ECLI:NL:GHSHE:2020:3947

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
20-001382-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot doodslag en openlijk geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 43 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 15.956,20, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 25 juli 2015 te Noorbeek, waarbij de verdachte de benadeelde partij met een mes in de arm heeft gestoken. De benadeelde partij heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder een slagaderlijke bloeding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van opzet op de dood. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte is ook betrokken geweest bij een geweldsincident op 3 september 2016, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partij, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001382-17
Uitspraak : 2 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 19 april 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700491-15 en 03-700423-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van poging tot doodslag (03-700491-15 primair) en van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (03-700423-16 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vouwmes, twee creditcardmessen en een kaartmes onttrokken aan het verkeer. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 28.811,20 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • het 03-700491-15 primair en 03-700423-16 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • de vordering van [benadeelde partij/ slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 36.311,20, bestaande uit € 21.311,20 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De verdediging heeft in de zaak met parketnummer 03-700423-16 ten aanzien van de bewezenverklaring zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-700491-15 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Verder heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten, parkeerkosten en ziekenhuisdaggeldvergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof en bepleit dat het gevorderde bedrag aan kleding dient te worden afgewezen en het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd onder meer omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-700491-15:
Primair:
hij op of omstreeks 25 juli 2015 te Noorbeek, in de gemeente Eijsden-Margraten, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij/ slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij/ slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenlichaam (bovenarm) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2015 te Noorbeek, in de gemeente Eijsden-Margraten, aan [benadeelde partij/ slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer scheurwond(en) met letsel van de triceps (driekoppige bovenarmspier) en/of doorsnijding van de arteria brachialis (grote bovenarmslagader) en/of doorsnijding van de nervus medianus (middelste armzenuw) en/of doorsnijding van de nervus ulnaris (elleboogszenuw), heeft toegebracht door die [benadeelde partij/ slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de linker bovenarm te steken en/of te snijden;
Meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2015 te Noorbeek, in de gemeente Eijsden-Margraten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij/ slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd opzet die [benadeelde partij/ slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de linker bovenarm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 03-700423-16 (gevoegd):
Primair:
hij op of omstreeks 3 september 2016 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal (in het gelaat) slaan van die [slachtoffer 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) slaan van die [slachtoffer 2] en/of
- toedienen van een kopstoot aan die [slachtoffer 3] en/of het meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) in het gezicht slaan van die [slachtoffer 3] ;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 3 september 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (in het gelaat) te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) te slaan en/of
- die [slachtoffer 3] een kopstoot toe te dienen en/of die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) in het gezicht te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair en in de zaak met parketnummer 03-700423-16 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-700491-15:
hij op 25 juli 2015 te Noorbeek ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij/ slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij/ slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam (bovenarm) heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 03-700423-16:
hij op 3 september 2016 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten op de openbare weg, de Markt, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- in het gelaat slaan van die [slachtoffer 1] en
- meermalen met gebalde vuist slaan van die [slachtoffer 2] en
- toedienen van een kopstoot aan die [slachtoffer 3] en het meermalen met gebalde vuist in het gezicht slaan van die [slachtoffer 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-700491-15 primair tenlastegelegde feit [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2015, dossierpagina's 58-61, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij/ slachtoffer] :
(Dossierpagina 58)
Ik ben woonachtig op de [adres benadeelde partij/ slachtoffer] . Ik woon daar samen met mijn moeder, genaamd [moeder benadeelde partij/ slachtoffer] , en mijn broertjes [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] en [broertje 2 benadeelde partij/ slachtoffer] . [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] wenste zijn vertrek naar Turkije thuis te vieren met een aantal vrienden.
Op 25 juli 2015, omstreeks 01:00 uur, kwam ik samen met [vriend 1 benadeelde partij/ slachtoffer] bij mijn woning.
(Dossierpagina 59)
Ik kwam binnen in de woning en zag dat er ongeveer 20 à 25 mensen op het feestje aanwezig waren. Omstreeks 01:30 uur ben ik de tuin van onze woning ingelopen. Ik zag dat er buiten aan de tuintafel ongeveer zeven personen zaten. Ik zag dat een van de personen, welke zich aan de tuintafel bevond, meerdere malen bierflesjes met kracht over de heg gooide. Ik ben vervolgens naar de bewuste jongen toegelopen. Ik vroeg aan de jongen: “Waar ben je mee bezig?”. Ik zag dat de jongen hierop direct opstond van zijn stoel en naar mij toe liep. Ik ben hierop weggelopen.
