ECLI:NL:GHSHE:2020:3897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
20-002214-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

In deze zaak gaat het om een verkeersincident dat plaatsvond op 27 november 2018 te Nederweert, waarbij de verdachte, als chauffeur van een vuilniswagen, zonder te stoppen rechtsaf een kruising opreed. Hierdoor verleende hij geen voorrang aan twee fietsers, wat resulteerde in een ongeval waarbij één van de fietsers, [slachtoffer 2], enkele dagen later overleed aan interne bloedingen. De verdachte werd aanvankelijk vrijgesproken door de kantonrechter, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuld had aan het ongeval, omdat hij niet voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen om de fietsers te zien. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de verdachte tot een geldboete van € 700,00, subsidiair 14 dagen hechtenis, en ontzegde hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de risico's van het verkeer en dat zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002214-19
Uitspraak : 14 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 4 juli 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-076944-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
De officier van justitie te Maastricht heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 700,00 subsidiair 14 dagen hechtenis, alsmede hem de bevoegdheid zal ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Nederweert, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, Kapelaniestraat, ter hoogte van de kruising met de (als voorrangsweg aangeduide) Moesemanstraat, zonder te stoppen die kruising is opgereden en rechtsaf de Moesemanstraat is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan de op die Moesemanstraat rijdende fietser(s), ten gevolge waarvan die fietser(s) ten val is/zijn gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Nederweert, als bestuurder van een vrachtauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Kapelaniestraat, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, Moesemanstraat, een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst –
aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg – geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers de bestuurder(s) van een op die kruisende weg rijdende fietser(s) niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn/haar/hun weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 november 2018 te Nederweert, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, Kapelaniestraat, ter hoogte van de kruising met de als voorrangsweg aangeduide Moesemanstraat, zonder te stoppen die kruising is opgereden en rechtsaf de Moesemanstraat is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan de op die Moesemanstraat rijdende fietsers, ten gevolge waarvan die fietsers ten val zijn gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte heeft in de gegeven omstandigheden met de maximale zorg gereden en hij heeft daarin alle handelingen verricht die van hem verwacht mochten worden. Daarom is hem geen enkel strafrechtelijk verwijt te maken, aldus de raadsman. Voorts kan in de visie van de verdediging niet worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen het ongeval dat heeft plaatsgevonden en het rijgedrag van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte op 27 november 2018 werkzaam was als chauffeur op een vuilniswagen. Op het kruispunt van de Kapelaniestraat en de Moesemanstraat te Nederweert moest de verdachte rechtsaf slaan, om verderop bij een frituur afval op te halen. Daartoe reed de verdachte over de Kapelaniestraat in de richting van voornoemd kruispunt. Ter plaatse stonden haaientanden op de weg en was een voorrangsbord geplaatst, dat de Moesemanstraat als voorrangsweg aanduidde. De verdachte heeft naar eigen zeggen, kort voor het oprijden van het kruispunt snelheid verminderd, naar links en naar rechts gekeken – volgens de raadsman zelfs twee keer –, zag geen van links komend verkeer en is vervolgens zonder te stoppen rechtsaf geslagen.
Op de Moesemanstraat reden evenwel twee fietsers, [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [slachtoffer 2] . Zij reden op hun elektrische fiets ongeveer 13 tot 18 kilometer per uur. Terwijl zij in de richting van de kruising van de Kapelaniestraat met de Moesemanstraat reden, zag [slachtoffer 1] vanuit eerstgenoemde straat plots een grote vrachtauto de kruising oprijden, waardoor hij schrok. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen ten val. Die val had een tragische afloop: [slachtoffer 2] heeft inwendige bloedingen in haar hoofd opgelopen, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden.
Uitlezing van de tachograaf van de vuilniswagen wees uit dat de verdachte het kruispunt naderde met een snelheid van ongeveer 36 kilometer per uur en geleidelijk, gedurende ongeveer 5 seconden, vóór het kruispuntvlak de snelheid afbouwde tot 9 kilometer per uur. Daarna versnelde de verdachte in 6 seconden tot een snelheid van 23 kilometer per uur.
De dienst verkeersongevallenanalyse van de politie heeft een reconstructierit met de betrokken vuilniswagen c.q. vrachtauto gemaakt. Op grond daarvan is onder meer geconcludeerd dat, stilstaand voor het kruispuntvlak, het zicht naar links aanmerkelijk werd belemmerd door het onderste van twee boven elkaar geplaatste verkeersborden. Het verkeer, komende uit dezelfde richting als waarvandaan voornoemde fietsers kwamen, viel gedurende een deel van dat traject geheel of grotendeels weg achter dat bord.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij drie keer per week langs het kruispunt van de Kapelaniestraat en de Moesemanstraat komt en dat de situatie aldaar vrij overzichtelijk is, op de verkeersborden ter linkerzijde na.
