ECLI:NL:GHSHE:2020:3918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.284.431_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en alimentatie tussen man en vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken en de kinder- en partneralimentatie is vastgesteld. De man heeft op 8 oktober 2020 beroep aangetekend, waarbij hij verzocht heeft de beschikking te vernietigen voor zover deze de echtscheiding betreft. De vrouw heeft op haar beurt verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 december 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de argumenten van de man, die stelde dat er geen duurzame ontwrichting van het huwelijk was en dat er geen ouderschapsplan was overgelegd, wat volgens hem tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding had moeten leiden. Het hof oordeelde echter dat de vrouw voldoende had aangetoond dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kon worden overgelegd, gezien de verstoorde relatie tussen partijen en hun pogingen om afspraken te maken.

Wat betreft de duurzame ontwrichting oordeelde het hof dat de man in eerste aanleg ook had verzocht om echtscheiding op basis van duurzame ontwrichting, maar nu in hoger beroep terugkwam op deze stelling. De vrouw handhaafde haar standpunt dat er wel degelijk sprake was van duurzame ontwrichting. Het hof concludeerde dat de omstandigheden, waaronder het feit dat partijen al geruime tijd niet meer samenwoonden en nauwelijks communiceerden, voldoende bewijs vormden voor de duurzame ontwrichting van het huwelijk.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover deze de echtscheiding betreft, en iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 17 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 december 2020
Zaaknummer: 200.284.431/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/343563 FA RK 19-834
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Z. Gademan.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2020, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken, alsmede voor zover de rechtbank de kinder- en partneralimentatie heeft vastgesteld.
2.2.
De vrouw heeft bij verweerschrift ingekomen op 27 november 2020 gemotiveerd verweer gevoerd, alsmede incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.3.
De man heeft een termijn gekregen om verweer in het incidenteel hoger beroep in te dienen. Het hof heeft slechts voor zover het gaat om de uitgesproken echtscheiding een mondelinge behandeling gelast.
2.4.
De mondelinge behandeling met betrekking tot de uitgesproken echtscheiding heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Rademakers;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Gademan.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 23 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, onder andere en voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.2.
De man heeft vol appel ingesteld tegen de bestreden beschikking. De grieven van de man zien op de echtscheiding (grief 1) en de door de rechtbank vastgestelde kinder- en partneralimentatie (grief 2). De vrouw heeft in haar incidenteel hoger beroep eveneens grieven geformuleerd tegen de vaststelling van de partneralimentatie (grief 1 en 2 in het incidenteel hoger beroep) alsmede tegen (kort samengevat) de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (grief 3 tot en met grief 9).
3.3.
Het hof heeft op korte termijn een mondelinge behandeling bepaald waarbij alleen het hoger beroep tegen de echtscheiding is behandeld. In deze beschikking ligt thans enkel de bestreden beslissing betreffende de echtscheiding voor. Grief 2 van de man en de daar bijhorende verzoeken van de man alsmede het incidentele beroep van de vrouw zullen op een later moment worden behandeld.
3.4.
Ten aanzien van de echtscheiding stelt de man dat (i) dat geen sprake is van een duurzame ontwrichting, en (ii) dat partijen niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard in hun verzoek tot echtscheiding omdat er geen ouderschapsplan is overgelegd terwijl de wet dat wel vereist.
3.5.
Het hof overweegt als volgt en gaat daarbij eerst in op de meest verstrekkende stelling van de man dat partijen niet ontvankelijk hadden moeten worden verklaard omdat er geen ouderschapsplan is overgelegd.
3.5.1.
Ingevolge artikel 815 lid 2 Rv dient het verzoekschrift een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan te bevatten. Lid 6 bepaalt dat indien het ouderschapsplan, bedoeld in het tweede lid redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of op andere wijze daarin kan worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet ten tijde van het indienen van het verzoekschrift kon worden overgelegd. Gebleken is dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Partijen hebben meerdere pogingen gedaan om afspraken te maken en vast te leggen in een ouderschapsplan, onder andere onder begeleiding van Veilig Thuis, maar dat is niet gelukt. Ook liep er tussen partijen een traject bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) om gezamenlijk tot afspraken te komen. De man stelt dat hij deze trajecten/begeleiding geen goed alternatief vindt voor een ouderschapsplan, maar dat staat er niet in aan de weg, dat voldoende is komen vast te staan dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kon worden overgelegd. Partijen zijn op de juiste gronden ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot echtscheiding.
3.5.3.
Met betrekking tot de duurzame ontwrichting oordeelt het hof als volgt. Ingevolge artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
In eerste aanleg heeft de man, net als de vrouw, de echtscheiding verzocht op grond van het feit dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man komt daar nu in hoger beroep op terug en stelt dat geen sprake is van een duurzame ontwrichting. De vrouw echter stelt zich nog altijd op het standpunt dat wel sprake is van een duurzame ontwrichting.
Een huwelijk is duurzaam ontwricht indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Indien een van de echtgenoten stelt en daarbij volhardt dat hij niet meer met de andere echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Partijen wonen al geruime tijd niet meer bij elkaar; dit wordt eveneens aangemerkt als een ernstige aanwijzing voor de duurzame ontwrichting. Voorts staat vast dat partijen thans niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Eveneens staat vast dat de man een relatie had met een andere vrouw met wie hij volgens de vrouw een islamitische huwelijksceremonie heeft gevierd, hetgeen door de man niet is betwist. Al deze feiten en omstandigheden brengen met zich dat voldoende is komen vast te staan dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht op grond waarvan de echtscheiding kan worden uitgesproken.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de echtscheiding pas uitgesproken dient te worden op het moment dat de alimentatieverplichtingen op juiste wijze (en dus niet zoals de rechtbank heeft gedaan) zijn vastgesteld, omdat de man de huidige verplichtingen niet kan nakomen. Voor zover de man in deze nieuwe grief tegen de echtscheiding ontvangen kan worden, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorziening wordt hersteld en dat tegelijk in hoger beroep wordt beslist op beide verzoeken.
3.7.
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover de rechtbank daarbij de echtscheiding heeft uitgesproken. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2020 voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en bekrachtigt deze beschikking van de rechtbank voor zover het de echtscheiding betreft;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.