ECLI:NL:GHSHE:2020:3929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.273.444_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2011. De moeder, verzoekster in principaal appel, verzoekt de beschikking van 5 november 2019 te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De vader, verweerder in principaal appel, verzoekt eveneens om vernietiging van de beschikking en stelt een alternatieve zorgregeling voor. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2020, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De ouders hebben in het verleden een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De huidige zorgregeling blijkt niet te functioneren, wat leidt tot een verzoek van beide ouders om een nieuwe regeling. De Raad adviseert een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Het hof besluit om de verdere behandeling van de zaak aan te houden en verzoekt de Raad om een onderzoek in te stellen. In de tussentijd wordt een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de kerstvakantie bij de vader verblijven en daarna één weekend per drie weken bij hem zijn. De moeder betaalt een vergoeding aan de vader voor de kosten van het halen en brengen van de kinderen.

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot 19 april 2021, in afwachting van het rapport en advies van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 december 2020
Zaaknummer: 200.273.444/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257720 / FA RK 18-4505
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [minderjarige 1] , respectievelijk [minderjarige 2] , dan wel tezamen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 5 november 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zorgregeling vast te leggen tussen partijen na verkregen advies van de raad, dan wel een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, tevens incidenteel appelschrift, ingekomen ter griffie op 20 maart 2020, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder tot vernietiging van de beschikking van 5 november 2019 gegrond te verklaren, deze beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zorgregeling tussen partijen vast te stellen waarbij de vader de kinderen elke twee weken op vrijdag om 15.00 uur bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen dat weekend op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarbij de kinderen de eerste dag van de regeling door de vader bij de moeder worden opgehaald en de laatste dag van de regeling door de moeder bij de vader worden opgehaald.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ruyters-Stevens;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 april 2019;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 20 november 2020.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben tot medio 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad. De kinderen zijn geboren uit deze relatie. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder was tot augustus 2019 alleen met het gezag over de kinderen belast. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
De vader heeft in eerste aanleg verzocht hem mede met het gezag over de kinderen te belasten en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen bij hem verblijven:
  • eens in de twee weken van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 18.00 uur;
  • gedurende de helft van de schoolvakanties;
waarbij het halen en brengen van de kinderen tussen de ouders bij helfte wordt verdeeld.
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.3.
Bij beschikking van 15 april 2019 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen eens in de twee weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven en de vader zal zorgen voor het halen en terugbrengen van de kinderen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van nader bericht van partijen over de uitkomst van het mediationtraject.
3.4.
De ouders hebben in het mediationtraject overeenstemming bereikt en op 27 juli 2019 een vaststellingovereenkomst getekend. Hierin zijn zij onder meer overeengekomen dat zij het in het belang van de kinderen achten dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uitoefenen en dat zij ervoor zullen zorgdragen dat het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt aangevraagd.
Ten aanzien van de zorgregeling zijn de ouders het volgende overeengekomen:
De kinderen verblijven één weekend per drie weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader. Deze regeling kan in onderling overleg (tijdelijk) worden aangepast, meer in het bijzonder gedurende de periodes waarin de moeder medische behandeling dient te ondergaan en/of de moeder wordt opgenomen in het ziekenhuis. Partijen hebben de wens naar elkaar toe uitgesproken dat de vader de eerste opvang zal verzorgen in het geval de moeder in verband met medische behandeling gedurende een langere periode niet in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen.
Zomervakantie:
De kinderen verblijven in 2019 in de zomervakantie gedurende de eerste drie aaneengesloten weken bij de vader en de daarop volgende drie aaneengesloten weken bij de moeder. Deze regeling wisselt jaarlijks. Afwijkingen hierop zijn mogelijk in onderling overleg.
Kerstvakantie:
In 2019 zullen de kinderen vanaf het begin van de kerstvakantie bij de vader zijn tot en met Eerste Kerstdag en vanaf Nieuwjaarsdag tot einde vakantie. Vanaf Tweede Kerstdag tot en met Oud en Nieuw zullen de kinderen bij de moeder zijn. Deze regeling wisselt jaarlijks. Afwijkingen hierop zijn mogelijk in onderling overleg.
Overige vakanties:
De ouders zullen de regeling voor de overige vakanties steeds in onderling overleg vaststellen met als uitgangspunt een verblijf bij helfte bij beide ouders. De ouders hebben jaarlijks om en om eerste keuze voor de invulling. Zij zullen zoveel mogelijk aansluiten bij de voormelde week-/weekendregeling.
