In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een incident dat is ingeleid door [appellant] in het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Het incident heeft betrekking op de vordering tot voeging van twee verknochte zaken, te weten de onderhavige zaak met zaaknummer 200.279.891/01 en een andere zaak met nummer 200.279.899/01. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D.M. Lamers, heeft aangevoerd dat beide zaken voor dezelfde rechter aanhangig zijn, tussen dezelfde partijen en op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B. Poort, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld en dat de zaken verknocht zijn, aangezien het om één en dezelfde zaak gaat waarvan de vonnissen zijn gewezen tussen dezelfde partijen. Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen, met de opmerking dat de vorderingen hun zelfstandigheid behouden, ondanks de voeging. Dit betekent dat de verschillende procespartijen duidelijk moeten maken op welke zaak hun memories en/of akten betrekking hebben.
De proceskosten van het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is gewezen op 15 december 2020 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.