ECLI:NL:GHSHE:2020:3926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.283.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om de wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige dochter, geboren in 2014, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De vader is van mening dat de gewijzigde regeling, die door de GI is voorgesteld, niet in het belang van de minderjarige is. Hij stelt dat de frequentie van de contactmomenten met zijn dochter te laag is en dat dit schadelijk is voor de hechting tussen hen. De GI en de moeder van de minderjarige zijn echter van mening dat de nieuwe regeling, die minder spanningen tussen de ouders met zich meebrengt, wel degelijk in het belang van het kind is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over een aanvulling op de zorgregeling, waardoor de vader nu ook doordeweeks contact kan hebben met zijn dochter. Het hof oordeelt dat de gewijzigde zorgregeling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de zorgen van de vader over hechtingsproblemen niet opwegen tegen de voordelen van de nieuwe regeling. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en stelt de zorgregeling opnieuw vast, waarbij de vader en de minderjarige recht hebben op contact volgens de nieuwe afspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 december 2020
Zaaknummer : 200.283.236/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/372121 / JE RK 20-888
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Schouten,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), advocaat mr. T. Möller.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en het verzoek van de GI tot wijziging van de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (dus niet de nieuwe verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen) alsnog af te wijzen, althans de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dusdanig te wijzigen als het hof passend acht, althans een andere beslissing te nemen die het hof in het belang van het kind geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Schouten;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Möller;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juni 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 19 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit, die het hoofdverblijf bij de moeder heeft.
[minderjarige] staat sinds 21 juni 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 december 2020.
Partijen hebben een door hen op 1 oktober 2014 ondertekend ouderschapsplan opgesteld. Daarin is een regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgenomen die er op neer komt dat [minderjarige] doordeweeks bij de moeder is en in het ene weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en in het andere weekend op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader is, welke dag door de ouders in onderling overleg wordt bepaald.
3.2.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde - met wijziging in zoverre van de door de ouders in het ouderschapsplan afgesproken zorgregeling – op verzoek van de GI bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag van school tot maandagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdagmiddag van school ophaalt en op maandagochtend naar school brengt, en dat de vader en [minderjarige] in het andere weekend op zaterdag om 10.00 uur gerechtigd zijn tot een contact via beeldbellen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Het is niet in het belang van [minderjarige] om de contactregeling uit het ouderschapsplan te wijzigen. Volgens die regeling had [minderjarige] ieder weekend contact met de vader. [minderjarige] genoot daarvan. Frequent contact met elk van de ouders is belangrijk voor de ontwikkeling van een goede hechtingsrelatie. In de gewijzigde regeling is het interval tussen de contactmomenten die [minderjarige] met de vader heeft te groot. Dat is niet goed voor de hechting tussen de vader en [minderjarige] .
Bovendien kon de vader in de zorgregeling uit het ouderschapsplan ieder weekend met [minderjarige] mee naar een sport of een hobby. In de gewijzigde regeling kan dat niet meer.
De vader betwist met klem dat de contactregeling uit het ouderschapsplan niet langer passend was. Er was zo nu en dan sprake van spanningen tussen de ouders, maar er heerste vooral rust. [minderjarige] kreeg er weinig tot niets van mee wanneer de ouders op enig punt een e-maildispuut hadden. Het inleidend verzoek van de GI om de contactregeling te wijzigen is volgens de vader gedaan tegen de achtergrond van een parallel ouderschap. De vader meent echter dat de ouders harder moeten werken om het wantrouwen tussen hen op te heffen.
In de gewijzigde weekendregeling is, in samenhang met de regeling voor de vakanties en de feestdagen, de regelmaat in de contacten tussen [minderjarige] en de vader zoek. Dit is verwarrend voor [minderjarige] en niet in haar belang.
De contacten tussen de vader en [minderjarige] verlopen ook in de gewijzigde zorgregeling goed. Zij hebben het leuk en gezellig samen. Sinds de regeling is gewijzigd, trekt [minderjarige] zich wel wat vaker terug op haar kamer.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De gewijzigde regeling is in het belang van [minderjarige] . Zij kan nu een volledig weekend bij beide ouders doorbrengen. Daarnaast hoeven de ouders nu minder met elkaar af te stemmen. Dit vermindert de spanningen tussen hen. Eerder waren de overdrachtsmomenten tussen de ouders ingrijpend en spanningsvol, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
Met de huidige regeling ziet de vader [minderjarige] langer, maar minder frequent. De vader heeft in deze regeling voldoende mogelijkheden om iets met [minderjarige] te ondernemen.
Sinds de wijziging van de zorgregeling is er meer rust gekomen in het contact tussen de ouders. De moeder moet wel nog meer aandacht besteden aan het nakomen van de beeldbelafspraken.
Het is niet gelukt om de ouders aan tafel te krijgen voor gezamenlijke oudergesprekken.
De GI is niet voornemens bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling na 21 december 2020. Het gaat goed met [minderjarige] . Er is geen sprake van specifieke problematiek, ook niet rondom de contacten tussen [minderjarige] en de vader. Ook op school gaat het goed.
