ECLI:NL:GHSHE:2020:3885

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20-000097-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweerexces slaagt; verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging na poging doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot doodslag en andere feiten. De verdachte was eerder door de rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken van poging tot doodslag, maar was wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van wapens. In hoger beroep heeft het hof de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft op 16 juli 2016 in Ravenstein, tijdens een vechtpartij, meerdere keren met een mes gestoken in het lichaam van het slachtoffer, [slachtoffer 1]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweerexces, omdat hij zich bedreigd voelde door de agressieve aanval van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de poging tot doodslag, omdat zijn handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit. Voor de andere bewezen verklaarde feiten, zoals het voorhanden hebben van wapens, werd een geldboete en hechtenis opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000097-20
Uitspraak : 16 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2016, parketnummer 01-865090-16 in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .
Procesverloop
De rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, heeft verdachte bij vonnis van 26 oktober 2016 vrijgesproken van de hem onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte twee bij de Wet Wapens en Munitie strafbaar gestelde messen voorhanden heeft gehad en, ten aanzien van een van de messen, ook heeft gedragen (feiten 3 en 4).
Verdachte is door de rechtbank ter zake van de onder feit 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast is verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. Ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde feit heeft de rechtbank met toepassing van artikel 9a Sr verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
De rechtbank heeft daarnaast beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en beslist ten aanzie van de in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 22 februari 2018 (ressortsparketnummer 20-003350-16) het vonnis waarvan beroep vernietigd en de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] alsmede hetgeen onder de feiten 3 en 4 aan verdachte ten laste is gelegd, bewezen verklaard. Het hof heeft verdachte evenals de rechtbank vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde (zware) mishandeling van [slachtoffer 2] .
Voorts heeft het hof beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Ter zake van de onder feit 1 impliciet primair en 3 bewezen verklaarde feiten heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde heeft het hof toepassing gegeven aan artikel 9a Sr. Het hof heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en ter zake van de in beslag genomen voorwerpen.
Namens de verdachte is op 23 februari 2018 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 19 november 2019, nr. 18/00812, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 22 februari 2018 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging.
Daarop heeft de Hoge Raad de zaak teruggewezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich, gelet op het bovenstaande, tot het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover thans nog aan de orde, zal vernietigen en de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen zal verklaren en verdachte ter zake van dat feit en het onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien van hetgeen onder feit 4 bewezen is verklaard heeft de advocaat-generaal toepassing van artikel 9a Sr gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens een verdachte toekomend beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Gelet op zijn primaire standpunt heeft de raadsman gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - zal
worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in het bovenlichaam en/of be(e)n(en), althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en /of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam en been, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 16 juli 2016, dossierpagina’s 77-79, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 77)
Ik wens aangifte te doen van poging tot doodslag gepleegd door [verdachte] op 16 juli 2016 tussen 00.15 en 00.30 uur.
Op 15 juli 2016 ging ik naar het feestje van mijn oude buurmeisje op de [adres] te Ravenstein.
(p. 78/79)
Ik zag dat [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte] verdachte) een meter of drie van mij af zat.
(...)
Op een gegeven moment ging [verdachte] voor mij staan. Ik stond toen ook op. (...) Ik sloeg hem toen meerdere malen tegen zijn hoofd. Ik duwde hem via het zwembad richting de schuur. [verdachte] liep daarop achteruit door het zwembad. Ik hoorde wel dat [verdachte] dingen tegen mij riep maar ik weet echt niet meer wat hij zei. [verdachte] bleef maar slaan richting mijn buikstreek. Onderweg naar het schuurtje voelde ik dat hij mij raakte. (...) Ik voelde niet echt veel pijn. (...) Ik vond dat hij mij niet hard sloeg.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt door mr. [RHC] , raadsheer-commissaris belast met de behandeling in strafzaken in dit hof, d.d. 18 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 1)
Ik weet dat u mij als getuige zult horen over een steekpartij op 16 juli 2016 in Ravenstein. Ik ben toen door [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) gestoken met een mes. Toen hij mij stak heb ik het mes niet gezien, ik heb ook niets gemerkt. (...) Op die avond had ik amfetamine en alcohol gebruikt.