Ik wilde onze woning binnenlopen. Ik zag dat op dat moment mijn moeder net naar buiten kwam lopen. Ik stond op dat moment dus achter mijn moeder. Ik zag dat de eerdergenoemde jongen wederom mijn kant kwam uitgelopen. Ik zag dat er een tweede jongen aan kwam lopen. Ik stond op dat moment nog steeds achter mijn moeder. Ik hoorde dat deze tweede jongen tegen mijn moeder schreeuwde: “Ik steek hem kapot”.
(Dossierpagina 60)
Ik zag plots dat [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] bij het tuinhek op de grond lag. Ik zag dat [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] verweven was in wat duw- en trekwerk met een andere jongen. Ik ben vervolgens naar de vechtende partij gelopen en heb geprobeerd mijn broertje van de andere partij te scheiden. Ik bukte me hierop en zakte door mijn knieën. Ik zat hierop met mijn rug in de richting van het publiek. Ik voelde plots een prikkeling aan de achterkant van mijn linkerarm. Ik zag vervolgens een jongen wegrennen. Ik zag dat de jongen bloed aan zijn handen had. Ik keek naar mijn linkerarm en zag een grote wond aan de achterkant van mijn linkerarm ter hoogte van mijn triceps. Ik zag dat er een spier uit mijn arm hing. Ik zag dat er bloed uit de wond spoot. Ik zag dat een vriend van mij genaamd [vriend 2 benadeelde partij/ slachtoffer] naar mij toekwam. Ik zag dat deze de wond afbond met een riem. Ik zag het bloeden hierop stopte.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 juli 2015, dossierpagina's 64-68, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij/ slachtoffer] :
(Dossierpagina 65)
Ik liep op een bepaald moment verder de tuin in, dit omdat ik zag dat iemand bierflesjes over de heg gooide in de tuin van [buurman] . Ik sprak de jongen, die de flesjes gooide, aan op zijn gedrag. Ik zag en voelde dat deze jongen mij met een vuist op de zijkant van mijn gezicht sloeg. Ik duwde deze jongen met kracht weg en ik heb hem ook eenmaal geslagen. Ik liep weg in de richting van de deur aan de zijkant van de woning.
Ik zag, toen ik bij de deur in gesprek was met mijn moeder, dat er een Marokkaanse jongen naar mij toe liep. Ik hoorde dat hij riep: “Ik steek je lek”, of woorden van gelijke aard of strekking.
(Dossierpagina 66)
Alles verplaatste zich ineens naar de oprit. Ik zag dat [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer]
(het hof begrijpt: [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] ) aanhet vechten was met een jongen. Ik wilde dit gevecht beëindigen. Ik bukte me hierop en zat op mijn hurken om ze uit elkaar te halen. Ik voelde dat er achter mij iets gebeurde. Ik zag in mijn ooghoek iemand met iets in zijn linkerhand. Volgens mij had hij ook een tattoo op zijn linkeronderarm. Deze tattoo zat aan de binnenzijde van zijn linkeronderarm. Dit waren volgens mij letters.
(Dossierpagina 67)
Ik had met [??] een gesprek in het ziekenhuis. [??] stuurde mij twee foto’s toe, op het moment dat u deze verklaring opneemt. Dit zijn foto’s van een jongen die zich op Facebook [bijnaam verdachte] noemt. Deze jongen lijkt heel erg op de persoon die u omschreven heeft als persoon 2
(het hof begrijpt: de persoon die aangever in zijn verklaring heeft omschreven en persoon 2 is genoemd).Ik weet dit wel honderd procent zeker.
3.
Bericht van de afdeling Heelkunde van het academisch ziekenhuis in Maastricht d.d. 25 juli 2015, opgenomen in productie 1 bij de brief d.d. 28-11-2016 van mr. Lie:
A
(het hof begrijpt anamnese):met scherp voorwerp in de linker bovenarm gestoken. Weet niet of dit een mes of een glasscherf was.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris d.d. 20 augustus 2019, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij/ slachtoffer] :
Mijn moeder en ik komen naar buiten. Mijn moeder staat voor mij en voor haar staan twee of drie Marokkaanse jongens en anderen. Op dat moment schreeuwt een van de jongens: ik prik je lek. Ik ben aanwezig geweest bij de zitting in eerste aanleg en herkende de verdachte als degene die dit riep.
