ECLI:NL:GHSHE:2020:3871

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
20-004038-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag en woningoverval met fors geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag en een woningoverval met fors geweld in vereniging. De feiten vonden plaats in de nacht van 17 op 18 juni 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte de woning van een gezin binnendrongen, hen overmeesterden en met geweld bedreigden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de gevangenisstraf verhoogd naar 13 jaar, zonder TBS, en de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, die niet alleen de slachtoffers, maar ook de gemeenschap ernstig hebben aangetast. De verdachte heeft geen blijk gegeven van spijt of inzicht in de gevolgen van zijn daden, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele posten die onvoldoende onderbouwd waren. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, en het hof heeft de duur van de gijzeling voor de schadevergoeding vastgesteld op maximaal 365 dagen, afhankelijk van de betalingscapaciteit van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004038-18
Uitspraak : 15 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-810669-17 en 02-665203-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 02-261118-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in de [PI]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag (parketnummer 02-810669-17, feit 1 primair), het in vereniging plegen van een woningoverval (parketnummer 02-810669-17, feit 2) en een diefstal door twee of meer verenigde personen (parketnummer 02-665203-18) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest en is aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (
hierna: TBS met dwangverpleging) opgelegd.
Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De onder de verdachte inbeslaggenomen twee fietsen zijn verbeurdverklaard en ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen sleutelbos is de teruggave daarvan aan hem gelast.
Tot slot is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte onder parketnummer 02-261118-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand afgewezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummer 02-810669-17 1 primair en 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 02-665203-18 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest en aan hem de maatregel van TBS met dwangverpleging zal opleggen. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij de beslissing van de rechtbank, nu de toegewezen schadeposten hem niet irreëel voorkomen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de onder parketnummer 02-261118-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen fietsen verbeurd zullen worden verklaard en dat de inbeslaggenomen sleutelbos aan de verdachte zal worden teruggegeven.
De verdediging heeft ten aanzien van het bestanddeel ‘voor te bereiden’, zoals onder parketnummer 02-810669-17 1 en 2 is tenlastegelegd, vrijspraak bepleit. De verdediging kan zich voor het overige vinden in de bewezenverklaringen en de bewijsconstructie van de rechtbank. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer en een verweer tegen de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging primair bepleit dat deze, gelet op het feit dat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging enkele posten betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-810669-17:
1. primair
hij op of omstreeks 18 juni 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een (honkbal)knuppel, althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal al dan niet in vereniging (artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht), immers is/heeft hij, verdachte, toen en aldaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen diverse bankpasjes en/of een of meer spaarpot(ten) (met inhoud) en/of diverse (gouden) munten en/of een personenauto (Volkswagen Up) en/of twee horloges (merk IWC en/of Cartier) en/of diverse sieraden en/of een gouden aansteker (merk Dupont) en/of een pen (merk Mont Blanc) en/of een laptoptas (merk Mulberry) en/of een bril (merk Tom Ford) en/of een Macbook pro en/of een set Apple Airpods en/of een oplader (merk Apple) en/of 3 sleutelbossen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit (die diefstal al dan niet in vereniging) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 18 juni 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse bankpasjes en/of een of meer spaarpot(ten) (met inhoud) en/of diverse (gouden) munten en/of een personenauto (Volkswagen Up) en/of twee horloges (merk IWC en/of Cartier) en/of diverse sieraden en/of een gouden aansteker (merk Dupont) en/of een pen (merk Mont Blanc) en/of een laptoptas (merk Mulberry) en/of een bril (merk Tom Ford) en/of een Macbook pro en/of een set Apple Airpods en/of een oplader (merk Apple) en/of 3 sleutelbossen in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar de woning gelegen aan [adres] te Ulvenhout is/zijn gegaan en/of zich (vervolgens) aldaar de toegang tot de keuken van die woning heeft/hebben verschaft en/of aldaar dreigend tegen die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd/gegild: "Geld, geld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een (honkbal)knuppel, althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 1] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of
- dreigend tegen [benadeelde partij 3] (terwijl deze zijn slaapkamerdeur dichtgetrokken hield) heeft/hebben gezegd/geroepen "geld geld open doen" en/of "ik wil geld, doe je deur open anders vermoord ik je" en/of die [benadeelde partij 3] (na opening van zijn slaapkamerdeur) tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 3] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens dreigend tegen die [benadeelde partij 3] heeft/hebben gezegd "meer geld, heb je pinpas, heb je creditcard" en/of "waar is je telefoon" en/of
- de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van [benadeelde partij 2] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of - tegen die [benadeelde partij 5] heeft/hebben geroepen/geschreeuwd "naar de grond" en/of die [benadeelde partij 5] een klap in zijn knieholte heeft/hebben gegeven (tengevolge waarvan [benadeelde partij 5] ten val kwam) en/of die [benadeelde partij 5] met kracht tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 5] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of
- die [benadeelde partij 7] meermalen met een (honkbal)knuppel op/tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [benadeelde partij 7] in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of
- die [benadeelde partij 4] (meermalen) met een (honkbal)knuppel op/tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen en/of meermalen met kracht tegen zijn hoofd/gezicht en/of lichaam heeft/hebben geslagen/getrapt/geschopt;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
diverse bankpasjes en/of een of meer spaarpot(ten) (met inhoud) en/of diverse (gouden) munten en/of een personenauto (Volkswagen Up) en/of twee horloges (merk IWC en/of Cartier) en/of diverse sieraden en/of een gouden aansteker (merk Dupont) en/of een pen (merk Mont Blanc) en/of een laptoptas (merk Mulberry) en/of een bril (merk Tom Ford) en/of een Macbook pro en/of een set Apple Airpods en/of een oplader (merk Apple) en/of 3 sleutelbossen
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- naar de woning gelegen aan [adres] te Ulvenhout is/zijn gegaan en/of zich (vervolgens) aldaar de toegang tot de keuken van die woning heeft/hebben verschaft en/of aldaar dreigend tegen die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd/gegild: "Geld, geld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een (honkbal)knuppel, althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 1] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of
- dreigend tegen [benadeelde partij 3] (terwijl deze zijn slaapkamerdeur dichtgetrokken hield) heeft/hebben gezegd/geroepen "geld geld open doen" en/of "ik wil geld, doe je deur open anders vermoord ik je" en/of die [benadeelde partij 3] (na opening van zijn slaapkamerdeur) tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 3] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of vervolgens dreigend tegen die [benadeelde partij 3] heeft/hebben gezegd "meer geld, heb je pinpas, heb je creditcard" en/of "waar is je telefoon" en/of
- de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van [benadeelde partij 2] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of
- tegen die [benadeelde partij 5] heeft/hebben geroepen/geschreeuwd "naar de grond" en/of die [benadeelde partij 5] een klap in zijn knieholte heeft/hebben gegeven (ten gevolge waarvan [benadeelde partij 5] ten val kwam) en/of die [benadeelde partij 5] met kracht tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens) de handen/armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde partij 5] met (een) tiewrap(s) en/of ducttape heeft/hebben vastgebonden en/of
- die [benadeelde partij 7] meermalen met een (honkbal)knuppel op/tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen en/of die [benadeelde partij 7] in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of
- die [benadeelde partij 4] (meermalen) met een (honkbal)knuppel op/tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben geslagen en/of meermalen met kracht tegen zijn hoofd/gezicht en/of lichaam heeft/hebben geslagen/getrapt/geschopt;
in de zaak met parketnummer 02-665203-18 (gevoegd):
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer
02-665203-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-810669-17:
1. primair
hij op 18 juni 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [benadeelde partij 1] van het leven te beroven tezamen en in vereniging met zijn mededader met dat opzet die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal in vereniging (artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht), immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen diverse bankpasjes en spaarpotten met inhoud en diverse (gouden) munten en een personenauto (Volkswagen Up) en twee horloges (merk IWC en Cartier) en diverse sieraden en een gouden aansteker (merk Dupont) en een pen (merk Mont Blanc) en een laptoptas (merk Mulberry) en een bril (merk Tom Ford) en een Macbook pro en een set Apple Airpods en een oplader (merk Apple) en sleutelbossen, toebehorende aan anderen dan aan hem, verdachte, en zijn mededader,
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit (die diefstal in vereniging) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op 18 juni 2017 te Ulvenhout, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
diverse bankpasjes en spaarpotten met inhoud en diverse (gouden) munten en een personenauto (Volkswagen Up) en twee horloges (merk IWC en Cartier) en diverse sieraden en een gouden aansteker (merk Dupont) en een pen (merk Mont Blanc) en een laptoptas (merk Mulberry) en een bril (merk Tom Ford) en een Macbook pro en een set Apple Airpods en een oplader (merk Apple) en sleutelbossen,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- naar de woning gelegen aan [adres] te Ulvenhout is/zijn gegaan en zich aldaar de toegang tot de keuken van die woning heeft/hebben verschaft en aldaar dreigend tegen die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd/gegild: "Geld, geld", en
- die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en vervolgens de handen/armen/polsen en de benen/enkels van die [benadeelde partij 1] met tiewraps en ducttape heeft/hebben vastgebonden en
- dreigend tegen [benadeelde partij 3] (terwijl deze zijn slaapkamerdeur dichtgetrokken hield) heeft/hebben gezegd/geroepen "geld geld open doen" en "ik wil geld, doe je deur open anders vermoord ik je" en die [benadeelde partij 3] (na opening van zijn slaapkamerdeur) tegen de grond heeft/hebben geduwd en vervolgens de polsen en de benen/enkels van die [benadeelde partij 3] met tiewraps heeft/hebben vastgebonden en dreigend tegen die [benadeelde partij 3] heeft/hebben gezegd "meer geld, heb je pinpas, heb je creditcard" en "waar is je telefoon" en
- de polsen en de benen/enkels van [benadeelde partij 2] met tiewraps heeft/hebben vastgebonden en
- tegen die [benadeelde partij 5] heeft/hebben geroepen/geschreeuwd "naar de grond" en die [benadeelde partij 5] een klap in zijn knieholte heeft/hebben gegeven (ten gevolge waarvan [benadeelde partij 5] ten val kwam) en die [benadeelde partij 5] met kracht tegen de grond heeft/hebben geduwd en vervolgens de polsen en de benen/enkels van die [benadeelde partij 5] met tiewraps heeft/hebben vastgebonden en
- die [benadeelde partij 7] meermalen met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd en lichaam heeft/hebben geslagen en die [benadeelde partij 7] in een wurggreep heeft/hebben genomen en
- die [benadeelde partij 4] met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd heeft/hebben geslagen en meermalen met kracht tegen zijn hoofd/gezicht en lichaam heeft/hebben geslagen/getrapt/geschopt;
in de zaak met parketnummer 02-665203-18 (gevoegd):
hij op 21 augustus 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ( [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft ten aanzien van het bestanddeel ‘voor te bereiden’, zoals onder 1 en 2 van parketnummer 02-810669-17 is tenlastegelegd, vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de geweldshandelingen hebben plaatsgehad gedurende de diefstal en kennelijk als doel hadden de diefstal gemakkelijk te maken.
Het hof overweegt het volgende.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de geweldshandelingen louter hebben plaatsgehad gedurende de diefstal om deze gemakkelijk te maken overweegt het hof dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de medeverdachte direct bij binnenkomst in de woning met een busje olie in de richting van de ogen van [benadeelde partij 2] (
hierna: [benadeelde partij 2]) heeft gespoten en dat de verdachte [benadeelde partij 1] (
hierna: [benadeelde partij 1]) vrijwel meteen na binnenkomst met de honkbalknuppel heeft geslagen. Beide verdachten gingen aldus direct na binnenkomst in de aanval, bewapend met een vloeistof en een slagwapen, en hebben [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] met geweld overmeesterd. Deze gewelddadige aanval is voorafgegaan aan en gold ter voorbereiding van de diefstal . Voor het overigens toegepaste geweld en de bedreigingen met geweld door verdachten voorafgegaan, gedurende en volgend op de diefstal wordt verwezen naar de bewijsmiddelen.
