In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot schadevergoeding en nakoming van een geldleningsovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.M.L. Dings, heeft de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bloo, aangeklaagd voor schadevergoeding op basis van een tekortkoming in de overeenkomst van cessie en de nakoming van een geldleningsovereenkomst. De appellant stelde dat hij vorderingen had gekocht van [Tandtechnisch Laboratorium] en dat de geïntimeerde, als bestuurder van deze vennootschap, onrechtmatig had gehandeld door valse facturen te verstrekken. De rechtbank Limburg had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, onder andere op basis van verjaring van de vorderingen tot nakoming van de geldleningsovereenkomst.
Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en geoordeeld dat de vorderingen van de appellant niet toewijsbaar zijn. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de onrechtmatige daad en dat de vorderingen tot nakoming van de geldleningsovereenkomst waren verjaard op grond van artikel 3:307 lid 1 BW. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de appellant in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende onderbouwing bij vorderingen tot schadevergoeding en de gevolgen van verjaring in het civiele recht.