ECLI:NL:GHSHE:2020:3927

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.262.746_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling. De zaak is een vervolg op een eerdere beschikking van 31 oktober 2019, waarin een voorlopige zorgregeling was vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2020, waarbij de ouders en hun advocaten, alsook de Raad voor de Kinderbescherming, aanwezig waren. De minderjarige [minderjarige 1] heeft haar mening kenbaar gemaakt aan het hof middels een brief, die op 18 november 2020 is ontvangen.

Het hof heeft de situatie van de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in overweging genomen, evenals de verantwoordelijkheden van beide ouders. De moeder heeft aangegeven dat zij veel stress ervaart over het halen van de kinderen, wat leidt tot spanningen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in staat is om het halen en brengen van de kinderen op zich te nemen, wat in het belang van de kinderen wordt geacht. De ouders zijn het eens over de frequentie van de zorgregeling, maar er is onenigheid over het vervoer.

Het hof heeft besloten dat de vader verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de kinderen, en heeft de regeling aangepast zodat de kinderen op zondagavond tussen 19.00 en 20.00 uur bij de moeder terug moeten zijn. De overige verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en het hof heeft de ouders aangespoord om de systeemtherapie voort te zetten in het belang van de kinderen. De beschikking is gegeven op 17 december 2020 en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 december 2020
Zaaknummer: 200.262.746/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/344166 / JE RK 19-369
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.J. Aarts,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. van Noord.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen:
de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
als vervolg op de beschikking van 31 oktober 2019.