Het hof acht derhalve het bestanddeel ‘voor te bereiden’ wettig en overtuigend bewezen, zoals onder 1 en 2 van parketnummer 02-810669-17 is tenlastegelegd.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van poging tot doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of een andere deelnemer aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 02-665203-18 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Samenloop
De verdediging heeft bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop voor zover het gaat om de geweldshandeling tegen [benadeelde partij 1] , nu die zowel onder feit 1 als onder feit 2 op de dagvaarding van parketnummer 02-810669-17 staat vermeld. Er bestaat geen aanleiding voor een zuivere stapeling van straffen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt het volgende.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Het hof is van oordeel dat met betrekking tot de in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen hangen niet zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt en de strekking van de desbetreffende strafbepalingen loopt meer dan enigszins uiteen. Immers de strafbaarstelling van de poging tot doodslag strekt in het bijzonder ter bescherming van het leven van het slachtoffer, terwijl de strafbaarstelling van diefstal met geweld strekt ter bescherming van het vermogen van de rechthebbende in combinatie met de bescherming van de integriteit van diens menselijk lichaam. Het slaan met de honkbalknuppel van [benadeelde partij 1] is onder feit 2 een van de verfeitelijkingen van het door verdachte en/of zijn medeverdachte toegepaste geweld bij de woningoverval.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Sanctiebeslissing
Straf
Voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf heeft de verdediging aansluiting gezocht bij de jurisprudentie en is op grond daarvan van mening dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren als uitgangspunt moet worden genomen, waarbij wordt verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat de verdachte spijt heeft en zijn verantwoordelijkheid neemt, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de toepasselijkheid van de artikelen 55 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
In de nacht van 17 op 18 juni 2017 zijn de verdachte en de medeverdachte, beiden met een bivakmuts over hun hoofd, met een busje motorolie en een honkbalknuppel in de aanslag, en voorts onder medebrenging van tiewraps en ducttape, het huis van [de familie] binnengedrongen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , de ouders van het gezin bestaande uit zes personen, stonden in de keuken toen de verdachten hen overmeesterden. [benadeelde partij 1] werd vrijwel meteen geslagen met de honkbalknuppel. [benadeelde partij 2] werd overmeesterd en vastgebonden met tiewraps, net als zoon [benadeelde partij 3] , die aanvankelijk boven lag te slapen, maar wakker geworden door geschreeuw vervolgens uit zijn kamer is gepraat door de verdachten. Terwijl de verdachten het huis doorzochten, hoorde [benadeelde partij 2] haar man schreeuwen, niet wetende dat hij ernstig gewond was. De verdachten hebben vervolgens gewacht tot zoon [benadeelde partij 5] thuis kwam en hebben hem ook overmeesterd en vastgebonden. Vlak voordat ze wilden vluchten, kwamen zoon [benadeelde partij 4] , dochter [benadeelde partij 6] en neef [benadeelde partij 7] ook nog thuis. [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 7] zijn het gevecht met de verdachten aangegaan en zijn daarbij ook geslagen met de honkbalknuppel. [benadeelde partij 6] had zich ondertussen verstopt. Na de vechtpartij buiten zijn de verdachten met een bedrijfsauto van het gezin gevlucht, met als buit onder meer bankpassen, geld, spaarpotten (met inhoud), horloges en sieraden. Toen zij weg waren, bleek [benadeelde partij 1] ernstig gewond op de grond in de keuken te liggen, waarna hij een langdurig medisch traject is ingegaan, waarbij fors hersenletsel is geconstateerd. De verdachten hebben nog diezelfde nacht geprobeerd te pinnen met de pasjes van de bewoners, maar dat is niet gelukt. Zij hebben de auto in de brand gestoken, om sporen uit te wissen. Pas enkele maanden na deze berekenende semiprofessionele overval op de woning van [de familie] zijn de verdachten aangehouden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte veel leed en verdriet veroorzaakt bij het gezin en hun neef die toevallig die nacht aanwezig was, hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring die in het kader van het spreekrecht zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als, aangevuld, in hoger beroep naar voren is gebracht en de toelichtingen op de vorderingen tot schadevergoeding. De ervaring leert dat slachtoffers van ernstige delicten als de onderhavige, de poging tot doodslag en de woningoverval, nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Het hof heeft ter terechtzitting vernomen dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag hevige emoties bij het gezin oproepen en nog steeds van grote invloed zijn op hun leven. [benadeelde partij 1] wordt ook nog dagelijks geconfronteerd met de (hevige) lichamelijke gevolgen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben in het geheel niet stilgestaan bij het persoonlijke leed dat zij hierdoor bij de slachtoffers hebben teweeggebracht en hebben hun persoonlijke en financiële belangen vooropgesteld. Met de rechtbank rekent het hof de verdachte dit zwaar aan.
Het hof rekent de verdachte voorts aan dat feiten als de poging tot gekwalificeerde doodslag en de woningoverval doorgaans grote onrust in de gemeenschap veroorzaken en bovendien een grote inbreuk vormen op het gevoel van veiligheid van de (buurt)bewoners. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het hof heeft tevens rekening gehouden met het zeer gewelddadige karakter van deze feiten, waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg worden gebracht.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met de medeverdachte van kentekenplaten, in tijd gepleegd na de woningoverval en de poging tot gekwalificeerde doodslag. Door aldus te handelen heeft de verdachte het eigendomsrecht van de eigenaar van de auto en bijbehorende kentekenplaten niet gerespecteerd. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat een dergelijk feit in het algemeen schade teweegbrengt aan eigenaren van de weggenomen goederen dan wel betrokken verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten worden veroorzaakt aan gedupeerden.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof verder ten bezware van de verdachte rekening ermee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Het betreft de volgende feiten:
  • diefstal in vereniging van kentekenplaten, gepleegd te Hoedenskerke, gemeente Borsele, op 4 augustus 2017 (parketnummer 665203-18);
  • diefstal in vereniging van kentekenplaten, gepleegd te Oirschot, gemeente Oirschot, op 19 augustus 2017 (parketnummer 665203-18);
  • diefstal in vereniging van 52 liter benzine, gepleegd te Best, gemeente Best, op 19 augustus 2017 (parketnummer 665203-18).
Ook ten aanzien van de ad informandum gevoegde feiten stelt het hof vast dat deze zijn gepleegd in de tijd na de woningoverval en de gekwalificeerde poging tot doodslag en wederom tezamen met de medeverdachte. In het nadeel van de verdachte weegt het hof dan ook mee dat de verdachte na de brute en gewelddadige woningoverval, waarbij een zwaargewonde [benadeelde partij 1] aan zijn lot werd overgelaten, niet gehinderd door enige vorm van wroeging, zijn criminele handel en wandel met zijn kompaan heeft voortgezet. Die wroeging bleek evenmin uit de door de politie afgeluisterde en opgenomen gesprekken die de verdachte voerde. Hij koos uitdrukkelijk voor het vervolgen van het criminele pad.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte bovendien meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 november 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, voorafgaand aan het plegen van het bewezenverklaarde feit meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Ten aanzien van een gewapende overval en afpersing is op 18 oktober 2013 aan hem de PIJ-maatregel opgelegd. Deze in de volksmond ook wel genoemde ‘jeugd-TBS’ is vervolgens driemaal verlengd en deze maatregel heeft de verdachte niet ervan kunnen weerhouden te komen tot het bewezenverklaarde. De onderhavige delicten zijn namelijk gepleegd tijdens proefverloven in het kader van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Uit voornoemd uittreksel blijkt eveneens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft hiervoor reeds geoordeeld dat geen sprake is van een eendaadse samenloop, dus dit verweer laat het hof in het kader van de straftoemeting verder onbesproken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof ook gelet op de onderzoeksrapportage van het Pieter Baan Centrum (
hierna: PBC) van 29 april 2020, opgemaakt door psychiater dr. D.C.W.H. Naus en GZ-psycholoog drs. P.E. Geurkink.
Uit voornoemde rapportage volgt dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en psychopathe kenmerken. Een persoonlijkheidsstoornis is altijd aanwezig en dus ook ten tijde van het tenlastegelegde, aldus onderzoekers. De onderzoekers constateren dat de verdachte zich door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis weinig geremd voelt tot het plegen van misdrijven ten behoeve van zijn eigen voordeel en dat hij weinig remming heeft om indien nodig daarvoor geweld toe te passen. Hij is gericht op directe behoeftebevrediging. Verondersteld kan worden dat verdachte (in het kader van de onder parketnummer 02-810669-17 tenlastegelegde feiten) in had kunnen schatten dat door een honkbalknuppel mee te nemen, hij deze bij weerstand van slachtoffers ook zou gaan gebruiken. Mogelijk dat verdachte zich, zoals hij zelf aangeeft, door zijn beïnvloedbaarheid, zijn identiteitszwakte en binnen de context van het onderling opstoken tussen beide verdachten, enigszins heeft laten meesleuren in het plan. Tegelijkertijd heeft hij het tenlastegelegde van tevoren gepland en heeft hij de tijd gehad om de mogelijke consequenties hiervan te begrijpen en af te wegen. Hij is niet verstandelijk beperkt en was in de periode voor het tenlastegelegde niet onder invloed van middelen. Hoewel de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en dan met name de borderline kenmerken dus van enige invloed is geweest op de beslissing om het tenlastegelegde te plegen, heeft hij tegelijkertijd een behoorlijke mate van keuzevrijheid gehad om zijn gedragingen af te wegen, aldus de onderzoekers. De onderzoekers zien dan ook een geringe mate van doorwerking van de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis in het tenlastegelegde, en adviseren dan ook om het tenlastegelegde, indien bewezenverklaard, in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De verdachte is over het feit zoals tenlastegelegd onder parketnummer 02-665203-18 niet uitgebreid gesproken. Hij gaf aan kentekenplaten te stelen zodat hij en zijn medeverdachte niet zouden worden opgepakt als ze wegreden zonder te betalen bij tankstations. Naar het oordeel van de onderzoekers passen voornoemde criminele activiteiten in het beschreven beeld van de verdachte op dat moment, waarbij er sprake is van verwervingscriminaliteit. Aangenomen kan worden dat de verdachte voldoende keuzevrijheid had om de mogelijke consequenties van zijn gedragingen af te wegen, zodat geadviseerd wordt om dit feit volledig aan betrokkene toe te rekenen, aldus de onderzoekers.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 november 2020 zijn de deskundigen ter nadere toelichting gehoord. Beide deskundigen zijn bij hun conclusies en advies inzake de mate van toerekenbaarheid gebleven.
