[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .
De rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, heeft verdachte bij vonnis van 26 oktober 2016 vrijgesproken van de hem onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] . De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte twee bij de Wet Wapens en Munitie strafbaar gestelde messen voorhanden heeft gehad en, ten aanzien van een van de messen, ook heeft gedragen (feiten 3 en 4).
Verdachte is door de rechtbank ter zake van de onder feit 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast is verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. Ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde feit heeft de rechtbank met toepassing van artikel 9a Sr verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
De rechtbank heeft daarnaast beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en beslist ten aanzie van de in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 22 februari 2018 (ressortsparketnummer 20-003350-16) het vonnis waarvan beroep vernietigd en de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] alsmede hetgeen onder de feiten 3 en 4 aan verdachte ten laste is gelegd, bewezen verklaard. Het hof heeft verdachte evenals de rechtbank vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde (zware) mishandeling van [slachtoffer 2] .
Voorts heeft het hof beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Ter zake van de onder feit 1 impliciet primair en 3 bewezen verklaarde feiten heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het onder feit 4 bewezenverklaarde heeft het hof toepassing gegeven aan artikel 9a Sr. Het hof heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en ter zake van de in beslag genomen voorwerpen.
Namens de verdachte is op 23 februari 2018 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 19 november 2019, nr. 18/00812, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 22 februari 2018 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging.
Daarop heeft de Hoge Raad de zaak teruggewezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich, gelet op het bovenstaande, tot het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover thans nog aan de orde, zal vernietigen en de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen zal verklaren en verdachte ter zake van dat feit en het onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien van hetgeen onder feit 4 bewezen is verklaard heeft de advocaat-generaal toepassing van artikel 9a Sr gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens een verdachte toekomend beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Gelet op zijn primaire standpunt heeft de raadsman gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het beroepen vonnis - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - zal
worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Ravenstein, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in het bovenlichaam en/of be(e)n(en), althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en /of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 juli 2016 te Ravenstein, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam en been, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 16 juli 2016, dossierpagina’s 77-79, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 77)
Ik wens aangifte te doen van poging tot doodslag gepleegd door [verdachte] op 16 juli 2016 tussen 00.15 en 00.30 uur.
Op 15 juli 2016 ging ik naar het feestje van mijn oude buurmeisje op de [adres] te Ravenstein.
(p. 78/79)
Ik zag dat [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte] verdachte) een meter of drie van mij af zat.
(...)
Op een gegeven moment ging [verdachte] voor mij staan. Ik stond toen ook op. (...) Ik sloeg hem toen meerdere malen tegen zijn hoofd. Ik duwde hem via het zwembad richting de schuur. [verdachte] liep daarop achteruit door het zwembad. Ik hoorde wel dat [verdachte] dingen tegen mij riep maar ik weet echt niet meer wat hij zei. [verdachte] bleef maar slaan richting mijn buikstreek. Onderweg naar het schuurtje voelde ik dat hij mij raakte. (...) Ik voelde niet echt veel pijn. (...) Ik vond dat hij mij niet hard sloeg.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt door mr. [RHC] , raadsheer-commissaris belast met de behandeling in strafzaken in dit hof, d.d. 18 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 1)
Ik weet dat u mij als getuige zult horen over een steekpartij op 16 juli 2016 in Ravenstein. Ik ben toen door [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) gestoken met een mes. Toen hij mij stak heb ik het mes niet gezien, ik heb ook niets gemerkt. (...) Op die avond had ik amfetamine en alcohol gebruikt.
(p. 2)
Op een gegeven moment stond hij (
het hof begrijpt: verdachte) op en kwam in mijn richting. Toen ben ik op hem afgevlogen en pakte ik hem bij zijn keel. Ik heb hem toen door de tuin heen geduwd. Ik duwde hem in de richting van het schuurtje, eerst door een opblaaszwembadje. Ik wilde hem met zijn kop door het raampje van de schuur duwen. Ik had hem toen alsmaar aan zijn keel vast. (...) Hij bleek mij met zijn mes gestoken te hebben.
Ik vloog [verdachte] aan, omdat hij op mij afkwam. Hij kwam niet op een vriendelijke manier op mij af. (...) Ik was inderdaad heel erg boos. (...) [verdachte] was niet aan het bedreigen.
(p. 3)
Toen ik [verdachte] bij de nek greep en hem richting de schuur duwde had ik hem met één hand vast. Dat zal mijn rechterhand zijn geweest, want ik ben rechts. (...) Ik zal vermoedelijk met mijn linkerhand geslagen hebben. (...) Ik had sterke drank gedronken. (…) Ik heb die avond teveel gedronken; ik was goed dronken. (…)
Toen ik [verdachte] bij zijn nek had gepakt en naar achteren duwde was dat steeds voor hem naar achteren. Het was niet zo dat [verdachte] mij terug naar achteren duwde. We stonden heel dicht bij elkaar.
(...)
[verdachte] sloeg mij toen we over het zwembadje heen gelopen waren tegen het lichaam. Dat bleken later messteken te zijn.
3.