5.De beschikking van 31 oktober 2019

Bij beschikking van 31 oktober 2019 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd ten aanzien van de weekendregeling en een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van de resultaten van de systeemtherapie.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 20 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft het hof een brief gestuurd, welke brief op 18 november 2020 ter griffie van het hof is ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter voornoemde brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI d.d. 12 februari 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 16 maart 2020;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 17 maart 2020;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 april 2020;
  • de brief van de GI d.d. 21 april 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 22 april 2020;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 23 april 2020;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 mei 2020;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 mei 2020;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 13 mei 2020;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 31 augustus 2020;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 september 2020;
  • de brief van de GI d.d. 14 oktober 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 november 2020;
  • de door mr. Van Noord overgelegde pleitnota.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De ondertoezichtstelling is op 7 mei 2020 geëindigd, zodat het hof ingevolge het derde lid een regeling als bedoeld in artikel 253a lid 2 onder a BW zal vaststellen.
7.2.
Partijen zijn het inmiddels met elkaar eens over de frequentie van de reguliere regeling: de kinderen gaan om het weekend naar de vader. In geschil is alleen nog het halen en het brengen van de kinderen.
7.3.
Het hof stelt voorop dat het halen en brengen van de kinderen een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders is. Met name de ouder bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben - in dit geval de moeder - heeft een verantwoordelijkheid om het contact met de andere ouder te bevorderen. In zoverre stelt de vader terecht dat de moeder haar rol dient te nemen.
De moeder is in meerdere procedures gewezen op deze verantwoordelijkheid. Zij geeft aan dat zij veel spanning en stress ervaart over het halen van de kinderen, zelfs toen zij slechts eenmaal per vier weken hoefde te rijden. Pas na het executeren van de beslissing over de dwangsom - welke executie vervolgens heeft geleid tot een kort geding - is moeder een aandeel in het vervoer gaan nemen. Vanwege de gestelde emotionele blokkade heeft de moeder regelmatig een derde ingeschakeld om de kinderen op te halen. Of er bij de moeder sprake is van onwil of onmacht kan het hof niet beoordelen, maar tijdens de mondelinge behandeling is het in ieder geval duidelijk geworden dat de moeder haar verantwoordelijkheid in het halen en brengen niet lijkt te kunnen nemen. Het lukt haar ook niet om de eigen stress hierover weg te houden van de kinderen. Iedere keer als de moeder in het zorgweekend van vader geacht wordt voor het vervoer te zorgen, geeft dit spanningen, en dit duurt al jaren. De kinderen hebben veel last van de huidige situatie, hetgeen onder meer blijkt uit de brief van [minderjarige 1] . Het hof is met de raad van oordeel dat [minderjarige 1] de problemen van de ouders probeert op te lossen, waarbij zij het beide ouders naar de zin wil maken. Hierdoor bestaat het risico dat [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict raakt.
Tegelijkertijd is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat het rijden op zich voor de vader geen onoverkomelijke problemen oplevert. Hij ervaart op een andere manier onrust bij de kinderen als híj rijdt: dan worden de kinderen namelijk zenuwachtig of ze wel precies op tijd terug bij de moeder zullen zijn.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht het hof het in het belang van de kinderen dat, hoewel ook op de moeder verantwoordelijkheid rust ter zake, de vader het halen en brengen voor zijn rekening zal nemen. De vader blijkt in staat die uitgebreide verantwoordelijkheid te nemen, hetgeen in het belang van de kinderen wordt geacht, waardoor er meer rust voor de kinderen komt en de kinderen niet meer worden belast met de ouderproblematiek.
Daarbij zal wel worden tegemoet gekomen aan de wens van de vader en de kinderen om het tijdstip waarop de kinderen weer terug bij de moeder worden gebracht te verruimen en iets minder strikt te bepalen. Het hof zal bepalen dat de kinderen tussen 19.00 en 20.00 uur bij de moeder terug moeten zijn, zodat de vader en de kinderen op zondagavond rustig samen kunnen eten en daarna naar de moeder worden teruggebracht. Gelet op de leeftijd van de kinderen hebben zij dan nog voldoende tijd om weer bij de moeder ten acclimatiseren en zich voor te bereiden op de nieuwe schoolweek.
7.4.
Voor wat betreft de overige verzoeken overweegt het hof als volgt.
7.4.1.
Aan het hof ligt geen dwangsomregeling voor. De executie van het kort geding vonnis, waarin een dwangsomregeling is opgelegd, valt buiten deze procedure.
Voor zover de vader na het indienen van het verweer aan het hof heeft verzocht een dwangsom aan de moeder op te leggen voor het geval zij niet bereid is haar aandeel in het vervoer te nemen geldt dat, nog daargelaten de vraag of dit verzoek tijdig is gedaan althans hij dit verzoek voor het eerst in hoger beroep kan doen, aan de moeder geen verplichting ten aanzien van het vervoer wordt opgelegd. Reeds op die grond wordt aan het verzoek van de moeder om de vader een dwangsom op te leggen, naar het hof begrijpt een voorwaardelijk verzoek, voorbij gegaan.
7.4.2.
De moeder heeft geen grieven aangevoerd tegen de vakantieregeling. Integendeel, zij heeft in het petitum van haar beroepschrift uitdrukkelijk verzocht om de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling te bevestigen. Eerst bij brief van 1 september 2020 heeft de moeder verzocht om de vakantieregeling te wijzigen en een nadere afspraak vast te leggen over haar verjaardag. Nog daargelaten de vraag of de moeder ontvankelijk is in deze verzoeken, ziet het hof geen aanleiding om deze verzoeken toe te wijzen. De vrouw heeft het hof niet duidelijk gemaakt op grond van welke gewijzigde omstandigheden de vastgestelde vakantieregeling aangepast moet worden. Voor zover de moeder in diezelfde brief bedoeld heeft om het hof te verzoeken een door haar opgesteld concept-ouderschapsplan (deels) te bekrachtigen, geldt dat een beslissing hierover in deze procedure niet voor ligt.
7.5.
Ten slotte wordt uitdrukkelijk aan de ouders meegegeven om het advies van de raad op te volgen en de systeemtherapie in het belang van de kinderen voort te zetten, waarbij het opstellen van een ouderschapsplan niet op de voorgrond dient te staan.
7.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
wijzigt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals bij de bestreden beschikking is vastgesteld voor wat betreft de weekendregeling en door het hof tijdelijk gewijzigd, en
bepaalt in zoverre dat de vader met ingang van heden één weekend per veertien dagen gerechtigd is tot contact met
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
van vrijdagmiddag 12.00 uur, althans na school, tot en met zondagavond na het avondeten, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijdagmiddag zal halen en op zondag tussen 19.00 en 20.00 uur bij de moeder zal terugbrengen;
bekrachtigt de bestreden beschikking en daarin opgenomen zorgregeling voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 17 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.