Het hof kan zich met deze conclusies en het advies verenigen, neemt deze over en stelt met de rechtbank vast dat de onder parketnummer 02-810669-17 bewezenverklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Tot slot heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte nog naar voren gebracht dat de verdachte in het huis van bewaring tussen de volwassenen zijn roekeloze gedrag achter zich heeft gelaten, dat hij blijk geeft van inzicht in zijn problemen en dat hij verschillende cursussen heeft gevolgd. De verdachte ervaart tussen volwassenen minder prikkels dan in een jeugdgevangenis en hij is daardoor rustiger geworden. Hij heeft ook al gedurende langere tijd een relatie. Hij is op de goede weg, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Maatregel
Ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde maatregel heeft de verdediging het hof verzocht, anders dan de rechtbank, geen TBS-maatregel op te leggen, nu daar onvoldoende gronden voor zijn en er een alternatief voorhanden is in de vorm van het Good-Lives-Model (
hierna: GLM), dat vanuit reguliere vrijheidsbeneming kan worden ingezet. Voor het geval het hof desondanks tot het oordeel komt dat de TBS-maatregel met dwangverpleging passend is, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan, inhoudende dat een nader aan te wijzen deskundige op het gebied van het toepassen van GLM een met redenen omkleed advies zal geven over de plek waar en de omstandigheden waaronder, of het kader waarbinnen de verdachte deze GLM zou moeten doorlopen.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof heeft kennis genomen van de volgende, de verdachte betreffende gedragskundige rapportages:
  • Pieter Baan Centrum d.d. 12 juli 2018;
  • Pieter Baan Centrum d.d. 29 april 2020.
In de PBC-rapportage d.d. 12 juli 2018 concluderen psychiater Van Ekeren en GZ-psycholoog Beijer-Holtman op basis van de gegevens uit het milieuonderzoek in combinatie met de observaties gedurende de toenmalige opname van de verdachte in het Pieter Baan Centrum dat er sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte. Van de bij de verdachte vastgestelde hechtingsstoornis en de oppositioneel opstandige gedragsstoornis is bekend dat, wanneer deze reeds in de vroege kinderjaren zijn ontstaan, zij zich in de adolescentie in het algemeen ontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en/of narcistische trekken. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft GZ-psycholoog Beijer-Holtman dit bevestigd en zij heeft aangegeven dat wat haar betreft, vaststaat dat er bij de verdachte in ieder geval sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Op grond van voornoemde eerste PBC-rapportage, de toelichting van GZ-psycholoog Beijer-Holtman ter terechtzitting en de overige inhoud van het dossier achtte de rechtbank het aannemelijk dat bij de verdachte in ieder geval sprake was van een gebrekkige ontwikkeling. Gelet op de weigerende houding van de verdachte en de eerder opgelegde PIJ-maatregel zag de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
In de fase van het hoger beroep heeft de advocaat-generaal eveneens de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de maatschappij beschermd dient te worden tegen de verdachte. De advocaat-generaal ziet geen heil in een TBS-maatregel met voorwaarden.
In de multidisciplinaire PBC-rapportage d.d. 29 april 2020, opgemaakt door psychiater dr. D.C.W.H. Naus en GZ-psycholoog drs. P.E. Geurkink na de tweede opname van verdachte in het PBC, waarbij hij wel heeft meegewerkt aan het deskundigenonderzoek naar zijn geestvermogens, wordt onder meer gerapporteerd (pagina 62):
Ten aanzien van de vraag of verdachte lijdt aan een psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening
Uit het huidig onderzoek komt naar voren dat betrokkene de in de eerdere onderzoeken gerapporteerde achterstanden op lichamelijk vlak, maar ook wat betreft de ontwikkeling van zijn hersenen, heeft ingehaald. Thans is er geen sprake meer van een verstandelijke beperking, noch zijn er momenteel aanwijzingen voor ADHD, autisme, dyslexie of problemen in de motoriek. De diagnose FAS (
het hof begrijpt: Foetaal Alcohol Syndroom) is grondig uitgezocht en verworpen. Tevens zijn er geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis in engere zin bij betrokkene zoals een angststoornis, depressie of psychische stoornis. Wel komt uit het huidige onderzoek naar voren dat de in de kindertijd vastgestelde hechtingsproblematiek, gepaard gaande met toenemende gedragsproblemen, hebben geleid tot de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis op volwassen leeftijd.
alsmede (pagina 68):
Conclusie ten aanzien van het risico op recidive
Indien betrokkene onbehandeld zou terugkeren naar de situatie van voor het tenlastegelegde is de inschatting van de onderzoekers dat er sprake is van een hoog risico op terugval in crimineel gedrag, waarbij de inschatting is dat hij zich niet direct agressief zal opstellen, maar indien hij het nodig acht hij niet zal schromen om instrumenteel gewelddadig gedrag in te zetten. Op de risicotaxatie-instrumenten (HCR20V3 en Saprof) worden veel risicofactoren en weinig beschermende factoren onderscheiden.
alsmede (pagina 69):
Ten aanzien van aanbevelingen van gedragskundige of andere aard met betrekking tot interventies die het recidivegevaar zouden kunnen beperken
Bij betrokkene is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en psychopathe kenmerken waarbij zijn stoornis maar in zeer beperkte mate een rol heeft gespeeld in het besluit om te komen tot het tenlastegelegde, indien bewezenverklaard. Dit betekent dat op gedragskundig gebied het effect van eventuele interventies teneinde het risico op recidive te verlagen, maar als zeer beperkt moet worden gezien, ondanks het hoge risico op herhaling van crimineel en potentieel gewelddadig gedrag. Feitelijk gezien kan daarmee het opleggen van een TBS-maatregel vanuit behandelperspectief om langs die weg de kans op een recidive te verkleinen gedragskundig niet worden onderbouwd. Voornoemde is een voorbeeld van een sinds lange tijd bestaand dilemma over de mate van keuzevrijheid bij mensen met enkel een antisociale persoonlijkheidsstoornis (en hoge PCL-R score) in combinatie met de geringe behandelresponsiviteit en het risico op schijnaanpassing binnen een klinische setting.
In het geval van betrokkene zal een gedwongen behandeling het risico op herhaling van soortgelijke delicten op de lange termijn los van het beveiligingsaspect op de kortere termijn niet (noemenswaardig) doen afnemen. Sterker nog: betrokkene lijkt in de afgelopen jaren binnen de PIJ uitbehandeld. Er zijn momenteel nauwelijks aanknopingspunten noch motivatie voor behandeling. Wel zal een strakke lik-op-stukbegeleiding gericht op het aangaan van een pro-sociaal leven buiten detentie, met aandacht voor passende scholing, werk en financiële ondersteuning de kans mogelijk vergroten dat betrokkene een andere keuze maakt dan het nu meest voor de hand liggende criminele pad. Onderzoekers zijn dan ook van mening dat betrokkene zou kunnen profiteren van het 'good-lives principe', zoals momenteel binnen TBS-klinieken wordt gehanteerd, maar realiseren zich ook dat zij op gedragskundige gronden gezien voornoemde een dergelijk advies niet kunnen onderbouwen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deskundige Geurkink, in aanvulling op de rapportage, vragen van het hof, de advocaat-generaal en de verdediging beantwoord. Volgens de deskundige kan de verdachte in een TBS-kliniek slechts ten aanzien van de borderlinekenmerken worden behandeld, nu er gedragskundig verder weinig mogelijkheden zijn voor wat betreft behandeling van de antisociale psychopathische kant. In een TBS-kliniek zou daarom niet zo zeer de pathologie worden behandeld, maar zou verdachte vooral worden begeleid naar een toekomst die bij een zo normaal mogelijk leven in de samenleving aansluit, met onderweg daarnaartoe de nodige begrenzingen. In de gevangenis zou een behandeling van de borderlineproblematiek ook ambulant kunnen plaatsvinden. De verdachte is niet behandelresistent. Hij kan de keuze maken om mee te werken aan een behandeling binnen een TBS-kliniek en daarop volgt dan een plan voor een route naar buiten, terug de samenleving in. Vervolgens zouden alle stadia doorlopen moeten worden, inclusief proefverloven. De verdachte heeft vanuit zijn intelligentie veel overzicht en is berekenend. Voor wat betreft het recidiverisico geldt dat hij bij problemen geneigd is terug te vallen op antisociaal gedrag, waardoor hij statistisch gezien hoog scoort op de recidivekans en zijn risicoprofiel, maar vanuit zijn intelligentie bezien kan hij ook andere keuzes maken en dat wil hij ook, aldus de deskundige. Zowel in de TBS-kliniek als in de gevangenis zal aldus met name worden gewerkt aan het schetsen van een pad naar de toekomst, met aandacht voor school, werk en financiën. Daarbij kan worden gedacht aan het inzetten van het GLM, zoals in TBS-klinieken wordt gebruikt, maar ook van het systeem van stimuleren en bestraffen, zoals in de penitentiaire inrichtingen wordt ingezet. Vanuit gedragskundig oogpunt is een TBS-kliniek bij deze verdachte niet geïndiceerd. Deskundige Naus heeft zich desgevraagd aangesloten bij al hetgeen door rapporteur Geurkink ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Het hof stelt vast dat een TBS-maatregel kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Hoewel aan deze voorwaarden is voldaan, zal het hof niet overgaan tot het opleggen van een TBS-maatregel aan de verdachte. Een TBS-maatregel met dwangverpleging, ook wel gezien als de meest ingrijpende strafrechtelijke maatregel, ziet enerzijds op maatschappelijke beveiliging en anderzijds op re-integratie van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij door verpleging en behandeling. Gelet op de PBC-rapportage d.d. 29 april 2020 en de mondelinge toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de behandelmogelijkheden ten aanzien van de bij de verdachte vastgestelde stoornis zeer beperkt zijn. De deskundigen achten gezien hun conclusies mede om die reden een behandeling binnen een TBS-kader niet geïndiceerd. Het hof volgt de deskundigen in dit advies.
De behandeling van de borderlineproblematiek die wel nodig is, kan immers, zo hebben de deskundigen mondeling toegelicht, ook binnen/vanuit een penitentiaire inrichting plaatsvinden. Daarnaast zou het binnen een TBS-kliniek vooral aankomen op het toewerken naar een zo verantwoord als mogelijke resocialisatie en re-integratie in de samenleving, zijnde een van de doelen die ook worden beoogd met een gevangenisstraf. Ook in (en na) detentie worden, afhankelijk van de fase waarin de gedetineerde zich bevindt, trainingen, opleidingen en gedragsinterventies ingezet met als doel een gedetineerde te helpen bij een succesvolle terugkeer in de samenleving. Daarnaast kunnen in (en buiten) detentie ook geïndiceerde behandelingen plaatsvinden. Gelet hierop acht het hof aldus de TBS-maatregel voor verdachte niet geboden en zal worden volstaan met een gevangenisstraf.
Met het oog op de ernst van het bewezenverklaarde en het hoge recidiverisico acht het hof wel een langdurige gevangenisstraf aangewezen en passend. Het hof is van oordeel dat daarmee voldoende tegemoet kan worden gekomen aan de beveiliging van de maatschappij en de verdachte langdurig kan worden begeleid om te werken aan een structurele gedragsverandering teneinde de juiste keuzes te maken, de kans op recidive te verminderen en op een goed voorbereide, geleidelijke en verantwoorde manier in de samenleving terug te keren.
Schending van de redelijke termijn
Ten aanzien van de door de verdediging aangehaalde overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijk termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 21 december 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 15 december 2020 - en derhalve niet binnen zestien maanden na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. Er is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ongeveer 8 maanden. Deze overschrijding valt niet geheel aan verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof overweegt dat de vertraging in de afdoening van de zaak evenwel in grote mate is ingegeven door de procespositie van de verdachte. Hij heeft in de fase van de eerste aanleg niet willen meewerken aan het eerste onderzoek in het Pieter Baan Centrum en is in de fase van het hoger beroep, op verzoek van zijn raadsman, voor een tweede keer in het Pieter Baan Centrum opgenomen. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om aan deze termijnoverschrijding consequenties te verbinden anders dan de enkele constatering dat de termijn in hoger beroep is geschonden.
Conclusie
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Beslag
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde is voorbereid. Het betreffen twee grijskleurige damesfietsen, te weten Leader Elegance (G1737023) en Batavus Holiday (G1737024).