Op enig moment lag [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer]
(het hof begrijpt: [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] )bovenop deze blonde jongen en hij ging er echt op los. Ik probeerde mijn broertje er vanaf te halen. Beiden lagen op dat moment op de grond. Ik stond voorovergebogen boven hem om mijn broertje er vanaf te halen. Ik draaide mij op enig moment om. Ik zag dat de verdachte iets in zijn hand had.
De raadsman houdt mij pagina 76 voor, waarin ik zeg dat ik denk dat [verdachte] mij dit heeft aangedaan en dat ik honderd procent zeker weet dat [betrokkene 1]
(het hof begrijpt: [betrokkene 1] ), de jongen op de grond, mij niet gestoken heeft. De raadsman vraagt hoe ik dat zo zeker weet. Het is deze [betrokkene 1] geweest die op de grond lag en ik voelde de prik van achteren en niet van boven of onder. Dus daarom ben ik er zeker van. Mijn broer lag ook over hem heen, ook toen ik mij omdraaide. Ik heb hem er niet vanaf gekregen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 juli 2015, dossierpagina's 153-156, voor zover inhoudende als verklaring van [moeder benadeelde partij/ slachtoffer] :
(Dossierpagina 153)
U bent de moeder van [benadeelde partij/ slachtoffer] . Wij willen u horen ter zake wat zich vrijdag 24 juli 2015 heeft afgespeeld bij de woning waarbij [benadeelde partij/ slachtoffer] zwaar gewond is geraakt.
Mijn oudste zoon heet [benadeelde partij/ slachtoffer] , mijn middelste zoon heet [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] en de jongste heet [broertje 2 benadeelde partij/ slachtoffer] .
(Dossierpagina 154)
Omstreeks 01.00 uur kwam [benadeelde partij/ slachtoffer] thuis
(het hof begrijpt dat het inmiddels 25 juli 2015 was)
Ik zag dat er ter hoogte van het keukenraam een opstootje was. Ik ben er naartoe gelopen om de boel te sussen en ik heb me er tussenin gemanoeuvreerd. [benadeelde partij/ slachtoffer] stond toen achter mij. Bij dit opstootje waren twee jongens betrokken. Jongen 1 en jongen 2.
(Dossierpagina 155)
Deze persoon, jongen 2, zei: “Ik prik je lek”. Toen hij dat zei, kwam hij op mij af gelopen. Later in bed ben ik mij gaan afvragen of deze jongen het wel tegen mij had. Hij is langer dan ik en ik vroeg mij dus af of hij het niet tegen [benadeelde partij/ slachtoffer] heeft gehad, die achter mij stond.
6.
Een forensisch medisch onderzoek van een 23-jarige man met een snijverwonding d.d. 21 augustus 2015, dossierpagina's 86-90, opgemaakt door forensisch geneeskundige KNMG M.WG. Govaerts:
(Dossierpagina 87)
Slachtoffer: [benadeelde partij/ slachtoffer] , [geboortedatum benadeelde partij/ slachtoffer] 1992 te [geboorteplaats benadeelde partij/ slachtoffer] , [adres benadeelde partij/ slachtoffer] .
(Dossierpagina 88)
Uit het verslag van het onderzoek op de spoedeisende hulp, blijkt dat [benadeelde partij/ slachtoffer] zich op 25 juli om 02:44 uur meldde met een wond in de linker bovenarm: hij gaf aan met een scherp voorwerp in de linkerarm gestoken te zijn. Door omstanders werd de arm afgebonden, juist boven de verwonding. Bij lichamelijk onderzoek bleek een diepe, horizontale, rafelige wond aan de achterzijde van de linker bovenarm waaruit spierweefsel puilde.
Uit het operatieverslag blijkt dat de plastisch chirurg in consult werd geroepen nadat de algemeen chirurg al aan de operatie begonnen was. Na verlenging van de incisie (medische insnijding) blijkt aan de binnenzijde een scheurwond met letsel van de triceps (driekoppige bovenarmspier) en met doorsnijding van de arteria brachialis (grote bovenarmslagader) en de nervus medianus (middelste armzenuw). De nervus ulnaris (elleboogzenuw) blijkt voor 70% doorgesneden. De plastisch chirurg hecht microscopisch de slagader en beide zenuwen. De spierlaesie wordt gehecht, een oppervlakkig gelegen gevoelszenuw wordt hersteld en vervolgens wordt de huid gehecht.