Een afzonderlijk in het dossier opgenomen geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , invuldatum 18 augustus 2016, opgemaakt door [verbalisant 1] , die ondertekent bij “naam en handtekening van de arts” voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel:
Linker borstkas voorzijde 2 wonden
Linker bovenarm achterzijde 1 wond
en 1 wond aan onderzijde bovenarm
Linker onderbeen buitenzijde wond
Rechts onder tepel wond
Is er sprake van ernstig uitwendig bloedverlies? ernstig (wel shock).
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? ja
4.
Een afzonderlijk in het dossier opgenomen proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 24 augustus 2016 door [verbalisant 2] , brigadier van politie, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende het navolgende:
Op vrijdag 26 augustus 2016 ontving ik, verbalisant, van de rechtbank Oost-Brabant een aantal aanvullende medische onderwerpen/vragen m.b.t. het letsel van aangever/benadeelde [slachtoffer 1] . Per mail ontving ik de antwoorden afkomstig van de behandelende artsen op de afdeling Spoed Eisende Hulp. op de door mij aan het Radboud UMC te Nijmegen gestelde vragen. De antwoorden luidden:
De wonden ter hoogte van het abdomen hebben zich niet beperkt tot het onderhuidse vet. Bij deze wonden is vrije lucht in de buikholte geconstateerd (en dat hoort niet).
De aankondiging van de ambulance van een steekwond in de borst en/of buik, kan zeker een levensbedreigende situatie opleveren.
5.
De verklaring van verdachte, opgemaakt op 16 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 27-30, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 28)
Op zaterdag 16 juli 2016 kwam hij (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1] , aangever) op mij af. (...) Hij duwde me en begon meteen te meppen. (...) Ik weet zeker dat hij me al 3 of 4 keer had geslagen en toen pakte ik mijn mes. Ik trok mijn mes en ondertussen dat hij aan het slaan was, begon ik te steken. Ik liep terug en hij kwam op mij ingeslagen. Op een gegeven moment liep ik terug en struikelde min of meer over een badje. Zo’n laag badje waar bier in had gelegen. Ik viel half in het bad.
(p. 29)
Hij stond over mij heen en bleef maar slaan. Op een gegeven moment kreeg ik de kans om op te staan onder het vechten terwijl hij gewoon doorging. Toen heb ik hem nog een keer gestoken en toen werd hij weggetrokken.
(...)
Nadat ik wat klappen had gehad werd ik echt bang omdat ik besefte dat dit niet ging stoppen. Hij was zo op dreef. Hij moest en zou mij kapot maken. Hij was zo agressief. Ik was er echt bang van. Hij flipte hem gewoon in één keer. Ik was in paniek anders had ik niet gestoken. Ik moest mij gewoon verdedigen.
(…)
Nadat ik hem had gestoken reageerde hij alsof er niks aan de hand was. Alsof hij niks voelde.
(p. 30)
Ik heb met een Magnum, een Boker, gestoken. Een klapmes.
6.
De verklaring van verdachte, opgemaakt op 17 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 31-35, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 32)
Vraag verbalisant: bij de doorzoeking in je kamer zijn twee messen aangetroffen. Een van de messen is een Magnum Boker en het andere mes is een vlindermes.
Antwoord verdachte: ik had die avond het Magnum Boker mes bij me. Het aangetroffen vlindermes had ik niet bij me die avond.
(p. 33)
Toen [slachtoffer 1] mij had geduwd en geslagen, heb ik uit paniek met mijn rechter hand het mes uit mijn rechterbroekzak gepakt. Het mes heb ik geopend met een zwaaibeweging. Toen ik met mijn rechterhand mijn mes pakte, heb ik mijn linkerarm gebruikt om de klappen zoveel mogelijk af te weren. Ik heb [slachtoffer 1] toen gestoken. [slachtoffer 1] bleef echter gewoon doorvechten en het leek hem niets te doen. Ik werd hierdoor alleen maar banger. (...) Ik heb toen nogmaals gestoken. (...) Ik stak in zijn linker zij met een boog. (...) Ik bedoel hiermee dat ik niet naar voren stak. Ik was alleen maar aan het verdedigen. Ik stak [slachtoffer 1] met de bedoeling hem te doen stoppen met slaan.
7.
De verklaring van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 26 juli 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 93-96), voor zover inhoudende:
(p. 94)
Volgens mij viel [slachtoffer 1] [verdachte] aan. (...) Bij de schuur heb ik [slachtoffer 1] vastgepakt van achteren en weggesleept.
8.
Het proces-verbaal onderzoek kleding [slachtoffer 1] , opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden senior forensische opsporing en brigadier van politie, op 8 augustus 2016, dossierpagina’s 189-191, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Van [slachtoffer 1] werden op 16 juli 2016 te 01:10 uur op de Spoedeisende Hulp van
het Radboudziekenhuis te Nijmegen de navolgende kledingstukken veiliggesteld en in beslag genomen:
- een zwarte jas, SIN: AAJD3993NL
- een shirt, SIN: AAJD3996NL
Bij onderzoek aan de jas (AAJD3993NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Rechter voorpand:
- In het rechter voorpand was, enigszins schuin geplaatst op een afstand tussen 15 en
18 mm vanaf de ritssluiting en tussen 46 en 47,5 cm van de onderrand, een
beschadiging aanwezig. Deze beschadiging bestond uit gescheurd en/of gesneden open deel met een lengte van ca. 15 mm overgaand in een krasvormige beschadiging van ca. 20 mm.