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerp, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder de verdachte in beslag is genomen. Het betreft een sleutelbos (G1776152).
Algemene overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Alvorens de vorderingen van de benadeelde partijen worden besproken en beoordeeld overweegt het hof het volgende.
I.
Het hof stelt voorop dat het aan de benadeelde partij is haar vordering zodanig te onderbouwen dat het bestaan van haar vordering (naar burgerlijk recht) in de voegingsprocedure in voldoende mate kan worden vastgesteld. Dit geldt te meer indien in eerste aanleg de rechter de vordering op punten onvoldoende onderbouwd heeft geacht en/of zijdens de verdediging de toereikendheid van de onderbouwing (gemotiveerd) is betwist. Op de benadeelde partij rust aldus een onderbouwingsplicht, die in hoger beroep nog kan worden aangevuld. Indien de benadeelde partij nalaat haar vordering in voldoende mate te onderbouwen - en het bestaan daarvan ook niet in voldoende mate uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid - dan zal de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
II.
Ten aanzien van de beslissingen omtrent de wettelijke rente, de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten, de hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel heeft het hof gekozen deze niet per benadeelde partij te bespreken, maar deze omwille van de leesbaarheid gezamenlijk te bespreken. Het hof verwijst hiervoor ten aanzien van alle benadeelde partijen derhalve naar de hierna te melden overwegingen onder ‘beslissingen ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen’.
III.
Het hof zal bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen uitgaan van de bedragen zoals deze uit de stukken in eerste aanleg en uit de - zowel mondelinge als schriftelijke - toelichtingen daarop in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, zijn gebleken. Opmerking daarbij verdient nog de constatering van het hof dat in eerste aanleg enkele posten mondeling dan wel schriftelijk zijn gewijzigd/verhoogd ter terechtzitting, hetgeen evenzo is geschied in hoger beroep bij een aantal vorderingen die zien (en in eerste aanleg reeds zagen) op toekomstige schade.
Om die reden wijkt bij een aantal benadeelde partijen de omvang van de vordering die als uitgangspunt dient voor de beoordeling van het hof in hoger beroep af van de in het vonnis van de rechtbank bij die partijen vermelde vorderingen.
IV.
In de vorderingen (‘voorlopig schaderapport’) van de benadeelde partijen zijn de bedragen afgerond naar gehele bedragen. Het hof zal bij de bespreking en beoordeling van de vorderingen de (niet afgeronde) bedragen als uitgangspunt nemen, zoals die uit de onderliggende stukken blijken.
V.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoedingen overweegt het hof als volgt. Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
  • wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
  • bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
  • bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als hier bedoeld is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Hoewel de wetgever in dit verband wel dacht aan inbreuken op de persoonlijke levenssfeer, volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet iedere inbreuk op die levenssfeer voldoende is om te spreken van bedoelde aantasting in de persoon.
Naar het oordeel van het hof kan onder inbreuken op de persoonlijke levenssfeer een schending van het recht op eerbiediging van de woning worden gerekend, zij het dat niet iedere schending van dat recht voldoende is om te concluderen tot aantasting in de persoon als hiervoor bedoeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, waartoe aldus ook een schending van het recht op eerbiediging van de woning kan worden gerekend, een grond opleveren voor vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. De vraag of de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, dient het hof te beoordelen aan de hand van de door de benadeelde partijen daartoe aangedragen gegevens.
VI.
De omstandigheid dat de benadeelde partijen stellen de schade niet op een andere wijze op de verdachten te kunnen verhalen bij niet toewijzing, daar een civiele procedure geen enkele zin heeft omdat de verdachten geen verhaal bieden, is naar het oordeel van het hof geen omstandigheid die moet leiden tot het aanleggen van een ander toetsingskader bij de beoordeling van hun civiele vorderingen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering
gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 1.479.059,07, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij wordt opgemerkt dat de benadeelde in hoger beroep het zijns inziens intussen reeds verschenen deel van de aanvankelijke post ‘verlies aan verdienvermogen toekomst’ thans heeft verdisconteerd in en vordert onder de post ‘verlies aan verdienvermogen’.
De vordering valt thans uiteen in de volgende posten:
Materiële schade € 7.460,92 [1]
Medische kosten € 3.386,29 [2]
Medische kosten toekomst € 6.999,33 [3]
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 1.106,00 [4]
Reiskosten € 4.874,28 [5]
Huishoudelijke hulp € 1.504,50
Verlies aan zelfwerkzaamheid € 2.715,75 [6]
Verzorgingskosten € 10.676,25 [7]
Verlies aan verdienvermogen € 252.963,63 [8]
Verlies aan verdienvermogen toekomst € 1.112.322,13 [9]
Telefoon- en portkosten € 50,00
Immateriële schade € 75.000,00
Ten aanzien van voormelde schadepost ‘reiskosten’ stelt het hof vast dat de in eerste aanleg gevorderde vergoeding voor ‘parkeerkosten gemaakt voor de bezoeken in Rotterdam’ ten bedrage van € 244,00 in hoger beroep niet is gehandhaafd, daar deze parkeerkosten volgens de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechtbank reeds zijn begrepen in de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’.
Ten aanzien van voormelde schadepost ‘verzorgingskosten’ merkt het hof op dat hieronder blijkens de ‘voorlopige schadestaat tot 27 november 2018’ niet lijken te zijn begrepen de ‘parkeerkosten bewakers/verzorgers ziekenhuis’, terwijl in de onderbouwing van die staat onder ‘Ad 7’ deze kosten wel zijn opgevoerd tot een bedrag van € 1.080,00. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de benadeelde partij wel heeft beoogd de vergoeding van deze kosten te vorderen.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 172.273,12, bestaande uit een bedrag van € 152.273,12 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018, de datum van het voorlopige schaderapport, en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017, de pleegdatum. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft voor wat betreft de materiële schade, de kosten voor vervanging van de sloten, de schoonmaakkosten, de kosten voor de aangeschafte concertkaartjes, de reeds betaalde medische kosten, de daggeldvergoedingen en de reis- en parkeerkosten van de benadeelde partij voor bezoeken aan de revalidatiekliniek niet betwist. De overige materiële posten zijn wel betwist en geconcludeerd is tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 12.847,68.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade € 1.572,11 [10]
Medische kosten € 3.198,30 [11]
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 1.106,00
Reiskosten € 3.894,27 [12]
Huishoudelijke hulp € 1.253,75
Verlies aan zelfwerkzaamheid € 1.823,25
Het hof acht ten aanzien van de post ‘materiële schade’ de kosten voor het vervangen van de sloten, de schoonmaakkosten en de concertkaartjes toewijsbaar. Dat geldt eveneens voor de onder de post ‘medische kosten’ opgenomen kosten voor het eigen risico 2017, eigen risico 2018 en de niet-vergoede medische kosten.
Het hof acht de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ acht het hof de kosten gemaakt door de bezoekers voor het bezoeken van de benadeelde partij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek toewijsbaar. Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de persoonlijke relatie tussen de benadeelde partij en zijn bezoekers, zijn naaste familieleden, zodanig nauw was dat het maken van deze kosten om hem in het ziekenhuis en de revalidatiekliniek te bezoeken daardoor is gerechtvaardigd. De benadeelde partij kan deze kosten als door hem zelf geleden schade van de verdachte(n) vorderen. Ook de reis- en parkeerkosten gemaakt door de benadeelde partij zelf ten behoeve van het bezoeken van de revalidatiekliniek en de fysiotherapeut zijn vanzelfsprekend toewijsbaar.
Het hof heeft voor wat betreft de post ‘huishoudelijke hulp’ De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp, opgesteld door De Letselschade Raad, als uitgangspunt genomen. [13] Op grond van deze richtlijn acht het hof een bedrag van € 1.253,75 toewijsbaar, nu de benadeelde partij zelf niet meer in staat werd geacht als gevolg van het bewezenverklaarde de desbetreffende werkzaamheden in het huishouden te verrichten, die hij voorheen wel verrichtte. Het hof heeft het aandeel van de benadeelde partij in het huishouden voor het ongeval op grond van de informatie van de benadeelde partij vastgesteld op 25 procent (van € 295,00 x 17 weken) en het bedrag begroot op € 1.253,75. Het overige deel, een bedrag van € 250,75 [14] , zal het hof afwijzen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor wat betreft de post ‘verlies aan zelfwerkzaamheid’ heeft het hof De Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid, opgesteld door De Letselschade Raad, als uitgangspunt genomen. Op grond daarvan komt het gevorderde bedrag van € 484,50 voor het verzorgen van de tuin voor vergoeding in aanmerking. Uitgaande van het toepasselijke normbedrag bij een eigen woning met alle tuinonderhoud van € 1.140,00 per jaar x de omrekenfactor bij een vrijstaande woning van 1,3 en terug te rekenen naar de 17 weken waarin de benadeelde partij niet de tuin kon onderhouden, wordt deze schadepost begroot op het gevorderde bedrag. Het verzorgen van de dieren is niet in deze richtlijn opgenomen. Het hof komt op grond van billijkheid evenwel toch tot vergoeding van deze schade, omdat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voornamelijk hij voorafgaande aan het bewezenverklaarde dagelijks gedurende 1,5 uur zorg droeg voor het uitlaten van de hond en het verzorgen van de paarden. Uitgaande van 17 weken dat de benadeelde partij daartoe in ieder geval niet dagelijks in staat was, acht het hof een bedrag van € 7,50 per uur naar de maatstaf van billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.338,75 [15] . In totaal zal het hof derhalve ten aanzien van deze post een bedrag van € 1.823,25 [16] toewijzen. Het overige deel, een bedrag van € 892,50 [17] , zal het hof afwijzen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden.
Ten aanzien van de posten ‘verlies aan verdienvermogen’ en ‘verlies aan verdienvermogen toekomst’ overweegt het hof dat deze schade niet eenvoudig vast te stellen is en nadere onderbouwing behoeft. Hoewel het hof geenszins eraan twijfelt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde niet meer in staat was zijn directeursfunctie en coaching werkzaamheden te verrichten, waardoor hij geen of minder inkomen heeft verworven, kan het hof slechts tot toewijzing van deze schadeposten komen indien de schade kan worden begroot door een vergelijking te maken tussen de inkomsten die netto zouden zijn verworven in de hypothetische situatie zonder het strafbare feit en de feitelijk (netto) (te) ontvangen inkomsten als gevolg van het strafbare feit. Om die vergelijking te kunnen maken mag van de benadeelde partij worden gevergd dat zij niet alleen stelt deze schade te hebben geleden, maar ook zo goed als mogelijk onderbouwt met stukken welke inkomsten zij vóór het strafbare feit had en welke daarna zijn ontvangen. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij met name enige inzage heeft gegeven in de financiële situatie van vóór het strafbare feit. De informatie beperkt zich tot aangifte inkomstenbelastingen over de jaren 2015, 2016 en 2017, een aanslag inkomstenbelasting over alleen 2015, jaarcijfers van de holding van de benadeelde partij over 2015, 2016 en 2017, een managementovereenkomst van 4 juli 2016, aangegaan door die holding, en een overzicht van coaching activiteiten in 2015 en 2016 en daarbij gestelde gegenereerde omzetten. Het hof is van oordeel dat op basis van de beperkte voorhanden zijnde stukken niet eenduidig kan worden vastgesteld, noch kan worden geverifieerd bij gebrek aan objectieve data wat de financiële situatie voor en na het bewezenverklaarde feit is (geweest).