(Dossierpagina 89)
Uit de medische informatie van de behandelend artsen blijkt dat de niet-medisch toegebrachte huidlaesies grillig van vorm waren, met wisselende diepte en rafelige wondranden. Enerzijds was er sprake van oppervlakkig, slechts de huid penetrerend letsel, anderzijds was er sprake van diep letsel, met scheuring en beschadiging van spierweefsel, dieper gelegen bloedvaten en zenuwen.
(Dossierpagina 90)
Daarnaast moge duidelijk zijn dat er sprake is geweest van een slagaderlijke bloeding. Het betrof de belangrijkste slagader van de arm. Het feit dat er voldoende bloedvoorziening naar de onderarm, pols en hand is geweest vanuit collaterale vaten maakt dat er geen schade is ten gevolge van ischemie (zuurstoftekort). Dat had echter ook anders kunnen zijn.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2015, dossierpagina’s 33-34, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(Dossierpagina 33)
Op zaterdag 25 juli 2015 omstreeks 02:00 uur kwam er een melding binnen van een steekpartij op de [adres benadeelde partij/ slachtoffer] . Ter assistentie zijn wij naar de melding toe gereden. Wij kwamen om 02:10 uur ter plaatse. Vanaf de poort op de oprit tot in de keuken zagen wij een duidelijk vers bloedspoor. Ik, [verbalisant 2] bekommerde mij om het slachtoffer van de steekpartij genaamd [benadeelde partij/ slachtoffer]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij/ slachtoffer] ). Ik zag dat hij een riem onder zijn linker bovenarm had, kennelijk om zo de bloeding te stoppen.
(Dossierpagina 34)
Bij de rechterkolom van de poort op de oprit van de [adres benadeelde partij/ slachtoffer] trof ik, [verbalisant 1] , het heft aan van een mes. Dit betreft een creditcardmodel, wat om te vouwen is tot een mes.
8.
Kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina’s 49-50.
(Dossierpagina 49)
Plaats: [adres benadeelde partij/ slachtoffer] ;
Datum en tijd: 25 juli 2015 te 04:25 uur;
(Dossierpagina 50)
Object: Mes;
Aantal/eenheid: 1 heft;
Serienummer: Creditcard mes;
Spoor identificatienummer: AAIV1049NL;
Bijzonderheden: Op oprit aangetroffen in grind.
9.
Het forensisch geneeskundige onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 mei 2016, nummer 2015.10.07.167, opgemaakt door de NFI-deskundige H.N.J.M. van Venrooij, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Vraagstelling betreft steken of snijden met een creditcardmesje, sinnummer AAIV1049NL of AAGT5215NL.
Het veelvormige, scherprandige letsel aan de achterzijde van de linker bovenarm van [benadeelde partij/ slachtoffer] kan zijn toegebracht door herhaaldelijk snijden en/of steken met een mes zoals in de vraagstelling vermelde creditcardmessen.
10.
Het aanvullend rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 21 januari 2016, nummer 2015.10.07.167, opgemaakt door de NFI-deskundige J.L.W. Dieltjes, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
De DNA-profielen van [benadeelde partij/ slachtoffer] RABF2974NL en [verdachte] RABE1093NL zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
SIN: AAIV1049NL#01;
Beschrijving DNA-profiel: DNA-mengprofiel van (minimaal) twee personen.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: [benadeelde partij/ slachtoffer] en [verdachte] .
Er is aangenomen dat de bemonstering AAIV1049NL#01 bloed/celmateriaal bevat
van twee personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn.
In de aanvraag onderzoek van 2 oktober en 18 november 2015 is aangegeven dat het
onderzoeksmateriaal bloed kan bevatten. Dit is telefonisch op 18 januari 2016
bevestigd door [?] en hierbij is aangegeven dat dit vermoedelijk
bloed van het slachtoffer betreft. Vanwege de match met het DNA-profiel van [benadeelde partij/ slachtoffer]
RABF2974NL is daarom aangenomen dat deze
bemonstering bloed van [benadeelde partij/ slachtoffer] bevat. Onder deze aannames
zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende
hypothesepaar.
