In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een nalatenschap waarbij de appellante vordert om nog niet verdeelde goederen, waaronder fotoalbums en een trouwreportage, aan de notaris af te geven. De zaak is in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch na eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante heeft in een tussenarrest van 21 april 2020 de gelegenheid gekregen om getuigen te horen, maar heeft hiervan afgezien. Het hof heeft vervolgens de bewijslevering beoordeeld op basis van de reeds beschikbare verklaringen.
De appellante heeft gesteld dat de goederen niet aan haar zijn afgegeven door de bewindvoerder van haar moeder, terwijl de geïntimeerde, haar zus, heeft verklaard dat de goederen wel degelijk zijn overhandigd. De bewindvoerder heeft als getuige verklaard dat hij de goederen aan de appellante heeft overhandigd en dat deze zijn geparafeerd. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en geconcludeerd dat de geïntimeerde voldoende bewijs heeft geleverd dat de goederen op 4 maart 2016 zijn afgegeven aan de appellante.
Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen en de eerdere vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn tussen partijen gecompenseerd, gezien de familierelatie. De uitspraak is gedaan op 22 december 2020.