Voor wat betreft het vervoer van de kinderen in het kader van de zorgregeling hebben de ouders afgesproken dat de vader de kinderen vooralsnog bij de moeder (thuis) ophaalt en weer terugbrengt, tenzij partijen in voorkomende gevallen vooraf anders met elkaar overeenkomen. Voor de moeder is het op het moment van het ondertekenen van deze overeenkomst in verband met haar gezondheid en de behandelingen die zij ter zake dient te ondergaan, niet mogelijk om de kinderen naar [woonplaats vader] te brengen en/of op te halen. Indien en voor zover haar gezondheid dit toelaat is de moeder bereid om de vader daarin tegemoet te komen en de kinderen te brengen en/of op te halen, zodat het vervoer meer gelijkelijk wordt verdeeld. De verwachting is dat het vanaf het nieuwe (kalender)jaar beter met de moeder zal gaan en dat zijmogelijkdeels het vervoer op zich kan nemen. Tot die tijd zal de moeder zich inspannen om in haar directe omgeving mensen bereid te vinden die kunnen bijspringen en zo mogelijk incidenteel het vervoer van de kinderen voor hun rekening kunnen nemen.
De moeder heeft op het moment van ondertekening van deze overeenkomst evenmin mogelijkheden om financieel bij te dragen in de reiskosten die de vader maakt ter zake het vervoer van de kinderen.
Om de vader te ontlasten voor wat betreft de inspanning en de kosten van het vervoer zijn partijen overeengekomen dat de kinderen één weekend per drie weken bij de vader zijn. Zodra de situatie van de moeder het toelaat en zij in staat is omstructureelop enigerlei wijze (fysiek en/of financieel) bij te dragen in het vervoer, zullen partijen in overleg treden en bezien of de bezoekregeling weer teruggebracht wordt naar één weekend per twee weken.
3.5.
Op 21 augustus 2019 is op gezamenlijk verzoek van de ouders in het gezagsregisters aangetekend dat de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen zijn belast.
3.6.
In de bestreden beschikking van 5 november 2019 heeft de rechtbank opgenomen hetgeen de ouders met betrekking tot de kinderen geregeld hebben in de door hen op 27 juli 2019 ondertekende vaststellingsovereenkomst.
3.7.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in haar beroepschrift aan dat zij zeer verheugd was dat partijen overeenstemming hadden bereikt en dat alles was geregeld, zodat er weer rust zou ontstaan. Het is evenwel slechts korte tijd goed gegaan. De vader komt de afspraken niet na. De vader is, wat het halen en brengen betreft, niet bereid rekening te houden met de lichamelijke toestand van de moeder, die ook van grote invloed is op haar geestelijke gesteldheid. De moeder vindt het bovendien niet meer dan redelijk dat de vader de reiskosten van het halen en brengen van de kinderen voor zijn rekening neemt. Hij draagt verder in het geheel niet bij aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zodat de moeder, die ook alleen een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, alle kosten van de kinderen moet dragen. Afspraken over halen en brengen blijken niet te functioneren. Een regeling waarbij de kinderen eenmaal per drie weken een weekend bij de vader verblijven, blijkt niet haalbaar. Ook de afspraak dat de ouders eenmaal per vier weken informatie uitwisselen, werkt niet. Nu de vaststellingsovereenkomst niet wordt nagekomen, verzoekt de moeder om vernietiging van de bestreden beschikking. Zij is van mening dat de raad onderzoek dient te doen naar welke zorgregeling in het belang van de kinderen is en naar welke hulpverlening de ouders nodig hebben om hun communicatie op een minimaal niveau te krijgen. Pas na advies van de raad in deze en nadat de ouders een hulpverleningstraject hebben gevolgd, kan een definitieve zorgregeling worden vastgesteld.
3.9.
De vader voert in zijn verweerschrift, tevens incidenteel appelschrift, aan dat het juist de moeder is die in strijd handelt met hetgeen partijen zijn overeengekomen. De vader is het wel met de moeder eens dat de huidige regeling niet werkt. Ook de vader verzoekt daarom om vernietiging. Hij verzoekt een andere zorgregeling vast te stellen. Hoewel de communicatie beter kan, ziet de vader er geen heil in dat de ouders eerst een hulpverleningstraject ingaan. Hij verwacht dat dit slechts voor een tijdelijke verbetering zal zorgen. Daarbij komt dat een traject, gezien de afstand tussen partijen, moeilijk vorm te geven is. Het is volgens hem ook niet nodig eerst een raadsonderzoek te gelasten. Rondom de kinderen zijn er geen zorgen. Het is in hun belang hem op structurele basis te zien. Hiervoor is het noodzakelijk dat er een omgangsregeling ligt die door beide ouders wordt nagekomen. Voor de vader ligt hierin de beperking dat hij voor het vervoer afhankelijk is van derden; hij heeft geen auto. De moeder daarentegen beschikt over een auto en is in staat een aandeel te leveren in het halen en brengen. Als de moeder hierin haar verantwoordelijkheid neemt, is het mogelijk de kinderen eens in de twee weken een weekend bij de vader te laten verblijven, als ook de helft van de schoolvakanties. Bij gebrek aan wetenschap – de moeder is hierover niet transparant tegen hem – kan de vader niet worden tegengeworpen dat hij onvoldoende rekening houdt met de gezondheid van de moeder. Bovendien zegt de moeder niet te kunnen rijden, maar lijkt zij overigens alles te kunnen doen. In de vaststellingsovereenkomst is ook al rekening gehouden met de toestand van de moeder. De moeder komt de gemaakte afspraken niet na. De huidige regeling biedt de moeder te veel ruimte om af te wijken en uitbreiding is afhankelijk gemaakt van de intentie van de moeder dit mogelijk te maken, terwijl de moeder, met wie het inmiddels overduidelijk beter gaat, deze intentie helemaal niet heeft. Als er een vaste regeling wordt vastgesteld, waarbij ook de moeder een verantwoordelijkheid heeft voor het halen en brengen, zal er rust en duidelijkheid ontstaan.