Het hof stelt voorop dat hij die zich in het verkeer als bestuurder van een motorvoertuig begeeft bewust behoort te zijn van het gevaar en de risico’s die het deelnemen aan het verkeer met een gemotoriseerd voertuig met zich brengen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, die ter plaatse goed bekend was, wist dat hij bij het oprijden van de kruising voorrang moest verlenen aan verkeersdeelnemers die reden op de kruisende weg en dat de verdachte zijn voertuig niet voor de haaientanden tot stilstand had gebracht, maar wel zijn snelheid aanzienlijk heeft verlaagd. De verdachte heeft, naar eigen zeggen, de fietsers niet gezien, is de kruising opgereden en vervolgens rechtsaf geslagen.
Tijdens de reconstructierit is vastgesteld dat er op het moment van het naderen van het kruispunt voldoende zicht was over de straat in de richting waar de fietsers vandaan kwamen, maar dat pas bij stilstand voor het kruispunt het zicht vanuit de bestuurdersstoel van de vrachtwagen naar links aanmerkelijk werd belemmerd en (een) fietser(s) pas weer waargenomen kon(den) worden op het moment dat het voorwiel onder het onderste verkeersbord vandaan zichtbaar werd.
De verdachte had zich naar het oordeel van het hof daarom bewust behoren te zijn van het daarmee gepaard gaande gevaar dat juist kwetsbare verkeersdeelnemers als fietsers op enig moment aan zijn zicht onttrokken zouden kunnen zijn. Hij had moeten vaststellen dat dit gevaar zich niet zou voordoen, bijvoorbeeld door bij het naderen van het kruispunt zich ervan te vergewissen dat geen verkeer ‘verborgen’ was achter het verkeersbord, desnoods door zijn voertuig voor het kruispunt tot stilstand te brengen en even te wachten, ondanks het feit dat er ter plaatste niet een stopgebod gold. Hierbij merkt het hof op dat zowel de fietsers als de vrachtwagen bewegende vervoersmiddelen zijn en het aan het zicht onttrokken zijn van de fietsers dus een momentopname is. Tevoren zijn de fietsers te zien geweest en bij stilstand zouden de fietsers ook weer zichtbaar zijn geworden gedurende de tijd dat wordt stilgestaan. Door zulks na te laten heeft de verdachte een verkeersfout gemaakt, waarbij geen voorrang is verleend aan de op de Moesemanstraat rijdende fietsers.
Het vervolgens ten val komen van de fietsers kan naar het oordeel van het hof, anders dan door de verdediging is betoogd, redelijkerwijs aan het gedrag van de verdachte worden toegerekend. Dat de vrachtwagen de fietsers niet heeft geraakt doet daar niet aan af.
Dat daardoor voorts gevaar is veroorzaakt, volgt reeds uit het feit dat het tot een verkeersongeval is gekomen.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren aldus in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwegen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, zoals aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het primair tenlastegelegde feit wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte een geslaagd beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld, om welke reden hij zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is echter van oordeel dat de verdachte, zoals reeds hiervoor is overwogen, niet álle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die van een verkeersdeelnemer mogen worden verlangd. De verdachte had meer moeten en kunnen doen om de fietsers wel op te merken en daarmee het gevaar te voorkomen dat is ontstaan door het oprijden van de kruising en het niet verlenen van voorrang. Het nogmaals om zich heen kijken bij het naderen van het kruispunt en/of zijn voertuig, gelet op de situatie ter plekke, tot stilstand te brengen zou daar afdoende voor kunnen zijn geweest. Nu de verdachte dat heeft nagelaten, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de verdachte rechtens geen enkele schuld treft, zodat het daarop gedane beroep van de verdediging wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
De verdachte was op 27 november 2018 werkzaam als chauffeur op een vuilniswagen, toen hij in Nederweert zonder te stoppen rechtsaf een kruising op reed. Hij heeft daarbij twee fietsers over het hoofd gezien en hen geen voorrang verleend. Zij kwamen daardoor ten val. Het tragische lot wil dat [slachtoffer 2] , één van de fietsers, met haar hoofd op het asfalt terecht is gekomen en enkele dagen later als gevolg van interne bloedingen is komen te overlijden. Hoewel het hof terdege beseft dat de verdachte dit eveneens verschrikkelijk vindt en had gewenst dat dit nooit was gebeurd, is door zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Dat is het verwijt dat hem in strafrechtelijke zin kan worden gemaakt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 augustus 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een relatie heeft, van beroep vrachtwagenchauffeur in vaste dienst is en een eigen koopwoning bezit.
Alles afwegende acht het hof, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een geldboete ter hoogte van € 700,00 euro subsidiair 14 dagen hechtenis passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van voormelde geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid ziet het hof tevens aanleiding om de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Nu deze bijkomende straf in geheel voorwaardelijke vorm aan de verdachte zal worden opgelegd, hoeft deze – indien de verdachte zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan enig strafbaar feit – de uitoefening van het beroep van de verdachte niet in de weg hoeft te staan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 700,00 (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 14 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.