(p. 2)
Op een gegeven moment stond hij (
het hof begrijpt: verdachte) op en kwam in mijn richting. Toen ben ik op hem afgevlogen en pakte ik hem bij zijn keel. Ik heb hem toen door de tuin heen geduwd. Ik duwde hem in de richting van het schuurtje, eerst door een opblaaszwembadje. Ik wilde hem met zijn kop door het raampje van de schuur duwen. Ik had hem toen alsmaar aan zijn keel vast. (...) Hij bleek mij met zijn mes gestoken te hebben.
Ik vloog [verdachte] aan, omdat hij op mij afkwam. Hij kwam niet op een vriendelijke manier op mij af. (...) Ik was inderdaad heel erg boos. (...) [verdachte] was niet aan het bedreigen.
(p. 3)
Toen ik [verdachte] bij de nek greep en hem richting de schuur duwde had ik hem met één hand vast. Dat zal mijn rechterhand zijn geweest, want ik ben rechts. (...) Ik zal vermoedelijk met mijn linkerhand geslagen hebben. (...) Ik had sterke drank gedronken. (…) Ik heb die avond teveel gedronken; ik was goed dronken. (…)
Toen ik [verdachte] bij zijn nek had gepakt en naar achteren duwde was dat steeds voor hem naar achteren. Het was niet zo dat [verdachte] mij terug naar achteren duwde. We stonden heel dicht bij elkaar.
(...)
[verdachte] sloeg mij toen we over het zwembadje heen gelopen waren tegen het lichaam. Dat bleken later messteken te zijn.
3.
Een afzonderlijk in het dossier opgenomen geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , invuldatum 18 augustus 2016, opgemaakt door [verbalisant 1] , die ondertekent bij “naam en handtekening van de arts” voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
Linker borstkas voorzijde 2 wonden
Linker bovenarm achterzijde 1 wond
en 1 wond aan onderzijde bovenarm
Linker onderbeen buitenzijde wond
Rechts onder tepel wond
Is er sprake van ernstig uitwendig bloedverlies? ernstig (wel shock).
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? ja
4.
Een afzonderlijk in het dossier opgenomen proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 24 augustus 2016 door [verbalisant 2] , brigadier van politie, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende het navolgende:
Op vrijdag 26 augustus 2016 ontving ik, verbalisant, van de rechtbank Oost-Brabant een aantal aanvullende medische onderwerpen/vragen m.b.t. het letsel van aangever/benadeelde [slachtoffer 1] . Per mail ontving ik de antwoorden afkomstig van de behandelende artsen op de afdeling Spoed Eisende Hulp. op de door mij aan het Radboud UMC te Nijmegen gestelde vragen. De antwoorden luidden:
De wonden ter hoogte van het abdomen hebben zich niet beperkt tot het onderhuidse vet. Bij deze wonden is vrije lucht in de buikholte geconstateerd (en dat hoort niet).
De aankondiging van de ambulance van een steekwond in de borst en/of buik, kan zeker een levensbedreigende situatie opleveren.
5.
De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 27-30, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 28)
Op zaterdag 16 juli 2016 kwam hij (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1] , aangever) op mij af. (...) Hij duwde me en begon meteen te meppen. (...) Ik weet zeker dat hij me al 3 of 4 keer had geslagen en toen pakte ik mijn mes. Ik trok mijn mes en ondertussen dat hij aan het slaan was, begon ik te steken. Ik liep terug en hij kwam op mij ingeslagen. Op een gegeven moment liep ik terug en struikelde min of meer over een badje. Zo’n laag badje waar bier in had gelegen. Ik viel half in het bad.
(p. 29)
Hij stond over mij heen en bleef maar slaan. Op een gegeven moment kreeg ik de kans om op te staan onder het vechten terwijl hij gewoon doorging. Toen heb ik hem nog een keer gestoken en toen werd hij weggetrokken.
(...)
Nadat ik wat klappen had gehad werd ik echt bang omdat ik besefte dat dit niet ging stoppen. Hij was zo op dreef. Hij moest en zou mij kapot maken. Hij was zo agressief. Ik was er echt bang van. Hij flipte hem gewoon in één keer. Ik was in paniek anders had ik niet gestoken. Ik moest mij gewoon verdedigen.
(…)
Nadat ik hem had gestoken reageerde hij alsof er niks aan de hand was. Alsof hij niks voelde.
(p. 30)
Ik heb met een Magnum, een Boker, gestoken. Een klapmes.
6.
