ECLI:NL:GHSHE:2020:3892

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
200.273.914_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens onttrekking advocaat en gebrek aan procesvertegenwoordiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.J. Laatsman, heeft zich onttrokken van de procedure en heeft geen nieuwe procesvertegenwoordiger gesteld, ondanks herhaalde termijnen. De geïntimeerde, Stichting [de Stichting], vertegenwoordigd door mr. M.P.H. van Wezel, heeft verzocht om arrest te wijzen, aangezien er van de zijde van de appellant geen enkele reactie meer is ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft gereageerd op de oproepen om een nieuwe advocaat te stellen en dat hij geen grieven heeft ingediend tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2019. Hierdoor is de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Tevens is de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 741,00 aan griffierecht en € 537,00 aan salaris advocaat. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.914/01
arrest van 15 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Oss, (onttrokken)
tegen
Stichting [de Stichting] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 december 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 oktober 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7707321 \ CV EXPL 19-2872)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het H2-formulier voor de rol van 28 april 2020 waarin de advocaat van appellant zich onttrekt;
  • de roldata van 2 juni, 30 juni, 28 juli, 25 augustus en 1 september 2020 op welke data de zaak is komen te staan voor de procedurestap
  • het H16-formulier voor de rol van 28 juli 2020 waarin de advocaat van geïntimeerde aangeeft dat er van de zijde van appellant geen enkele reactie meer is ontvangen. Geïntimeerde verzoekt het hof arrest te wijzen omdat er van de zijde van appellant kennelijk geen behoefte meer bestaat om het hoger beroep voort te zetten;
  • het H10-formulier voor de rol van 15 september 2020 waarin de advocaat van geïntimeerde het hof verzoekt om arrest te wijzen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3. De beoordeling

3.1.
Op de rol van 28 april 2020 stond de zaak voor het nemen van de memorie van grieven. Op die roldatum heeft de advocaat van appellant zich aan de zaak onttrokken, waarna de zaak op de voet van artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) is verwezen naar de rol van 2 juni 2020 voor het stellen van een nieuwe advocaat en voor het nemen van de memorie van grieven, ambtshalve peremptoir. Vervolgens is de zaak aangehouden en vanwege de Tijdelijke regeling handelszaken in hoger beroep van 26 juni 2020 (in verband met corona) op de roldata van 30 juni, 28 juli, 25 augustus en 1 september 2020 wederom op de rol gekomen voor het alsnog stellen van een procesvertegenwoordiger voor appellant en het nemen van een memorie van grieven. Op de laatst genoemde roldatum, de laatste termijn voor appellant, heeft zich voor appellant geen nieuwe advocaat gesteld. Ingevolge artikel 6.4 LPR vervalt in dat geval het recht van de partij om de proceshandeling waarvoor deze staat - de memorie van grieven -, te verrichten.
3.2.
Omdat appellant tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven heeft aangevoerd, zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellant worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
Verklaart appellant niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
Veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot aan deze uitspraak begroot op € 741,00 aan griffierecht en op € 537,00 aan salaris advocaat (½ punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2020.
griffier rolraadsheer