Hypothese 1:
De bemonstering bevat bloed/celmateriaal van [benadeelde partij/ slachtoffer] en [verdachte] .
Hypothese II:
De bemonstering bevat bloed/celmateriaal van [benadeelde partij/ slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
11.
Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 21 september 2015, dossierpagina's 302-306 voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
A: Ik ben naar dat feest gegaan
(het hof begrijpt: het feest in [adres benadeelde partij/ slachtoffer] dat begon op 24 juli 2015 en doorging op 25 juli 2015).Samen met [bijnaam verdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Ik ben ook teruggegaan in de auto met dezelfde personen als waarmee ik was gegaan.
A: Ja, hoe moet ik dat zeggen. Hij leest dit ook als hij straks naar beneden komt voor verhoor dan hoort hij dit ook.
M: We hebben het hier dus over [verdachte] ?
A: Ik wil het niet zeggen.
O: Verdachte schrijft de naam [bijnaam verdachte] op.
A: Ik heb veel bloed aan de handen van [bijnaam verdachte] gezien. Dit was in de auto. Hij had dit bloed aan zijn rechterhand. We hadden het over zo'n apart mesje. U noemde dat zo'n creditcardmesje. Ik heb die dag ook een mesje gezien, zo'n zwartkleurig mesje. In de auto heeft [bijnaam verdachte] mij verteld dat hij mij had geholpen. Ook vertelde [bijnaam verdachte] mij in de auto dat hij hem voor mij had gestoken. Hij zei dat hij dit had gedaan met het mesje.
12.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 april 2017:
Ik ben wel in Noorbeek geweest
(het hof begrijpt: op 24 juli 2015/25 juli 2015).Ik was uitgenodigd voor het feest. Ik ben gebracht met de auto. In de auto zaten o.a. [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en ik. Met uitzondering van [betrokkene 3] , is iedereen mee teruggereden in de auto. Er was ruzie tussen [betrokkene 1]
(het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en [benadeelde partij/ slachtoffer]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij/ slachtoffer] ).Ik zat in de garage en ik hoorde klappen. Ik ging kijken wat er aan de hand was. Ik zag dat [benadeelde partij/ slachtoffer] met [betrokkene 1] vocht. [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] haalde [benadeelde partij/ slachtoffer] wel snel van [betrokkene 1] af. Daarna verplaatste het gevecht zich vanuit de achtertuin naar de zijkant van de tuin. Dat was meer naar de oprit toe, aan de zijkant van het huis. Toen gingen mensen elkaar duwen. Ik hoorde een gil en toen hoorde ik [benadeelde partij/ slachtoffer] zeggen: “Ik voel mijn arm niet meer”. Ik zag mensen onder het bloed. U vraagt mij wie er onder het bloed zaten. [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en ik zaten onder het bloed. Dat bloed spoot uit de arm van [benadeelde partij/ slachtoffer] . Ik zag mensen huilen en wegrennen. Dan blijf je niet staan. Ik zag bloed, dus het was voor mij gedaan. Ik rende weg.
De verdachte bevestigt dat op zijn linkerarm de naam ‘ [achternaam verdachte] ’ is getatoeëerd.
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-700423-16 primair tenlastegelegde feit [2]
Nu verdachte het onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2016, dossierpagina's 31-32, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2016, dossierpagina's 39-40, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2016, dossierpagina's 43-45, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
4. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2020.
Bewijsoverwegingen
I
De verdediging heeft vrijspraak van het onder parketnummer 03-700491-15 primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat er wellicht wettig bewijs is, maar dat de verdediging niet de overtuiging heeft dat de verdachte aangever heeft gestoken.
Allereerst is aangevoerd dat [betrokkene 1] een ongeloofwaardige en onbetrouwbare getuige is en dat daarom zijn belastende verklaring niet tot het bewijs zou moeten worden gebezigd. Het dossier biedt meerdere aanknopingspunten dat [betrokkene 1] degene is geweest die aangever heeft gestoken. [betrokkene 1] had immers eerder die avond ruzie met aangever. Het kan dus goed mogelijk zijn dat [betrokkene 1] heeft uitgehaald naar de arm van aangever en hij heeft daartoe, gelet op de positie van aangever, ook gelegenheid gehad.