3.6.
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de GI. In de zorgregeling uit het ouderschapsplan had de moeder nooit een volledig weekend met [minderjarige] . Bovendien zorgden de overdrachtsmomenten tussen de ouders voor spanningen. [minderjarige] had daar last van.
[minderjarige] heeft geen last van hechtingsproblemen. Zij is ontspannen en slaapt goed.
Ook de moeder kan [minderjarige] in de weekenden begeleiden bij een sport of een hobby. De rust en de duidelijkheid, die de gewijzigde regeling heeft opgeleverd, zijn voor de moeder zeer belangrijk.
Het beeldbellen tweewekelijks op zaterdag gaat goed.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de ouders er in het belang van [minderjarige] verstandig aan doen om te werken aan hun onderlinge communicatie, desnoods met individuele hulpverlening. Het is goed voor [minderjarige] dat zich in de gewijzigde zorgregeling minder spanningen tussen de ouders voordoen dan voorheen.
Uit recente pedagogische inzichten blijkt dat een veilige hechting tussen een kind en zijn ouders niet zozeer samenhangt met de frequentie van de contactmomenten, maar met de mate waarin een ouder in staat is tot sensitief en responsief ouderschap.
3.8.
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben de ouders overeenstemming bereikt over een aanvulling van de geldende zorgregeling. Zij hebben met elkaar afgesproken dat de vader - naast de reguliere weekendregeling - gerechtigd is tot contact met [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen van woensdagmiddag van school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op woensdagmiddag van school ophaalt en op donderdagochtend naar school brengt.
Het hof zal, gehoord de GI, dienovereenkomstig beslissen.
3.9.
Het hof overweegt over het hoger beroep van de vader als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de reguliere zorgregeling uit het ouderschapsplan van 1 oktober 2014 wordt gewijzigd in de zin zoals de GI heeft verzocht. Het hof heeft hiervoor de volgende redenen.
[minderjarige] gaat inmiddels naar de basisschool. De vader heeft weliswaar gesteld dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan rustig verliep, maar de GI en de moeder hebben aangegeven dat er veel spanningen tussen de ouders optraden tijdens de overdrachtsmomenten. Deze spanningen zijn schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Tussen de ouders is niet in discussie dat hun onderlinge verstandhouding slecht is te noemen en dat er sprake is van veel wantrouwen tussen hen. De ondertoezichtstelling heeft hierin geen verbetering kunnen brengen. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat het wijzigingsverzoek van de GI tegemoet komt aan het belang van [minderjarige] dat er meer rust voor haar komt door de overdrachtsmomenten tussen de ouders - en daarmee de spanning voor haar - te verminderen en deze tweewekelijkse momenten via school te laten plaatsvinden, zodat de ouders elkaar niet treffen. Op deze manier zal de vader ook meer betrokken zijn bij het naar school gaan van [minderjarige] . Daarnaast acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat zij eenmaal in de twee weken ook een volledig weekend bij de moeder kan doorbrengen. Het is goed voor [minderjarige] dat ook de moeder haar begeleidt bij sport- en hobbyactiviteiten in het weekend.
Ook in de gewijzigde zorgregeling verlopen de contacten tussen de vader en [minderjarige] goed, zo heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard. De GI heeft verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat er bij haar geen sprake is van problematiek. Aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] komt binnenkort een einde. Gezien de zorg van de vader voor hechtingsproblemen bij [minderjarige] als gevolg van de afgenomen frequentie van de contactmomenten tussen hem en [minderjarige] , heeft het hof tevens gelet op de verklaring van de raad tijdens de mondelinge behandeling dat uit recente pedagogische inzichten blijkt dat een veilige hechting tussen een kind en zijn ouders niet zozeer samenhangt met de frequentie van de contactmomenten, maar met de mate waarin een ouder in staat is tot sensitief en responsief ouderschap. Nu de ouders bovendien ter mondelinge behandeling nog een extra aanvullend contact zijn overeengekomen van eenmaal in de veertien dagen van woensdagmiddag van school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op woensdagmiddag van school ophaalt en op donderdagochtend naar school brengt, gaat het hof ervan uit dat de zorg van de vader op dit punt is weggenomen.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Omwille van de duidelijkheid zal het hof, gelet op de nadere afspraken van de ouders over een doordeweeks contactmoment tussen de vader en [minderjarige] , de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en de reguliere zorgregeling opnieuw vaststellen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt - met wijziging in zoverre van de door de ouders in het ouderschapsplan van 1 oktober 2014 afgesproken zorgregeling - dat de vader en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag van school tot maandagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdagmiddag van school ophaalt en op maandagochtend naar school brengt, en dat de vader en [minderjarige] in het andere weekend op zaterdag om 10.00 uur gerechtigd zijn tot een contact via beeldbellen;
bepaalt verder dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag van school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op woensdagmiddag van school ophaalt en op donderdagochtend naar school brengt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, J.F.A.M. Graafland -Verhaegen en M.A. Ossentjuk en is op 17 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.