3.10.
De raad heeft ter zitting van het hof geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten. De raad maakt zich grote zorgen over de kinderen, die recht hebben op contact met beide ouders. Partijen hebben het nauwelijks over het belang van de kinderen, terwijl het niet anders kan dan dat zij last hebben van de huidige situatie. Om beter zicht te krijgen op hoe het met de kinderen gaat, is een raadsonderzoek noodzakelijk. In afwachting van het uit te brengen advies zou een voorlopige zorgregeling moeten worden vastgesteld. De raad wijst er verder op dat er door de moeder voor allerlei kosten bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Niet voor de vervoerskosten, maar wel voor andere kosten kan zij hier mogelijk een beroep op doen. Als de moeder daarop inzet, kan zij wellicht geld vrij spelen, waarmee ze de vader een tegemoetkoming in de vervoerskosten kan betalen.
3.11.
De moeder heeft ter zitting van het hof een toelichting gegeven op haar beroepschrift. Omtrent het vervoer heeft zij te kennen gegeven dat zij – vanwege paniekaanvallen – slechts korte afstanden kan rijden met de auto. Zij heeft financieel geen ruimte om de vader een tegemoetkoming in de vervoerskosten te betalen. Bijzondere bijstand zou in deze een oplossing kunnen bieden. De advocaat van de moeder wil met de moeder bezien of zij hiervoor in aanmerking komt.
De moeder is ermee akkoord dat de kinderen de helft van de kerstvakantie en de helft van de carnavalsvakantie bij de vader verblijven, mits de vader zorgt voor het halen en brengen van de kinderen. De moeder heeft zich bereid verklaard de vader voor het vervoer in de kerstvakantie een tegemoetkoming te betalen van € 40,-.
3.12.
Ook de vader heeft ter zitting van het hof een toelichting gegeven. De vader heeft geen bezwaar tegen een raadsonderzoek. Hij heeft zich verder bereid verklaard het halen en brengen voor zijn rekening te nemen, mits hij hiervoor een financiële tegemoetkoming krijgt. Als hij een auto van iemand leent, betaalt hij € 40- per keer. Voor het halen en brengen van de kinderen is hij dus € 80,- kwijt.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.
Op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat het partijen niet lukt om uitvoering te geven aan de overeengekomen zorgregeling. In heel 2020 zijn de kinderen alleen in de zomervakantie en de herfstvakantie bij de vader geweest. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden.
3.16.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inclusief vervoersregeling, acht de raad in het belang van de kinderen aangewezen? Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
3.17.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.18.
In de tussentijd acht het hof het in het belang van de kinderen aangewezen een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
  • in de kerstvakantie – conform partijen zijn overeengekomen ter zitting – vanaf Tweede Kerstdag 12.00 uur tot zaterdag 2 januari 2021 18.00 uur, waarbij de moeder aan de vader een vergoeding betaalt van € 40,- als tegemoetkoming in de kosten van het halen en brengen;
  • (na de kerstvakantie) één weekend per drie weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • in de carnavalsvakantie van woensdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur.
Het hof gaat er daarbij van uit dat in deze voorlopige situatie:
  • de vader zorg zal dragen voor het halen en brengen van de kinderen;
  • partijen een regeling treffen voor een vergoeding aan de vader als tegemoetkoming in de kosten van het halen en brengen buiten de kerstvakantie om. De vader is de moeder tegemoet gekomen door zijn aanbod het halen en brengen voor zijn rekening te nemen. De moeder hoeft dus niet voor het vervoer te zorgen, is hieraan ook geen tijd kwijt en heeft minder kosten voor het levensonderhoud van de kinderen in de periode dat zij bij de vader verblijven. Het hof gaat er daarom van uit dat de moeder minstens de helft van de kosten van het vervoer voor haar rekening neemt.
3.19.
Het hof zal iedere verdere beslissing pro forma aanhouden tot 19 april 2021.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.16. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats], de volgende voorlopige regeling vast:
de kinderen verblijven bij de vader:
  • in de kerstvakantie vanaf Tweede Kerstdag 12.00 uur tot zaterdag 2 januari 2021 18.00 uur, waarbij de moeder aan de vader een vergoeding betaalt van € 40,- als tegemoetkoming in de kosten van het halen en brengen;
  • (na de kerstvakantie) één weekend per drie weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • in de carnavalsvakantie van woensdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 19 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en is op 17 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.