De verdediging heeft betwist dat op basis van de overgelegde stukken met zekerheid kan worden vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen is opgetreden enkel doordat de benadeelde partij niet heeft kunnen werken, daar dit ook (deels) aan andere omstandigheden kan hebben gelegen. Wat een en ander heeft betekend voor het gestelde omzetverlies, is onduidelijk voor de verdediging, reden weshalve hier nader onderzoek naar dient te worden gedaan, onderzoek dat het bestek van deze strafprocedure te buiten gaat.
Het hof kan de verdediging volgen in dit standpunt en oordeelt dat op grond van de verkregen informatie en partijstandpunten thans geen inhoudelijke beslissing op de vordering valt te geven. Met het inwinnen van nieuwe nadere informatie van de benadeelde partij zou de vordering mogelijk nader kunnen worden onderbouwd, doch dat zou een aanzienlijke vertraging voor de strafzaak opleveren. Nu het hof niet eens verzekerd acht dat beide partijen alsdan in voldoende mate in de gelegenheid zullen zijn om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van dit onderdeel van de vordering en het verweer tegen dit onderdeel van de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan (deskundigen)bewijs te leveren, is het hof van oordeel dat de verdere behandeling van de vordering ten aanzien van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren vanwege de vertraging in de afdoening die daardoor zou ontstaan. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de hierna te noemen (onderdelen van) posten is het hof eveneens van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat daarbij om de volgende (onderdelen van) posten:
Medische kosten toekomst € 6.999,33 [18]
Verzorgingskosten € 10.676,25 [19]
Telefoon- en portokosten € 50,00
Daargelaten dat toekomstige tandartsbehandelingen aangewezen zullen zijn, kan het hof de omvang en juistheid van de extrapolatie van de geprognosticeerde toekomstige tandartsbehandelingen zonder nadere informatie die thans ontbreekt onvoldoende beoordelen om te komen tot een begroting van die schade.
Voor wat betreft de diverse posten onder de verzorgingskosten merkt het hof nog op dat de noodzaak voor deze kosten het hof op basis van de thans voorhanden informatie overigens onvoldoende is gebleken, zodat reeds daarom nu niet kan worden geconcludeerd tot een vergoedingsplicht uit hoofde van verplaatste schade.
De benadeelde partij heeft volstaan met een abstracte begroting van telefoon- en portokosten, stellende dat voor de vele behandelingen regelmatig telefonisch en per post contact diende te worden opgenomen met de behandelend artsen. Hoewel het hof niet ter discussie stelt dat er regelmatig contact zal zijn opgenomen met de behandelend artsen en mogelijk ook kosten zijn gemaakt, vermag het hof niet in te zien dat deze post iedere concrete onderbouwing ontbeert. Hierbij betrekt het hof dat anno 2017, 2018, 2019, 2020 veelvuldig wordt gecommuniceerd per mail en telefoonabonnementen onbeperkt bellen tegen een vast tarief mogelijk maken. Tegen die achtergrond kan derhalve niet worden volstaan met een abstracte begroting van deze schade.
Ten aanzien van de overige (onderdelen van) posten is het hof van oordeel, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. De benadeelde partij zal daarom in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het gaat hierbij om de volgende (onderdelen van) posten:
Materiële schade € 5.888,81 [20]
Medische kosten € 187,99 [21]
Reiskosten € 980,00 [22]
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte(n) rechtstreeks schade heeft geleden.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, het daarbij opgelopen lichamelijk letsel (met blijvende littekens tot gevolg), het hersenletsel, het verlies aan lichamelijke mobiliteit, het verlies van reuk en smaak, het bij de benadeelde partij vastgestelde en met gegevens onderbouwde psychische letsel, bestaande in een posttraumatische stressstoornis, en de grote impact die het voorval op het leven van het slachtoffer heeft gehad, nog altijd heeft en nog lange tijd zal hebben, zoals onder meer blijkt uit de actuele medische informatie en de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaring door [benadeelde partij 2] namens het gezin, stelt het hof de omvang daarvan naar billijkheid vast op
€ 35.000,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade
(€ 40.000,00) afwijzen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 1.012.394,58, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij wordt opgemerkt dat de benadeelde in hoger beroep het haars inziens intussen reeds verschenen deel van de aanvankelijke post ‘verlies aan verdienvermogen toekomst’ thans heeft verdisconteerd in en vordert onder de post ‘verlies aan verdienvermogen’.
De vordering valt thans uiteen in de volgende posten:
Medische kosten € 5.687,62 [23]
Medische kosten toekomst € 11.659,20 [24]
Reiskosten € 52,00
Verlies aan verdienvermogen € 213.639,92 [25]
Verlies aan verdienvermogen toekomst € 771.305,84 [26]
Telefoon- en portkosten € 50,00
Immateriële schade € 10.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 131.938,00, bestaande uit een bedrag van € 124.938,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 7.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de medische kosten (eigen risico, tandartskosten en kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen) en de reiskosten niet betwist. De overige materiële posten (medische kosten toekomst, verlies aan verdienvermogen en telefoon- en portokosten) zijn wel betwist en geconcludeerd is tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 8.173,48.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Medische kosten € 5.687,62
Medische kosten toekomst € 2.433,86
Reiskosten € 52,00
Het hof acht de posten ‘medische kosten’ en ‘reiskosten’ volledig toewijsbaar.
Voor wat betreft de post ‘medische kosten toekomst’ acht het hof de kosten voor het eens per vijf jaar vervangen van een (occlusale) spalk die is geplaatst in verband met bruxeren (tandenknarsen) als gevolg van het bewezenverklaarde toewijsbaar. Het hof begroot aan de hand van de overgelegde stukken deze toekomstige schade op een bedrag van € 1.447,14, bestaande uit de kosten voor een occlusale spalk en bijbehorende materiaal- en techniekkosten. Gelet op de huidige leeftijd van benadeelde en de daarbij behorende gemiddelde levensverwachting van 85 jaar en 9 maanden, zijn de kosten geëxtrapoleerd tot die leeftijd. [27] Daarnaast acht het hof onder deze post toewijsbaar op basis van de daags voor de zitting in hoger beroep ontvangen facturen (bijlage 11) voor inmiddels ondergane tandartsbehandelingen op 2 juli 2019 tot een bedrag van € 350,50 en op 11 februari 2020 tot een bedrag van € 636,22. Deze kosten acht het hof toewijsbaar als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde. [28]
Ten aanzien van de posten ‘verlies aan verdienvermogen’ en ‘verlies aan verdienvermogen toekomst’ overweegt het hof dat deze schade niet eenvoudig is vast te stellen en nadere onderbouwing behoeft. Het hof twijfelt er geenszins aan dat het werk van de benadeelde partij als meewerkend echtgenote in het bedrijf van haar echtgenoot [benadeelde partij 1] is komen te vervallen, nadat hij als gevolg van het bewezenverklaarde niet meer in staat was zijn werkzaamheden te verrichten. Hierdoor zal zij ongetwijfeld geen of minder inkomen hebben verworven. Desalniettemin kan het hof slechts tot toewijzing van deze schadeposten komen indien de schade kan worden begroot door een vergelijking te maken tussen de inkomsten die netto zouden zijn verworven in de hypothetische situatie zonder het strafbare feit en de feitelijk (netto) (te) ontvangen inkomsten als gevolg van het strafbare feit. Om die vergelijking te kunnen maken mag van de benadeelde partij worden gevergd dat zij niet alleen stelt deze schade te hebben geleden, maar ook zo goed als mogelijk onderbouwt met stukken welke inkomsten zij vóór het strafbare feit had en welke daarna zijn ontvangen. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering verwijst naar de stukken die door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zijn ingebracht.
Zoals hiervoor te dien aanzien reeds is overwogen, is het hof van oordeel dat op basis van de beperkt voorhanden zijnde stukken niet eenduidig kan worden vastgesteld, noch kan worden geverifieerd bij gebrek aan objectieve data wat de financiële situatie voor en na het bewezenverklaarde feit is (geweest).
Ook de verdediging heeft op dezelfde gronden als bij de echtgenoot van de benadeelde partij deze posten betwist, waarin het hof de verdediging ook hier kan volgen. Onder verwijzing naar de hiervoor vermelde overwegingen van het hof ten aanzien van de posten verlies aan verdienvermogen, waaronder de toekomstige, als gevorderd door [benadeelde partij 1] herhaalt het hof dat verdere behandeling van de vordering ten aanzien van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren vanwege de vertraging in de afdoening die daardoor zou ontstaan. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft de overige, hierna te noemen (onderdelen van) posten, is het hof eveneens van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat om de volgende (onderdelen van) posten:
Medische kosten toekomst (resterend) € 9.225,34 [29]
Telefoon- en portokosten € 50,00
Daargelaten dat toekomstige tandartsbehandelingen aangewezen zullen zijn, kan het hof de omvang en juistheid van de extrapolatie van de geprognosticeerde toekomstige tandartsbehandelingen onvoldoende beoordelen in relatie tot het bewezenverklaarde. Het hof heeft inmiddels diverse begrotingen ontvangen, daterend van 5 oktober 2018 van de tandarts en van 10 oktober 2019 van de paradontoloog, uiteenlopend van € 3.399,48 tot € 1.115,33, maar kan zonder nadere onderbouwing die ontbreekt deze schade onvoldoende beoordelen om te komen tot een begroting van die schade.
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. Uit de toelichting blijkt dat zij tandheelkundige klachten heeft opgelopen als gevolg van trauma, haren heeft verloren doordat er hard aan is getrokken en striemen op haar polsen en benen/enkels had doordat zij was vastgebonden met tiewraps. Daarnaast stelt zij een post traumatische stressstoornis te hebben opgelopen, waar zij ruim een jaar voor is behandeld.
Naar het oordeel van het hof komt het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel voor vergoeding in aanmerking.
Het hof is voorts van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is in deze strafprocedure geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel voldoende gegevens aangevoerd naast de feiten en omstandigheden zoals die het hof zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voor de conclusie dat sprake is van nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij is (samen met haar echtgenoot) in de nacht op brute wijze in haar woning overvallen. Zij is belaagd met motorolie, overmeesterd en met tiewraps gekneveld. Terwijl haar man werd belaagd en geslagen met een honkbalknuppel heeft zij kluiscodes en pincodes afgestaan terwijl het huis overhoop werd gehaald, vervolgens heeft zij moeten toezien -en horen hoe ook haar kinderen werden belaagd, overmeesterd en gekneveld. Zij heeft zich hierdoor geruime tijd in een zeer bedreigende situatie bevonden. De unieke plek waar zij woonde met haar gezin, is nu getekend door angst en hun huis wordt niet meer ervaren als veilige haven. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt deze ernstige inbreuk op de integriteit van haar persoon en de veiligheid van haar woning de conclusie dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze.
Gelet op het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij en het nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze, niet bestaande uit geestelijk letsel, stelt het hof de omvang van deze immateriële schade naar billijkheid vast op € 5.000,00. De verdachte is thans tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 93.714,95, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Medische kosten € 1.946,81 [30]
Medische kosten toekomst € 10.847,00 [31]
Reiskosten € 58,65
Studievertraging € 57.787,69
Verlies aan verdienvermogen € 13.024,80
Telefoon- en portkosten € 50,00
Immateriële schade € 10.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.973,14, bestaande uit een bedrag van € 1.973,14 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de medische kosten (eigen risico, gefactureerde tandartskosten en kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen) en reiskosten niet betwist. De overige materiële posten (medische kosten toekomst, studievertraging, verlies aan verdienvermogen en telefoon- en portokosten) zijn wel betwist en geconcludeerd is tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.174,86.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Medische kosten € 4.116,21 [32]
Reiskosten € 58,65
Het hof acht de posten ‘medische kosten’ en ‘reiskosten’ volledig toewijsbaar. Daarbij overweegt het hof dat de aanstaande tandheelkundige behandeling van [benadeelde partij 3] , bestaande uit een bedrag van € 2.169,40, naar het oordeel van het hof rechtstreekse schade betreft, bestaande uit vergoedbare toekomstige schade als gevolg van het bewezenverklaarde.