=Linker voorpand:
- In het linker voorpand, op een afstand tussen 19 en 20,5 cm vanaf de onderrand en
nabij de rits, was een schuin geplaatste rafelige beschadiging met een lengte van ca.
17 mm aanwezig. Rondom deze beschadiging was bloed aanwezig.
- Op een afstand tussen ca. 27,4 en 28 cm vanaf de onderrand en tussen 10 en 14,2 cm vanaf de rits was een nagenoeg horizontale beschadiging aanwezig.
- Op een afstand tussen ca. 12,4 en 14,3 cm vanaf de onderrand en ca. 17 vanaf de rits
was ter hoogte van de linker steekzak een nagenoeg verticale beschadiging aanwezig.
=Linker mouw:
- Aan de achter-/bovenzijde van de linker mouw was een beschadiging aanwezig. Deze beschadiging, groot ca. 34 mm, was nagenoeg parallel aan de witte, door
bloed roodgekleurde, bies op een afstand tussen ca 1 en 1,3 cm vanaf deze bies en
tussen ca. 43 en 46,2 cm vanaf de manchet.
- Aan de boven-/voorzijde van de linker mouw was op ca. 19,5 cm vanaf de manchet en 7,5 cm vanaf de witte bles een beschadiging, groot ca. 2 mm, aanwezig.
- Nabij laatstgenoemde beschadiging was tussen 14 en 17 cm vanaf de manchet een
rafelige beschadiging aanwezig met een lengte van ca. 30 mm.
Bij onderzoek aan het shirt (AAJD3996NL) werden de volgende beschadigingen gevonden.
=Voorpand:
- Aan de linkerzijde in het voorpand, gesitueerd op 32 en 32,5 cm vanaf de onderrand en tussen 9,5 en 13,5 cm van de linker zijnaad, was een combinatie van twee
beschadigingen aanwezig. Nagenoeg horizontaal onder een hoek van ca. 10
graden was een beschadiging, groot ca. 32 mm, aanwezig. Aan het uiteinde van deze beschadiging was een streepvormige beschadiging van ca. 5 mm. Rondom deze beschadigingen was het shirt bebloed.
- Nagenoeg in het midden van het shirt was een verticale V-vormige beschadiging. Deze beschadiging was gesitueerd op tussen 26,6 en 28,7 cm van de onderrand en tussen ca. 24 en 25 cm van de linker zijnaad.
- Op een afstand van ca. 5 cm van de linker zijnaad en tussen 19,8 en 21,6 cm van de
onderrand was een verticale beschadiging, groot ca. 20 mm. Rondom deze beschadiging was het stof van het shirt bebloed.
=Linker mouw:
- In de achterzijde van de linker mouw waren twee beschadigingen aanwezig. Rondom deze beschadigingen was de stof bebloed. De grootste beschadiging, aan de achterzijde in de manchet van de mouw, had een lengte van ongeveer 23 mm, waaraan onder een hoek van ca. 100 graden een korte beschadiging van ca. 6 mm lengte.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren. Volgens de advocaat-generaal kan opzet bewezen worden omdat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij vitale onderdelen van het lichaam van [slachtoffer 1] zou raken op de koop toe heeft genomen.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt het volgende.
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad anders dan in voorwaardelijke zin. Dat wil zeggen: vol opzet kan niet bewezen worden. Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Op grond van bestendige jurisprudentie moet daarbij worden vooropgesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer 1] - aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, acht het hof van belang de plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer werd geraakt, het wapen waarmee is gestoken en de wijze van steken.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte minimaal 6 keer heeft gestoken, waarvan enkele keren in de buik/borststreek. Weliswaar houdt het dossier geen verklaring in over de precieze diepte van de verwondingen, maar vast staat wel dat de messteken verder zijn gegaan dan het onderhuidse vet en dat vrije lucht in de buikholte werd gezien, hetgeen naar het oordeel van het hof duidt op diepte van betekenis. Het mes waarmee verdachte heeft gestoken is een Magnum Boker met een lemmet van 10 centimeter. Uit de omstandigheid dat de kleding van [slachtoffer 1] is beschadigd op de insteekplaatsen en dat de messteken dus door zijn kleding heen zijn gegaan, leidt het hof voorts af dat verdachte ten minste met enige kracht moet hebben gestoken.
Het hof stelt aldus vast dat verdachte met een mes meermalen heeft gestoken in een deel van het lichaam van [slachtoffer 1] waar zich vitale organen bevinden. De kans dat die organen onherstelbaar geraakt zouden worden en dat [slachtoffer 1] door die gedragingen zou komen te overlijden, acht het hof naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk.
Dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] fataal geraakt zou worden, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. Integendeel: verdachte heeft zelf ook verklaard (met een boog) te hebben ingestoken op [slachtoffer 1] .
Het hof acht het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: