Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de man, bijgestaan door mr. Rademakers;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Gademan.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken en de kinder- en partneralimentatie is vastgesteld. De man heeft op 8 oktober 2020 beroep aangetekend, waarbij hij verzocht heeft de beschikking te vernietigen voor zover deze de echtscheiding betreft. De vrouw heeft op haar beurt verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 december 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de argumenten van de man, die stelde dat er geen duurzame ontwrichting van het huwelijk was en dat er geen ouderschapsplan was overgelegd, wat volgens hem tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding had moeten leiden. Het hof oordeelde echter dat de vrouw voldoende had aangetoond dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kon worden overgelegd, gezien de verstoorde relatie tussen partijen en hun pogingen om afspraken te maken.
Wat betreft de duurzame ontwrichting oordeelde het hof dat de man in eerste aanleg ook had verzocht om echtscheiding op basis van duurzame ontwrichting, maar nu in hoger beroep terugkwam op deze stelling. De vrouw handhaafde haar standpunt dat er wel degelijk sprake was van duurzame ontwrichting. Het hof concludeerde dat de omstandigheden, waaronder het feit dat partijen al geruime tijd niet meer samenwoonden en nauwelijks communiceerden, voldoende bewijs vormden voor de duurzame ontwrichting van het huwelijk.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover deze de echtscheiding betreft, en iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 17 december 2020.