Voor wat betreft de hierna te noemen (onderdelen van) posten is het hof van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat om de volgende posten:
Medische kosten toekomst € 8.677,60 [33]
Studievertraging € 57.787,69
Verlies aan verdienvermogen € 13.024,80
Telefoon- en portokosten € 50,00
Daargelaten dat toekomstige tandartsbehandelingen aangewezen zullen zijn, kan het hof de omvang en juistheid van de extrapolatie van de geprognosticeerde toekomstige tandartsbehandelingen zonder nadere informatie die thans ontbreekt onvoldoende beoordelen om te komen tot een begroting van die schade als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De tekst en de bedragen die de tandarts vanuit Amerika klaarblijkelijk recent per mail aan de benadeelde partij in dat verband heeft doen toekomen ter onderbouwing, acht het hof daartoe ontoereikend.
Het hof twijfelt er geenszins aan dat de benadeelde partij voor zijn vader [benadeelde partij 1] is ingesprongen en diens taken heeft overgenomen, doch het hof vermag niet in te zien dat de benadeelde partij daarvoor niet betaald heeft gekregen, hetgeen als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde door de verdachte zou moeten worden vergoed. Daar komt nog bij dat de benadeelde partij niet heeft gesteld dat hij voordien werkzaam was en dat hij als gevolg van het overnemen van de taken van zijn vader geen of minder inkomen heeft verworven. Geenszins kan eenduidig worden vastgesteld, noch kan worden geverifieerd bij gebrek aan objectieve data wat de financiële situatie voor en na het bewezenverklaarde feit is (geweest) van de benadeelde partij, reden waarom het hof thans niet kan komen tot een begroting van voor vergoeding in aanmerking komende schade.
Ten aanzien van post studievertraging is het hof van oordeel, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet duidelijk is of de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde zijn studie in het geheel niet meer kan afmaken of dat dit ook het gevolg is van zijn keuze om te gaan werken. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de studieschuld niet meer kan of zal worden omgezet naar een gift. De benadeelde partij zal daarom in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. Uit de toelichting blijkt dat hij onder meer psychische klachten heeft opgelopen en lichamelijk tijdelijk last heeft gehad van spanningsgerelateerde klachten, waarvoor hij een fysiotherapeut moest inschakelen. Daarnaast heeft hij tandletsel opgelopen.
Naar het oordeel van het hof komt het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel voor vergoeding in aanmerking.
Het hof is voorts van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is in deze procedure geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel voldoende gegevens aangevoerd naast de feiten en omstandigheden zoals die het hof zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voor de conclusie dat sprake is van nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze. Terwijl de benadeelde partij al in bed lag, zijn zijn ouders in de nacht op brute wijze in hun woning overvallen. Door het geschreeuw werd de benadeelde partij wakker en stonden de overvallers voor zijn slaapkamerdeur. Hij is zijn slaapkamer uitgepraat en werd meteen overmeesterd en met tiewraps gekneveld. Terwijl het huis overhoop werd gehaald, is hij op de bovenverdieping achtergebleven als oorgetuige van de gewelddadige gebeurtenissen die zich op de begane grond van zijn ouderlijk huis afspeelden. Hij heeft zich hierdoor geruime tijd in een zeer bedreigende situatie bevonden, niet wetende wat zou volgen. Zijn ouderlijk huis wordt niet meer ervaren als veilige haven. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt deze ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon en de veiligheid van zijn woning de conclusie dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze.
Gelet op het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij en het nadeel door aantasting van de persoon op andere wijze, niet bestaande uit geestelijk letsel, stelt het hof de omvang van deze immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 15.928,56, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Medische kosten € 1.454,38 [34]
Reiskosten € 100,00
Verlies aan zelfwerkzaamheid € 324,18
Verlies aan verdienvermogen € 4.000,00
Telefoon- en portokosten € 50,00
Immateriële schade € 10.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.554,00 bestaande uit een bedrag van € 1.554,00 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de medische kosten en de reiskosten niet betwist. De overige materiële posten (verlies aan zelfwerkzaamheid, verlies aan verdienvermogen en telefoon- en portokosten) zijn wel betwist en geconcludeerd is tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.472,01.
Dit bedrag bestaat uit de volgende (onderdelen van) posten:
Medische kosten € 1.454,38
Reiskosten € 17,63
Het hof acht de post ‘medische kosten’ volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ overweegt het hof dat voor zover de gereisde kilometers zijn gespecificeerd, deze kosten voor begroting en vergoeding in aanmerking komen. Het gaat derhalve om een toewijsbaar bedrag van € 17,63 [35] . Niet kan worden volstaan met een geheel abstracte begroting van gemaakte reiskosten, zoals door de benadeelde partij gesteld.
Voor wat betreft de overige, hierna te noemen (onderdelen van) posten, is het hof van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat daarbij om de volgende (onderdelen van) posten:
Reiskosten (resterend) € 82,37 [36]
Verlies aan zelfwerkzaamheid € 324,18
Verlies aan verdienvermogen € 4.000,00
Telefoon- en portokosten € 50,00
De schadepost ‘verlies aan verdienvermogen’ acht het hof niet eenvoudig te beoordelen, daar deze nadere onderbouwing behoeft. Behalve de stelling dat de benadeelde partij werkte en gemiddeld € 1.600,00 netto per maand zou verdienen en dat hij gedurende 2,5 maand niet heeft kunnen werken als gevolg van het bewezenverklaarde, blijkt hiervan niet uit nadere gegevens. Indien en voor zover de benadeelde partij in loondienst was van aannemersbedrijf Frans Balemans B.V. had het op de weg van de benadeelde gelegen dit evenals zijn inkomsten met bescheiden te onderbouwen. Dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde aanvankelijk niet of minder in staat was te werken, laat onverlet dat onduidelijk is waarom de benadeelde geen aanspraak heeft gemaakt op een uitkering uit hoofde van de Ziektewet of waarom hij daartoe niet gerechtigd zou zijn geweest, nu hij stelt in loondienst te hebben gewerkt. Het hof kan slechts tot toewijzing van deze schadepost komen indien de schade kan worden begroot door een vergelijking te maken tussen de inkomsten die netto zouden zijn verworven in de hypothetische situatie zonder het strafbare feit en de feitelijk (netto) (te) ontvangen inkomsten als gevolg van het strafbare feit. Zoals gezegd, nu iedere onderbouwing ontbreekt, is het hof van oordeel dat niet eenduidig kan worden vastgesteld, noch kan worden geverifieerd bij gebrek aan objectieve data wat de financiële situatie voor en na het bewezenverklaarde feit is (geweest).
De post verlies aan zelfwerkzaamheid acht het hof thans niet toewijsbaar, nu onvoldoende is onderbouwd waarom de gestelde kosten voor vergoeding uit hoofde van verlies aan zelfwerkzaamheid vergoed zouden moeten worden. Onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij over een eigen dan wel huurwoning zou beschikken waarvoor hij normaliter deze werkzaamheden zou verrichten. Van de benadeelde partij mag voorts worden gevergd dat concreet wordt gesteld welke werkzaamheden benadeelde vóór het bewezenverklaarde daadwerkelijk zelf verrichte en tot welke hij nadien niet meer in staat was. Een abstracte begroting die ziet op ‘kluswerkzaamheden’ (in de ouderlijke woning) is in dat verband ontoereikend.
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. Uit de toelichting blijkt dat onder meer schedel-hersenletsel is ontstaan, dat hij een afwijking heeft aan zijn gezichtsvermogen en dat in het kader van psychische klachten, gepaard gaande met paniekaanvallen en forse stemmingswisselingen, een post traumatische stressstoornis is vastgesteld.
Naar het oordeel van het hof komt het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij stelt het hof de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.000,00.
Het hof is voorts van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is in deze procedure geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof is overigens uit de van de benadeelde ontvangen gegevens, noch uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voldoende gebleken dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komend nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze, niet bestaande uit geestelijk letsel, als gevolg van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 28.147,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Medische kosten € 46,01
Reiskosten € 622,20
Verzorgingskosten € 3.250,00 [37]
Verlies aan verdienvermogen € 1.701,00
Studievertraging € 17.477,82 [38]
Telefoon- en portokosten € 50,00
Immateriële schade € 5.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.225,00, bestaande uit een bedrag van € 19.225,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft op de medische kosten na de vordering betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.136,01.
Dit bedrag bestaat uit de volgende (onderdelen van) posten:
Medische kosten € 46,01
Studievertraging € 17.090,00
Het hof acht de post ‘medische kosten’ volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de post ‘studievertraging’ acht het hof de kosten voor de huiswerkbegeleiding (€ 240,00) en de studievertraging, zoals vastgesteld aan de hand van De Letselschade Richtlijn Studievertraging, opgesteld door De Letselschade Raad
(€ 16.850,00) toewijsbaar.
Voor wat betreft de overige, hierna te noemen (onderdelen van) posten, is het hof van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat om de volgende (onderdelen van) posten:
Reiskosten € 622,20
Verzorgingskosten € 3.250,00
Verlies aan verdienvermogen € 1.701,00
Studievertraging (resterend) € 387,82
Telefoon- en portokosten € 50,00
Voor wat betreft de gestelde ‘verzorgingskosten’ in verband met het MST-traject dat de benadeelde (deels) samen met zijn ouders heeft doorlopen, de bezoeken aan de psycholoog en de gestelde reiskosten in verband met het volgen van een nieuwe opleiding in Roosendaal waarvoor ook nieuwe boeken zijn aangeschaft, vermag het hof zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet in te zien hoe deze posten rechtstreekse schade betreffen als gevolg van het bewezenverklaarde. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de voorhanden informatie blijkt dat de benadeelde reeds ten tijde van het bewezenverklaarde kampte met bepaalde persoonlijke omstandigheden en niet kan worden vastgesteld in welk rechtstreeks verband de behandeling van de benadeelde (en zijn ouders), zijn nieuwe schoolkeuze en daarmee gepaard gaande reiskosten/boekenaanschaf kunnen worden gebracht.
De schadepost ‘verlies aan verdienvermogen’ acht het hof niet eenvoudig te beoordelen, daar deze nadere onderbouwing behoeft. Behalve de stelling dat de benadeelde partij werkte als vakkenvuller bij Albert Heijn op basis van een 0-urencontract en derhalve geen salaris kreeg doorbetaald nadat hij sinds de woningoverval daar niet meer werkte, terwijl hij voorheen ongeveer 6 uren per week à € 4,50 netto per uur werkte, blijkt hiervan niet uit nadere gegevens. Het had op de weg van de benadeelde gelegen deze arbeidsrelatie en eerder ontvangen inkomsten met bescheiden te onderbouwen. Het hof kan slechts tot toewijzing van deze schadepost komen indien de schade kan worden begroot door een vergelijking te maken tussen de inkomsten die netto zouden zijn verworven in de hypothetische situatie zonder het strafbare feit en de feitelijk (netto) (te) ontvangen inkomsten als gevolg van het strafbare feit. Zoals gezegd, nu iedere onderbouwing ontbreekt, is het hof van oordeel dat niet eenduidig kan worden vastgesteld, noch kan worden geverifieerd bij gebrek aan objectieve data wat de financiële situatie voor en na het bewezenverklaarde feit is (geweest).