De verklaring van verdachte, opgemaakt op 17 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een Magnum Boker en het andere mes is een vlindermes.
Antwoord verdachte: ik had die avond het Magnum Boker mes bij me. Het aangetroffen vlindermes had ik niet bij me die avond.
(p. 33)
Toen [slachtoffer 1] mij had geduwd en geslagen, heb ik uit paniek met mijn rechter hand het mes uit mijn rechterbroekzak gepakt. Het mes heb ik geopend met een zwaaibeweging. Toen ik met mijn rechterhand mijn mes pakte, heb ik mijn linkerarm gebruikt om de klappen zoveel mogelijk af te weren. Ik heb [slachtoffer 1] toen gestoken. [slachtoffer 1] bleef echter gewoon doorvechten en het leek hem niets te doen. Ik werd hierdoor alleen maar banger. (...) Ik heb toen nogmaals gestoken. (...) Ik stak in zijn linker zij met een boog. (...) Ik bedoel hiermee dat ik niet naar voren stak. Ik was alleen maar aan het verdedigen. Ik stak [slachtoffer 1] met de bedoeling hem te doen stoppen met slaan.
7.
De verklaring van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 26 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 93-96), voor zover inhoudende:
(p. 94)
Volgens mij viel [slachtoffer 1] [verdachte] aan. (...) Bij de schuur heb ik [slachtoffer 1] vastgepakt van achteren en weggesleept.
8.
Het proces-verbaal onderzoek kleding [slachtoffer 1] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden senior forensische opsporing en brigadier van politie, op 8 augustus 2016, dossierpagina’s 189-191, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Van [slachtoffer 1] werden op 16 juli 2016 te 01:10 uur op de Spoedeisende Hulp van
het Radboudziekenhuis te Nijmegen de navolgende kledingstukken veiliggesteld en in beslag genomen:
  • een zwarte jas, SIN: AAJD3993NL
  • een shirt, SIN: AAJD3996NL
Bij onderzoek aan de jas (AAJD3993NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Rechter voorpand:
- In het rechter voorpand was, enigszins schuin geplaatst op een afstand tussen 15 en
18 mm vanaf de ritssluiting en tussen 46 en 47,5 cm van de onderrand, een
beschadiging aanwezig. Deze beschadiging bestond uit gescheurd en/of gesneden open deel met een lengte van ca. 15 mm overgaand in een krasvormige beschadiging van ca. 20 mm.
=Linker voorpand:
- In het linker voorpand, op een afstand tussen 19 en 20,5 cm vanaf de onderrand en
nabij de rits, was een schuin geplaatste rafelige beschadiging met een lengte van ca.
17 mm aanwezig. Rondom deze beschadiging was bloed aanwezig.
  • Op een afstand tussen ca. 27,4 en 28 cm vanaf de onderrand en tussen 10 en 14,2 cm vanaf de rits was een nagenoeg horizontale beschadiging aanwezig.
  • Op een afstand tussen ca. 12,4 en 14,3 cm vanaf de onderrand en ca. 17 vanaf de rits
was ter hoogte van de linker steekzak een nagenoeg verticale beschadiging aanwezig.
=Linker mouw:
- Aan de achter-/bovenzijde van de linker mouw was een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging, groot ca. 34 mm, was nagenoeg parallel aan de witte, door
bloed roodgekleurde, bies op een afstand tussen ca 1 en 1,3 cm vanaf deze bies en
tussen ca. 43 en 46,2 cm vanaf de manchet.
  • Aan de boven-/voorzijde van de linker mouw was op ca. 19,5 cm vanaf de manchet en 7,5 cm vanaf de witte bles een beschadiging, groot ca. 2 mm, aanwezig.
  • Nabij laatstgenoemde beschadiging was tussen 14 en 17 cm vanaf de manchet een
rafelige beschadiging aanwezig met een lengte van ca. 30 mm.
Bij onderzoek aan het shirt (AAJD3996NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Voorpand:
- Aan de linkerzijde in het voorpand, gesitueerd op 32 en 32,5 cm vanaf de onderrand en tussen 9,5 en 13,5 cm van de linker zijnaad, was een combinatie van twee
beschadigingen aanwezig. Nagenoeg horizontaal onder een hoek van ca. 10
graden was een beschadiging, groot ca. 32 mm, aanwezig. Aan het uiteinde van deze beschadiging was een streepvormige beschadiging van ca. 5 mm. Rondom deze beschadigingen was het shirt bebloed.
