helft van de proceskosten van [appellanten] ten laste van [geïntimeerde] , zodat partijen ieder de helft van deze proceskosten dragen. De proceskosten van [appellanten] stelt het hof vast op:
  • griffierecht € 2.071,00
  • salaris advocaat
totaal € 3.462,00
waarvan de helft is: € 1.731,00
8.9.
In de dagvaarding in hoger beroep hebben [appellanten] nakosten en wettelijke rente gevorderd. Deze zijn toewijsbaar. Het nasalaris zal het hof beperken tot de bedragen die [appellanten] hebben gevorderd, nu deze lager zijn dan het liquidatietarief.

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
vernietigt het bestreden vonnis in conventie, voor zover dit aan het hof is voorgelegd;
en, opnieuw rechtdoende,
9.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [de vennootschap] alsnog af;
9.3.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de conventie in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 960,00 voor salaris gemachtigde,
9.4.
bekrachtigt het bestreden vonnis in reconventie, met dien verstande dat het bedrag van de proceskostenveroordeling (vermeld in het bestreden vonnis in 6.3) wordt vastgesteld op € 480,00;
9.5.
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat [geïntimeerde] de helft van de proceskosten van [appellanten] draagt en veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] te betalen:
  • € 1.731,00 voor de proceskosten tot heden;
  • € 131,00 aan nasalaris advocaat,
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na heden tot de dag van betaling,
- € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het arrest, indien niet binnen veertien dagen na heden is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na heden tot de dag van betaling;
9.6.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor zover mogelijk.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, S.C.H. Molin en G. Creutzberg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2020.
griffier rolraadsheer