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. De benadeelde partij stelt dat hij door de tiewraps striemen op zijn polsen had en er een post traumatische stressstoornis is vastgesteld, met daaruit voortkomend concentratieproblemen, angstklachten, slaapproblemen en hoofdpijn.
Het hof is van oordeel dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij enig lichamelijk letsel in de vorm van striemen op zijn polsen heeft opgelopen als gevolge van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n).
Daarentegen is het hof voorts van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is in deze procedure geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel voldoende gegevens aangevoerd naast de feiten en omstandigheden zoals die het hof zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voor de conclusie dat sprake is van nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij kwam thuis in de nacht, nadat kort tevoren op brute wijze een woningoverval in zijn ouderlijk huis had aangevangen. Benadeelde is belaagd, overmeesterd en met tiewraps gekneveld. Hij is naast zijn moeder, die reeds vastgebonden op de grond lag, neergelegd en heeft voorts hulpeloos moeten toezien hoe zijn vader meermalen in zijn bijzijn met een honkbalknuppel werd geslagen. De benadeelde, destijds 16 jaar, heeft deze gebeurtenis als zeer traumatisch ervaren en dat heeft zelfs geleid tot een verdere vlucht in verdovende middelen met een opname in een afkickkliniek tot gevolg. Hij heeft zich geruime tijd in een zeer bedreigende situatie bevonden. Zijn ouderlijk huis wordt niet meer ervaren als veilige haven. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt deze ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon en de veiligheid van zijn woning de conclusie dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze.
Gelet op het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij en het nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze, niet bestaande uit geestelijk letsel, stelt het hof de omvang van deze immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 23.825,81, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Reiskosten € 77,06
Verzorgingskosten € 1.068,75
Studievertraging € 17.630,00 [39]
Telefoon en portokosten € 50,00
Immateriële schade € 5.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.707,00, bestaande uit een bedrag van € 17.707,00 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft met uitzondering van de reiskosten, de gevorderde schadeposten betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.707,06.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Reiskosten € 77,06
Studievertraging € 17.630,00
Het hof acht de posten ‘reiskosten’ en ‘studievertraging’ volledig toewijsbaar.
Ten aanzien van de post ‘studievertraging’ acht het hof de kosten voor de huiswerkbegeleiding (€ 780,00) en de studievertraging, zoals vastgesteld aan de hand van De Letselschade Richtlijn Studievertraging, opgesteld door De Letselschade Raad, gelet op de onderbouwing die voor deze post is gegeven, toewijsbaar (€ 16.850,00).
Voor wat betreft de overige, hierna te noemen posten, is het hof van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat om de volgende posten:
Verzorgingskosten € 1.068,75
Telefoon en portokosten € 50,00
Dat de post ‘verzorgingskosten’ als verplaatste schade in verband met de gestelde begeleiding door de moeder bij de bezoeken van benadeelde aan de psycholoog voor vergoeding in aanmerking moet komen als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde, kan het hof zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet volgen. Te meer niet, daar onduidelijk is hoe deze post moet worden gezien in relatie tot de aan het hof voorgelegde schadepost van de moeder betreffende ‘verlies aan verdienvermogen’.
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. Zij stelt dat zij psychisch letsel heeft opgelopen, wat eruit bestaat dat zij slecht kan slapen, veel nachtmerries en herbelevingen ervaart en concentratieproblemen heeft.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is in deze procedure geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof is overigens uit de van de benadeelde ontvangen gegevens, noch uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voldoende gebleken dat op basis van de omstandigheden sprake is van voor vergoeding in aanmerking komend nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze, niet zijnde geestelijk letsel, als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de benadeelde partij die vordering gehandhaafd tot - naar het hof begrijpt - een bedrag van € 5.924,68, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Materiële schade € 150,00
Medische kosten € 410,00 [40]
Reiskosten € 10,40
Verlies aan verdienvermogen € 329,28
Telefoon en portokosten € 25,00
Immateriële schade € 5.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.797,00, bestaande uit een bedrag van € 797,00 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor wat betreft de materiële schade met ingang van 24 januari 2018 en voor wat betreft de immateriële schade met ingang van 18 juni 2017. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de medische kosten en de reiskosten niet betwist. De overige materiële posten (kleding, verlies aan verdienvermogen en telefoon- en portokosten) zijn wel betwist en geconcludeerd is tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is matiging bepleit.
Materiële schade
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 824,68.
Dit bedrag bestaat uit de volgende (onderdelen van) posten:
Materiële schade € 100,00
Medische kosten € 385,00
Reiskosten € 10,40
Verlies aan verdienvermogen € 329,28
Voor wat betreft de post ‘materiële schade’ acht het hof voldoende aannemelijk dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks bijkomende schade aan zijn kleding heeft geleden. Zijn kleding is in beslag genomen door de politie voor onderzoek en zat helemaal onder het bloed als gevolg van de confrontatie met de overvallers (de verdachte en zijn medeverdachte). Het hof acht het aannemelijk dat deze kleding dermate met bloed was bevuild dat deze niet meer kon worden behouden en begroot de schade schattenderwijs op een bedrag van € 100,00, nu de schade niet concreet is onderbouwd met facturen van de kleding, noch is gesteld hoe oud de kleding was. Deze schadepost zal voor het meerdere van € 50,00 worden afgewezen.
Ten aanzien van de post ‘medische kosten’ acht het hof de kosten voor het eigen risico 2017 toewijsbaar.
Ook acht het hof de posten ‘reiskosten’ en ‘verlies aan verdienvermogen’ volledig toewijsbaar. Ten aanzien van laatstgenoemde post overweegt het hof dat de benadeelde partij met concrete gegevens inzichtelijk heeft gemaakt wat zijn netto inkomsten waren voorafgaand aan het bewezenverklaarde en wat dientengevolge zijn verlies aan verdienvermogen betrof. Naar het oordeel van het hof kan de schade worden begroot op het gevorderde bedrag.
Voor wat betreft de overige, hierna te noemen posten, is het hof van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering nodig zou zijn, doch zulks een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gaat daarbij om de volgende (onderdelen van) posten:
Medische kosten (resterend) € 25,00
Telefoon- en portokosten € 25,00
Dat er medische kosten gemaakt zijn acht het hof aannemelijk, doch deze kunnen zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet worden begroot. Een abstracte berekening van mogelijk gemaakte kosten volstaat niet.
Voor wat betreft de telefoon- en portokosten verwijst het hof naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen ten aanzien van dezelfde post als gevorderd door [benadeelde partij 1] . Dat oordeel valt ook deze benadeelde partij ten deel.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade geleden te hebben door de woningoverval. Uit de toelichting blijkt dat in het ziekenhuis een hoofdwond is gehecht (met een litteken tot gevolg) en dat hij in verband met een post traumatische stressstoornis door de huisarts is doorverwezen naar een psycholoog.
Naar het oordeel van het hof komt het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het lichamelijk letsel bij de benadeelde partij stelt het hof de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.000,00.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan nu niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering van de benadeelde partij is daarom thans in zoverre niet-ontvankelijk en de benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof is overigens uit de van de benadeelde ontvangen gegevens, noch uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep voldoende gebleken dat op basis van de omstandigheden sprake is van voor vergoeding in aanmerking komend nadeel door aantasting in de persoon op andere wijze, niet zijnde geestelijk letsel, als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
Beslissingen ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de materiële schade wordt gesteld op
24 januari 2018, zijnde de datum waarop de vorderingen zijn ingediend.
De ingangsdatum van de wettelijke rente ter zake de immateriële schade wordt gesteld op
18 juni 2017, zijnde de datum waarop de bewezenverklaarde feiten zich hebben voorgedaan.
Buitengerechtelijke kosten
Ten aanzien van de onder buitengerechtelijke kosten gevorderde kosten voor de medische informatieverstrekking heeft de verdediging bepleit dat deze afgewezen dienen te worden, nu blijkens de website van de Rijksoverheid eenieder recht heeft op een gratis kopie van het medisch dossier. Waarom in dit geval daar geen gebruik van is gemaakt, is onduidelijk. Het is onredelijk dit door te berekenen aan de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dat, nog daargelaten dat de regeling waar de verdediging zich op beroept pas geldt sinds 25 mei 2018 en de facturen van het opvragen van de medische informatie dateren van voor die datum, deze kosten zijn gemaakt ter onderbouwing van de vordering. Al deze kosten zijn voorzien van facturen en komen voor vergoeding in aanmerking. Het verweer van de verdediging slaagt derhalve niet.
Het hof zal overeenkomstig de beslissing van de rechtbank de volgende bedragen toewijzen:
[benadeelde partij 1] € 138,75
[benadeelde partij 2] € 39,51
[benadeelde partij 3] € 104,51
[benadeelde partij 4] € 121,53
[benadeelde partij 5] € 39,51
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, evenals de rechtbank tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen.
De verdediging heeft bepleit dat de proceskosten per vordering worden gematigd tot een bedrag dat het hof redelijk acht, nu weliswaar zeven verschillende vorderingen zijn opgesteld, maar daarin enige samenhang is te bezien. Het hof is van oordeel dat op elke vordering tot proceskostenvergoeding afzonderlijk dient te worden beslist en gaat in dit betoog, net als de rechtbank, niet mee. De vorderingen zijn niet gelijkluidend en het betreft niet steeds een en dezelfde vordering.
Voor wat betreft de berekening van de gevorderde kosten ter zake van rechtsbijstand in eerste aanleg merkt het hof voorts het volgende op.
Gelet op het verschil tussen het gevorderde en het door het hof toegewezen bedrag ziet het hof aanleiding om voor de rechtsgang in eerste aanleg aansluiting te zoeken bij het ‘liquidatietarief’ kantonzaken en bij de berekening van de proceskosten niet uit te gaan van het bedrag van de vorderingen, maar van de thans toe te wijzen bedragen.
De benadeelde partijen komen in dit verband steeds twee punten toe, namelijk voor het indienen van de vordering en de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg. Hiermee sluit het hof aan bij het gestelde aantal punten zijdens de benadeelde partijen.
Voor de rechtsgang in hoger beroep past het hof het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven toe. Daarbij zal eveneens als hoofdsom bij de berekening van de proceskosten uit worden gegaan van het toegewezen bedrag. De benadeelde partijen komen voor de verrichte werkzaamheden steeds drie punten toe, waarbij het hof voor het indienen van nadere stukken in totaliteit per benadeelde partij een punt toekent en voor de aanwezigheid van de advocaat op twee zittingsdagen in hoger beroep per dag een punt toekent aan iedere benadeelde partij.
De proceskosten, die ten laste van de verdachte zullen worden gebracht, worden tot op heden begroot op:
[benadeelde partij 1] € 7.077,00
[benadeelde partij 2] € 3.822,00
[benadeelde partij 3] € 2.777,00
[benadeelde partij 4] € 2.627,00
[benadeelde partij 5] € 3.822,00
[benadeelde partij 6] € 3.822,00
[benadeelde partij 7] € 2.627,00
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens iedere benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2018 ten aanzien van de materiële schade en vanaf 18 juni 2017 ten aanzien van de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
De verdediging heeft bepleit de termijn van gijzeling te bepalen op 1 dag, nu de verdachte door zijn financiële omstandigheden (de verdachte heeft gedurende detentie geen inkomsten, het is de vraag of hij na detentie in staat zal zijn een substantieel bedrag af te betalen en het is goed mogelijk dat de verdachte ook nog met een civiele vordering zal worden belast) niet in staat zal zijn de vordering te voldoen en derhalve voor lange tijd gegijzeld kan worden, hetgeen neerkomt op extra straf.