Voorts vormden de verklaringen van aangever voor de rechtbank een essentieel onderdeel van het bewijs tegen de verdachte. De verdediging is echter van mening dat aangever gaandeweg gaten in zijn verklaring is gaan aanvullen. Er is bij aangever sprake geweest van ‘confirmation bias’. De verdediging acht de belastende verklaringen van aangever in de richting van de verdachte te onbetrouwbaar en inconsistent om daar dezelfde waarde aan te kunnen hechten die de rechtbank er kennelijk aan heeft gehecht.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het nog altijd onbekend is met welk voorwerp is gestoken. De verdachte heeft ontkend dat hij een creditcardmes op zak heeft gehad en hij heeft voor het aangetroffen DNA op het creditcardmes een verklaring gegeven.
Het hof overweegt als volgt, allereerst over de verklaringen van aangever.
Aangever heeft van meet af aan verklaard dat hij niet weet waarmee hij is gestoken. Bij de arts in het ziekenhuis heeft hij aangegeven dat hij met iets scherps is gestoken. Voorts hebben zowel aangever als [moeder benadeelde partij/ slachtoffer] verklaard dat een jongen de woorden ‘ik steek je lek’ of woorden van gelijke strekking riep. Aangever heeft een Facebookfoto van de verdachte gezien en weet daarna voor 100% zeker dat de verdachte degene is die voorgaande woorden heeft geuit.
Hierna was [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] op de oprit in gevecht met [betrokkene 1] . Aangever wilde dit gevecht beëindigen. Hij bukte en zat op zijn hurken om ze uit elkaar te halen. Vlak daarna voelde aangever een prikkeling aan zijn linkerarm en zag daar een grote wond waar bloed uit spoot. Aangever heeft verklaard dat hij zeker weet dat [betrokkene 1] hem niet heeft gestoken. [betrokkene 1] lag op dat moment op de grond en zijn broer [broertje 1 benadeelde partij/ slachtoffer] lag op [betrokkene 1] , terwijl aangever de prikkeling van achteren voelde en niet van boven of onder.
Vervolgens rende een persoon weg. Deze persoon had een tatoeage met letters op zijn linker onderarm en zijn handen zaten onder het bloed. Verdachte heeft zelf erkend dat hij een tatoeage van zijn achternaam op zijn linker onderarm heeft, dat hij op het moment van het steken bij de oprit stond en dat hij is weggerend omdat zijn handen onder het bloed zaten. Het hof stelt aldus vast dat verdachte degene is geweest die kort nadat aangever was gestoken, wegrende met bebloede handen.
In deze zin is aangever naar het oordeel van het hof voldoende consistent in zijn verklaringen, waarbij ook wordt vastgesteld dat wat hij verklaart steun vindt in andere bewijsmiddelen. Er is dus geen reden om de verklaringen van [benadeelde partij/ slachtoffer] onbetrouwbaar te achten.
Op de plaats waar aangever is gestoken, de oprit, is het heft van een creditcardmes aangetroffen. Uit forensisch onderzoek aan de letsels op de arm van aangever komt naar voren dat het mes geschikt was de geconstateerde letsels toe te brengen. Op het mes werden bloedsporen aangetroffen. Het mes is vervolgens onderzocht op DNA-sporen. Op het mes werd een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker (extreem veel waarschijnlijker) als de bemonstering bloed/celmateriaal bevat van verdachte en aangever, dan als de bemonstering bloed/celmateriaal bevat van aangever en een onbekende derde. Op basis daarvan acht het hof bewezen dat het letsel is toegebracht met dit mes.
De verklaring van de verdachte die hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, dat hij het mes van [betrokkene 1] op de heenweg in de auto in zijn handen heeft gehad, schuift het hof ter zijde nu op 23 september 2015 (blz. 331) expliciet naar het mes is gevraagd en de verdachte toentertijd daar niets over heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] degene is geweest die aangever heeft gestoken. Dit scenario wordt weersproken door aangever zelf en door de overige bewijsmiddelen. Daarmee acht het hof de verklaringen van [betrokkene 1] voldoende betrouwbaar. De verklaring van [betrokkene 1] dat verdachte later tegen hem heeft gezegd dat hij in de auto de bebloede handen van de verdachte zag, dat hij een mesje had gezien en dat verdachte toen tegen hem had gezegd dat hij ‘hem had geholpen door aangever met dat mesje te steken’ acht het hof betrouwbaar. Deze verklaring wordt ondersteund door de objectieve onderzoeksbevindingen. Het hof merkt daarbij op dat [betrokkene 1] zijn verklaring heeft afgelegd reeds vóórdat de uitslagen van deze onderzoeksbevindingen bekend waren.