  • Nagenoeg in het midden van het shirt was een verticale V-vormige beschadiging. Deze beschadiging was gesitueerd op tussen 26,6 en 28,7 cm van de onderrand en tussen ca. 24 en 25 cm van de linker zijnaad.
  • Op een afstand van ca. 5 cm van de linker zijnaad en tussen 19,8 en 21,6 cm van de
onderrand was een verticale beschadiging, groot ca. 20 mm. Rondom deze beschadiging was het stof van het shirt bebloed.
=Linker mouw:
- In de achterzijde van de linker mouw waren twee beschadigingen aanwezig. Rondom deze beschadigingen was de stof bebloed. De grootste beschadiging, aan de achterzijde in de manchet van de mouw, had een lengte van ongeveer 23 mm, waaraan onder een hoek van ca. 100 graden een korte beschadiging van ca. 6 mm lengte.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren. Volgens de advocaat-generaal kan opzet bewezen worden omdat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij vitale onderdelen van het lichaam van [slachtoffer 1] zou raken op de koop toe heeft genomen.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt het volgende.
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad anders dan in voorwaardelijke zin. Dat wil zeggen: vol opzet kan niet bewezen worden. Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Op grond van bestendige jurisprudentie moet daarbij worden vooropgesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, acht het hof van belang de plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer werd geraakt, het wapen waarmee is gestoken en de wijze van steken.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte minimaal 6 keer heeft gestoken, waarvan enkele keren in de buik/borststreek. Weliswaar houdt het dossier geen verklaring in over de precieze diepte van de verwondingen, maar vast staat wel dat de messteken verder zijn gegaan dan het onderhuidse vet en dat vrije lucht in de buikholte werd gezien, hetgeen naar het oordeel van het hof duidt op diepte van betekenis. Het mes waarmee verdachte heeft gestoken is een Magnum Boker met een lemmet van 10 centimeter. Uit de omstandigheid dat de kleding van [slachtoffer 1] is beschadigd op de insteekplaatsen en dat de messteken dus door zijn kleding heen zijn gegaan, leidt het hof voorts af dat verdachte ten minste met enige kracht moet hebben gestoken.
Het hof stelt aldus vast dat verdachte met een mes meermalen heeft gestoken in een deel van het lichaam van [slachtoffer 1] waar zich vitale organen bevinden. De kans dat die organen onherstelbaar geraakt zouden worden en dat [slachtoffer 1] door die gedragingen zou komen te overlijden, acht het hof naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk.
Dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] fataal geraakt zou worden, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. Integendeel: verdachte heeft zelf ook verklaard (met een boog) te hebben ingestoken op [slachtoffer 1] .
Het hof acht het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens een beroep op noodweer zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 1] , waartegen verdachte zich mocht verdedigen. [slachtoffer 1] was initiatiefnemer van de vechtpartij door verdachte te slaan. Verdachte kon geen kant op omdat [slachtoffer 1] hem bij de nek/keel vast had en naar achteren duwde in een kleine tuin. Dat verdachte zich heeft verdedigd door het afweren met een mes in zijn hand is in de visie van de verdediging proportioneel.
De advocaat-generaal heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen nu het meermalen steken met een mes in het lichaam van aangever [slachtoffer 1] , gelet op de situatie dat [slachtoffer 1] zich alleen bediende van zijn handen c.q. blote vuisten, disproportioneel moet worden geacht. Verdachte heeft reeds na een beperkt aantal slagen van [slachtoffer 1] naar het mes gegrepen en heeft ook geen hulp gezocht bij de anderen die aanwezig waren in de tuin. De advocaat-generaal heeft tevens gerekwireerd tot verwerping van het beroep op noodweerexces nu de handelwijze van verdachte niet het onmiddellijke gevolg was van een plotselinge heftige gemoedsbeweging bij verdachte die veroorzaakt werd door de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] . Dat verdachte kennelijk na het incident in paniek was zegt niets over de gemoedstoestand van de verdachte ten tijde van het incident.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 1] op verdachte af vloog, dat [slachtoffer 1] verdachte bij zijn keel vastpakte en vast bleef houden terwijl [slachtoffer 1] verdachte (achteruit) duwde en hem tegen zijn lichaam en hoofd sloeg. Verdachte heeft - na een aantal keren (3 à 4 keer) door [slachtoffer 1] te zijn geslagen - een mes uit zijn broekzak gepakt. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] hem vasthield, meermalen met het mes gestoken, waarvan 2 maal in het bovenlichaam.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de gedragingen van [slachtoffer 1] kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte. Verdachte werd door [slachtoffer 1] bij de keel vastgepakt en [slachtoffer 1] is verdachte bij de keel blijven vasthouden terwijl hij verdachte sloeg en hem achterwaarts richting de schuur duwde, waarbij verdachte half in het opblaasbadje viel, hetgeen voor verdachte als bedreigend kan worden aangemerkt. Voor verdachte was er gelet op deze omstandigheden geen redelijke en reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting. Verdediging was dus noodzakelijk.