Het hof stelt voorop dat op voorhand niet duidelijk is wat de financiële omstandigheden van de verdachte na zijn periode in detentie zullen zijn. Voor zover bij de verdachte sprake zou zijn van betalingsonmacht, overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis en artikel 6:4:20 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat een veroordeelde niet wordt onderworpen aan een gijzeling indien sprake is van betalingsonmacht, anders dan voorheen gold voor de vervangende hechtenis. Als een veroordeelde aannemelijk maakt dat hij wel wil, maar niet kan betalen, wordt gijzeling niet toegepast. Daarmee is dus sprake van een verandering in de regels van het sanctierecht die ten gunste van de verdachte werkt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof, anders dan de rechtbank en de verdediging, geen aanleiding de duur van de aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden gijzeling te bepalen op één dag. Het hof zal derhalve de duur van de gijzeling bepalen aan de hand van de daarvoor geldende maatstaf. Rekening houdend met het maximum van 365 dagen zullen de dagen gijzeling naar evenredigheid worden verdeeld over de benadeelde partijen, zoals hierna te melden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 7 maart 2017 onder parketnummer 02-261118-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdediging heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu de verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten rechtens zijn vrijheid was ontnomen en dientengevolge de proeftijd niet liep. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging om diezelfde reden afgewezen. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir toewijzing gevorderd, nu de door de rechtbank gehanteerde maatstaf naar zijn mening niet correct is.
Het hof overweegt het volgende.
Blijkens artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht geschiedt toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht (het opleggen van een voorwaardelijke straf) onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voorts kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen. Blijkens artikel 6:1:18, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering loopt de proeftijd niet gedurende de tijd dat de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Daaronder valt ook te begrijpen de tijd dat een gedetineerde verlof geniet, waar dergelijke verlofperioden de berekening van de detentieduur niet onderbreken, aldus de memorie van toelichting.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 november 2020 zijn aan de proeftijd naast de algemene voorwaarde enkele bijzondere voorwaarden verbonden. De proeftijd heeft een start- en einddatum van 21 maart 2017 respectievelijk 10 februari 2021. Zoals eerder overwogen is aan de verdachte op 18 oktober 2013 de PIJ-maatregel opgelegd, die vervolgens driemaal is verlengd. De onderhavige delicten zijn gepleegd tijdens proefverloven in het kader van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Uit de jurisprudentie volgt dat een belangrijk verschil tussen de bijzondere voorwaarden en de algemene voorwaarde is dat bijzondere voorwaarden slechts
gedurende(een deel van) de proeftijd gelden. De algemene voorwaarde luidt anders, namelijk dat de veroordeelde
voor het einde vande proeftijd geen strafbare feiten zal begaan en niet dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet aan strafbare feiten zal schuldig maken. Voor het einde van de proeftijd is ruimer dan gedurende de proeftijd, omdat ook het begaan van een strafbaar feit vóór de aanvang van de proeftijd en het begaan van een strafbaar feit terwijl de proeftijd niet loopt vanwege een detentie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf kunnen leiden.
Gelet op het voorgaande zal het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand gelasten, nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 288, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-665203-18 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-665203-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een fiets, dames, kleur grijs, Leader Elegance (G1737023);
  • een fiets, dames, kleur grijs, Batavus Holiday (G1737024);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een sleutelbos (G1776152);

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 47.986,43 (zevenenveertigduizend negenhonderdzesentachtig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 12.986,43 (twaalfduizend negenhonderdzesentachtig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 41.143,25 (eenenveertigduizend honderddrieënveertig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 1.143,25 (duizend honderddrieënveertig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 5.888,81, medische kosten tot een bedrag van € 187,99 en reiskosten tot een bedrag van € 980,00;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 7.077,00 (zevenduizend zevenenzeventig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 47.847,68 (zevenenveertigduizend achthonderdzevenenveertig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 12.847,68 (twaalfduizend achthonderdzevenenveertig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 157 (honderdzevenenvijftig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan, deze in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.212,99 (dertienduizend tweehonderdtwaalf euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 8.212,99 (achtduizend tweehonderdtwaalf euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.822,00 (drieduizend achthonderdtweeëntwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.173,48 (dertienduizend honderddrieënzeventig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 8.173,48 (achtduizend honderddrieënzeventig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan, deze in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.779,37 (zesduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 4.279,37 (vierduizend tweehonderdzevenennegentig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.777,00 (tweeduizend zevenhonderdzevenenzeventig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.674,86 (zesduizend zeshonderdvierenzeventig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 4.174,86 (vierduizend honderdvierenzeventig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan, deze in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.593,54 (drieduizend vijfhonderddrieënnegentig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 1.593,54 (duizend vijfhonderddrieënnegentig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.627,00 (tweeduizend zeshonderdzevenentwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.472,01 (drieduizend vierhonderdtweeënzeventig euro en één cent) bestaande uit € 1.472,01 (duizend vierhonderdtweeënzeventig euro en één cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan, deze in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.675,52 (negentienduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 17.175,52 (zeventienduizend honderdvijfenzeventig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.822,00 (drieduizend achthonderdtweeëntwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.636,01 (negentienduizend zeshonderdzesendertig euro en één cent) bestaande uit € 17.136,01 (zeventienduizend honderdzesendertig euro en één cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan, deze in zoverre vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.707,06 (zeventienduizend zevenhonderdzeven euro en zes cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.822,00 (drieduizend achthonderdtweeëntwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.707,06 (zeventienduizend zevenhonderdzeven euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.824,68 (tweeduizend achthonderdvierentwintig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 824,68 (achthonderdvierentwintig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) aan materiële schadeaf;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.627,00 (tweeduizend zeshonderdzevenentwintig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810669-17 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.824,68 (tweeduizend achthonderdvierentwintig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 824,68 (achthonderdvierentwintig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 januari 2018 en voor de immateriële schade op 18 juni 2017;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 7 maart 2017, parketnummer 02-261118-16, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Dit bedrag omvat € 4.632,63 (beveiliging en verlichting) + € 354,65 (vervangen van sloten) +
2.Dit bedrag omvat € 885,00 (eigen risico 2017) + € 1.928,30 (niet vergoede medische kosten) +
3.Dit bedrag betreft de prognose van de tandarts, 3 x € 2.333,11.
4.Dit bedrag omvat € 420,00 (daggeldvergoeding ziekenhuis) + € 686,00 (daggeldvergoeding revalidatiekliniek).
5.Dit bedrag omvat € 1.903,20 (reiskosten bezoekers ziekenhuis) + € 1.503,32 (reiskosten bezoekers revalidatiekliniek) + € 980,00 (avondeten bezoekers revalidatiekliniek) + € 368,16 (reiskosten benadeelde partij revalidatiekliniek) + € 48,00 (parkeerkosten benadeelde partij revalidatiekliniek) + € 71,60 (reiskosten benadeelde partij fysiotherapeut).
6.Dit bedrag omvat € 2.231,25 (verzorgen van de dieren) + € 484,50 (verzorgen van de tuin).
7.Dit bedrag omvat € 6.480,00 (aanwezigheid bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 1.080,00 (parkeerkosten bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 360,00 (eten bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 2.756,25 (wandelen met benadeelde partij revalidatiekliniek).
8.Dit bedrag omvat € 131.166,35 (inkomensschade tot aan de terechtzitting in eerste aanleg) +
9.Dit bedrag omvat € 250.000,00 (waardevermindering aandelen) + € 862.322,13 (toekomstige inkomensschade, € 984.119,41 -/- € 121.797,28).
10.Dit bedrag omvat € 354,65 (vervangen van sloten) + € 939,38 (schoonmaakkosten) + € 278,08 (concertkaartjes).
11.Dit bedrag omvat € 885,00 (eigen risico 2017) + € 1.928,30 (niet vergoede medische kosten) +
12.Dit bedrag omvat € 1.903,20 (reiskosten bezoekers ziekenhuis) + € 1.503,31 (reiskosten bezoekers revalidatiekliniek) + € 368,16 (reiskosten benadeelde partij revalidatiekliniek) + € 48,00 (parkeerkosten benadeelde partij revalidatiekliniek) + € 71,60 (reiskosten benadeelde partij fysiotherapeut).
13.Normbedrag voor gezin met inwonende kinderen ouder dan 5 jaar, waarbij het vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden zwaar beperkt is, bedraagt € 295,00 per week. De bijdrage waarin de benadeelde partij voor het ongeval een bijdrage in het huishouden leverde wordt uitgedrukt in een vast percentage van 25, 50, 75 of 100 procent.
14.€ 1.504,50 -/- € 1.253,75
15.17 weken x 7 dagen x 1,5 uur per dag x € 7,50 per uur = € 1.338,75.
16.€ 484,50 + € 1.338,75
17.€ 2.231,25 -/- € 1.338,75
18.Dit bedrag betreft de prognose van de tandarts, 3 x € 2.333,11.
19.Dit bedrag omvat € 6.480,00 (aanwezigheid bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 1.080,00 (parkeerkosten bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 360,00 (eten bewakers/verzorgers ziekenhuis) + € 2.756,25 (wandelen met benadeelde partij revalidatiekliniek).
20.Dit bedrag omvat € 4.632,63 (beveiliging en verlichting) + € 578,58 (werkzaamheden familie/vrienden) + € 677,60 (architect).
21.Dit bedrag betreft de kosten voor de tandarts, te weten een reguliere tandartsbehandeling.
22.Dit bedrag betreft de kosten voor het avondeten van de bezoekers van de benadeelde partij in de revalidatiekliniek.
23.Dit bedrag omvat € 385,00 (eigen risico 2017) + € 937,20 (niet vergoede medische kosten) +
24.Dit bedrag omvat € 4.860,24 (verwachte kosten spalk) + € 6.798,96 (verwachte kosten implantaat).
25.Dit bedrag omvat € € 107.540,09 (inkomensschade tot aan de terechtzitting in eerste aanleg) +
26.€ 877.405,67 -/- € 106.099,83
27.(€ 149,19 + € 92,00) x 5 = € 1.447,14.
28.€ 350,50 + € 636,22 = € 986,72.
29.€ 11.659,20 -/- € 2.433,86 = € 9.225,34
30.Dit bedrag omvat € 885,00 (eigen risico 2017) + € 253,80 (niet vergoede medische kosten) +
31.Dit bedrag betreft de onder ‘medische kosten’ opgenomen kosten voor de tandarts (1 x € 2.169,40), nu de behandeling (verwijderen element en plaatsen implantaat met kroon) blijkens de verklaring ter terechtzitting in hoger beroep nog niet is uitgevoerd en de prognose van de tandarts die ziet op 4 toekomstige behandelingen ter vervanging van het implantaat, 4 x € 2.169,40.
32.Dit bedrag omvat € 885,00 (eigen risico 2017) + € 253,80 (niet vergoede medische kosten) +
33.€ 10.847,00 -/- € 2.169,40
34.Dit bedrag omvat € 885,00 (eigen risico 2017) + € 503,80 (niet vergoede medische kosten) +
35.Dit bedrag omvat € 13,57 (17,4 kilometer naar de psycholoog (heen en terug) x 3 x € 0,26 per kilometer) + € 4,06 (15,6 kilometer naar het ziekenhuis x € 0,26 per kilometer).
36.€ 100,00 -/- € 17,63
37.Dit bedrag omvat € 1.750,00 (psycholoog ) + € 1.500,00 (MST-begeleiding).
38.Dit bedrag omvat € 16.850,00 (studievertraging 2018) + € 240,00 (huiswerkbegeleiding) +
39.Dit bedrag omvat € 16.850,00 (studievertraging) + € 780,00 (huiswerkbegeleiding).
40.Dit bedrag omvat € 385,00 (eigen risico 2017) + € 25,00 (medicijnen).