Het hof acht gelet op al het voorgaande en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte degene is geweest die aangever met een creditcardmes heeft gestoken.
II
Subsidiair, indien het hof wel bewezen acht dat de verdachte degene is geweest die aangever met het mes heeft gestoken, heeft de raadsman bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet degene is die de bedreiging ‘ik steek je lek’ heeft geuit. Mocht het hof van mening zijn dat de verdachte dit wel is geweest, dan is de bedreiging niet gericht jegens aangever maar jegens zijn moeder. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake van voorwaardelijk opzet was omdat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door het steken met een scherppuntig voorwerp in de arm zou komen te overlijden. Tot slot is het niet duidelijk waarmee gestoken is en zou het letsel van aangever niet (potentieel) levensbedreigend zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel aangever als [moeder benadeelde partij/ slachtoffer] hebben verklaard dat een jongen de woorden ‘ik steek je lek’ of iets dergelijks riep. Aangever heeft een Facebookfoto van de verdachte gezien en weet daarna voor honderd procent zeker dat de verdachte degene is die voorgaande woorden heeft geuit. Het hof stelt aldus vast dat verdachte degene is geweest die voordat aangever was gestoken, de bedreiging ‘ik steek je lek’ heeft geuit.
Daarna is aangever in zijn arm gestoken en zoals hiervoor is overwogen acht het hof bewezen dat het verdachte is geweest die de aangever heeft gestoken en gesneden.
Het hof overweegt dat hoewel een mes in beginsel geschikt is om dodelijk letsel toe te brengen, hiervan niet zonder meer sprake is bij een steekwond in de arm. In de onderhavige zaak was echter sprake van letsel met wisselende diepte en rafelige wondranden. Enerzijds waren er oppervlakkige verwondingen, slechts de huid penetrerend letsel, anderzijds was er sprake van diep letsel, met scheuring en beschadiging van spierweefsel, dieper gelegen bloedvaten en zenuwen. Daarnaast heeft aangever een slagaderlijke bloeding in de belangrijkste slagader van de arm opgelopen. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte aldus meerdere keren, met kracht moet hebben gestoken en gesneden. Zonder adequate hulp had aangever dood kunnen bloeden.
Het hof leidt uit vorenstaande af dat er sprake is geweest van opzet op de dood. Verdachte zegt dat hij aangever lek zal steken en snijdt en steekt hem vervolgens op een zodanige wijze dat de dood had kunnen intreden. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan verdachte te danken. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
III
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 03-700423-16 primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft bepleit dat het hof aan de verdachte geen gevangenisstraf oplegt, maar bijvoorbeeld een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat in het reclasseringsrapport d.d. 20 augustus 2019 is geconcludeerd dat een gevangenisstraf niet voor gedragsverandering zal zorgen en een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht en ambulante behandeling het meest passend is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft geprobeerd om [benadeelde partij/ slachtoffer] van het leven te beroven. Nadat hij [benadeelde partij/ slachtoffer] met de dood had bedreigd, voegde hij de daad bij het woord en stak en sneed hij [benadeelde partij/ slachtoffer] met een mes in zijn bovenarm. Het bloed spoot uit de wond en de spieren hingen uit zijn arm. De wond in de bovenarm werd door een daadkrachtige omstander met een riem afgebonden. Dat [benadeelde partij/ slachtoffer] niet is doodgebloed, is niet aan de verdachte te danken. Dat het een ingrijpende gebeurtenis is geweest, blijkt ook uit de toelichting op de vordering van [benadeelde partij/ slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep. [benadeelde partij/ slachtoffer] kreeg na het incident te horen dat hij waarschijnlijk zijn arm of hand nooit meer kon bewegen. Na vele revalidatiesessies is het [benadeelde partij/ slachtoffer] gelukt om dit te voorkomen, maar hij zal moeten leren leven met beperkingen, waaronder een stand van zijn linkerhand waarbij niet alle vingers meer gestrekt kunnen worden, maar vingers naar binnen staan. Hij ervaart de beperkingen en hevige pijn nu na vijf jaren nog steeds.