De vraag doet zich vervolgens voor of het middel dat verdachte heeft aangewend om zich te verdedigen - te weten het steken met een mes in het lichaam van [slachtoffer 1] - in verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] zich niet beperkte tot slaan en stompen, maar verdachte ook bij de keel vasthield en hem naar achteren dreef zodat er voor hem geen uitweg was, maakt naar het oordeel van het hof dat het trachten af te weren met een mes in beginsel een adequaat middel zou kunnen zijn. Echter, hier is geen sprake van een enkele keer afweren met een mes, maar heeft verdachte ten minste 6 maal in het lichaam van [slachtoffer 1] gestoken, waarbij [slachtoffer 1] onder andere verwond is in het bovenlichaam. Verdachte heeft hiermee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Nu aan de voor een geslaagd beroep op noodweer gestelde eis van proportionaliteit niet wordt voldaan, wordt het beroep op noodweer verworpen.
De verdediging heeft subsidiair, indien het beroep op noodweer wordt verworpen, aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het geweld van verdachte is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Hij is volledig in paniek geraakt door de onverhoedse agressieve aanval van [slachtoffer 1] die hem bij de keel greep en niet meer los liet.
Het hof overweegt ter zake dit verweer het volgende.
Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf of goed. Het hof heeft vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer 1] met een mes gestoken en zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte daarmee de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Verdachte heeft verklaard dat hij erg bang werd toen [slachtoffer 1] , nadat deze hem een paar klappen - die verdachte met zijn linkerarm afweerde - had gegeven, niet wilde stoppen
(p. 29). Hij raakte in paniek door de agressiviteit van [slachtoffer 1] , die leek te ‘flippen’ en maar door bleef vechten. [slachtoffer 1] ging ook na de eerste door verdachte toegediende messteek door, leek niets te voelen en was niet te stoppen. Dat [slachtoffer 1] uiterst agressief was wordt ook bevestigd door [slachtoffer 1] zelf die bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij die avond alcohol en amfetamine had gebruikt, heel erg boos was en verdachte met zijn kop door het raampje van de schuur wilde duwen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat [slachtoffer 1] , zonder duidelijke aanleiding verdachte plotseling aanviel, hem bij de keel vastpakte en achterwaarts duwde in de richting van de schuur, waardoor verdachte letterlijk in een hoek werd gedreven en geen mogelijkheid had om te ontsnappen.
Naar het oordeel van het hof is het onder deze omstandigheden aannemelijk dat verdachte door [slachtoffer 1] ten minste 6 keer met een mes te steken de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Concluderend stelt het hof derhalve vast dat het beroep op noodweerexces slaagt. De verdachte is daarom niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde en dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Op te leggen sanctie
Nu het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging ter zake van feit 1, en het hof verdachte reeds onherroepelijk had vrijgesproken van feit 2 primair en subsidiair, zal het hof uitsluitend een straf opleggen ter zake van de feiten 3 en 4, voor welke feiten de verdachte onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op het feit dat het hier oude feiten betreft zal het hof volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete voor beide feiten.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 45, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het bij arrest van dit hof van 22 februari 2018 onder feit 3 bewezen verklaarde misdrijf tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de bij arrest van dit hof van 22 februari 2018 onder feit 4 bewezen verklaarde overtreding tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 16 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van Politie Oost-Brabant, districtsrecherche ′s-Hertogenbosch, onderzoek OB1R016079 - Baunach, op 8 augustus 2016 in de wettige vorm opgemaakt en gesloten door verbalisant M. Giezen, werkzaam bij de politie eenheid Oost Brabant als inspecteur/operationeel specialist A, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1-259.