In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over verbintenissenrecht en procesrecht. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en een geïntimeerde, die niet is verschenen. De procedure is een vervolg op een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de geïntimeerde als eiser in conventie en verweerder in reconventie optrad. Het hof heeft in een tussenarrest van 13 oktober 2020 overwogen dat het bestreden vonnis in conventie niet in stand kan blijven, voor zover de vorderingen van de geïntimeerde zijn toegewezen. Het hof heeft deze vorderingen afgewezen en de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten in eerste aanleg in conventie.
De appellanten hebben in reconventie vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, maar hebben nagelaten om nadere inlichtingen te verstrekken over hun stellingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende feitelijk onderbouwd hebben dat de geïntimeerde in verzuim is geraakt met het nakomen van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Hierdoor zijn de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar. Het hof heeft de kantonrechter in zijn oordeel bevestigd dat de vorderingen in reconventie terecht zijn afgewezen.
De proceskosten van het hoger beroep zijn tussen partijen gecompenseerd, waarbij de helft van de proceskosten van de appellanten ten laste van de geïntimeerde is gebracht. Het hof heeft de proceskosten van de appellanten vastgesteld op € 3.462,00, waarvan de helft € 1.731,00 bedraagt. Het hof heeft ook de nakosten en wettelijke rente toegewezen aan de appellanten. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.