Nadat de verdachte 133 dagen in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd hij onder voorwaarden in vrijheid gesteld, in afwachting van het strafproces. De verdachte moest zich onder andere aan een locatiegebod met elektronische controle houden. De enkelband werd op 1 september 2016 verwijderd en twee dagen later, op 3 september 2016, is de verdachte opnieuw bij een geweldsincident betrokken. Na het uitgaan heeft hij uit het niets geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gebruikt.
Het hof rekent beide feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd de verdachte zeer zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. De politierechter in de rechtbank Limburg heeft de verdachte bij vonnis van 25 juli 2014 (parketnummer 03-086924-14) en van 8 juli 2015 (parketnummer 03-073342-15) ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze taakstraffen zijn ook verricht.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte op dit moment bij zijn pleegmoeder woont, een bijstandsuitkering ontvangt en graag wil werken, maar nog niet heeft gesolliciteerd.
Adolescentenstrafrecht of volwassenstrafrecht?
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde de leeftijd van achttien jaren doch niet die van drieëntwintig jaren had bereikt. Bij de strafoplegging ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het volwassenstrafrecht, dan wel het adolescentenstrafrecht moet worden toepast. De reclassering heeft op 6 maart 2019 geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. De verdachte staat reeds onder toezicht bij de reclassering voor volwassenen en er is niet gebleken van pedagogische beïnvloedbaarheid. Gelet op de inhoud van voormeld reclasseringsadvies acht het hof – evenals de advocaat-generaal – de toepassing van het volwassenstrafrecht ten aanzien van de verdachte op zijn plaats.
Schending redelijke termijn
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden, hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 21 september 2015, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 19 april 2017. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van één jaar en zeven maanden, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 26 april 2017, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 2 december 2020, is een periode van drie jaren en zeven maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Vervolgens doet zich de vraag voor of aan de geconstateerde schending enigerlei sanctie moet worden verbonden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de hierna te melden duur. Het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden als door de raadsman is bepleit, acht het hof niet passend. Bij de verdachte ontbreekt de intrinsieke motivatie voor behandeling, zoals uit diverse reclasseringsrapporten blijkt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij behandeling niet nodig acht, maar hij wel wil meewerken als het nodig wordt bevonden.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden.
Beslag
Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de in beslag genomen messen, zodat het hof daarover geen beslissing meer zal nemen.
Vordering van [benadeelde partij/ slachtoffer]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 68.879,00, bestaande uit materiële schade van
€ 53.879,- en immateriële schade van € 15.000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.811,20 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten, parkeerkosten en ziekenhuisdaggeldvergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof en bepleit dat het gevorderde bedrag aan kleding wordt afgewezen. De post toekomstschade acht de raadsman te ingewikkeld om te behandelen in het strafproces en ook de post verschenen schade verlies arbeidsvermogen dient volgens de raadsman niet ontvankelijk te worden verklaard. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 956,20 aan materiële schade (posten reiskosten, parkeerkosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding) en kleding, waarvan naar de aard van het delict aannemelijk is dat daaraan schade is ontstaan en waarvan het gevorderde bedrag het hof redelijk voorkomt), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering te complex is. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde partij/ slachtoffer] door de bewezenverklaarde poging tot doodslag rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Wettelijke rente
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 november 2016, zijnde de datum van indiening van de vordering, tot aan de dag er algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 juli 2015, zijnde de dag waarop de poging tot doodslag heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan [benadeelde partij/ slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 15.956,20. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hiervoor vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair en in de zaak met parketnummer 03-700423-16 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair en in de zaak met parketnummer 03-700423-16 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van [benadeelde partij/ slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij/ slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.956,20 (vijftienduizend negenhonderdzesenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 956,20 (negenhonderdzesenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij/ slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700491-15 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.956,20 (vijftienduizend negenhonderd-zesenvijftig euro en twintig cent) bestaande uit € 956,20 (negenhonderdzesenvijftig euro en twintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 114 (honderdveertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 november 2016 en voor de immateriële schade op 25 juli 2015.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 2 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, registratienummer PL2300-2015139609, opgemaakt door [verbalisant 3] , ondertekend en gesloten op 28 december 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 1-333, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, registratienummer PL2300-2016162793, opgemaakt door [verbalisant 4] , ondertekend en gesloten op 5 september 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 1-48, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.