ECLI:NL:GHSHE:2020:3869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
20-003069-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben en bewerken van cocaïne

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben en bewerken van bijna 38 kilogram cocaïne. De verdachte heeft in zijn verdediging een alternatief scenario geschetst, waarin hij stelde dat hij dacht dat het om ketamine ging. De rechtbank heeft dit scenario echter niet aannemelijk geacht en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest.

In hoger beroep heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de straf verhoogd naar vier jaar gevangenisstraf. Het hof oordeelt dat het gehalte aan zuiverheid van de cocaïne niet relevant is voor de strafbepaling. De verdachte heeft geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn alternatieve scenario, en het hof concludeert dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van cocaïne in zijn woning.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ondanks zijn goede gedrag in detentie en de persoonlijke omstandigheden, zoals een echtscheiding, oordeelt het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar passend is, gezien de hoeveelheid cocaïne en de ernst van de feiten. De beslissing is gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003069-19
Uitspraak : 15 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-879292-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in P.I. Vught EMD te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van 37,86 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (feit 1) en het opzettelijk bewerken en verwerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest. Verder is de teruggave aan de verdachte gelast van twee telefoons en een horloge en is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van een geldbedrag van € 536,65.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 2 primair tenlastegelegde opzet en is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte een alternatief scenario geschetst heeft, dat door de rechtbank ten onrechte terzijde is geschoven. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de verdovende middelen en voorwerpen enkel ter aflossing van een ereschuld voor een ander in bewaring heeft genomen en bewerkt en dacht dat het om ketamine ging. Opzet op het aanwezig hebben dan wel bewerken et cetera van cocaïne ontbreekt dan ook, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep niet willen zeggen wie de derde was aan wie hij een ereschuld af te lossen had en voor wie hij de goederen en stoffen bewaard, bewerkt en verwerkt had. Evenmin heeft hij willen zeggen wie de kennis was van wie hij de Volvo V40 heeft gekocht die een verborgen ruimte bleek te hebben (p. 268 politiedossier). Verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij zelf gebruik maakte van deze auto, die om fiscale redenen niet op zijn naam stond.
Nu daarnaast geen enkele onderbouwing van dit door verdachte geschetste alternatieve scenario in het dossier te vinden is, zijn de verklaringen niet verifieerbaar en schuift het hof deze verklaringen als niet aannemelijk terzijde. De verklaring van de verdachte, dat hij dacht dat het om ketamine ging en dat hij niet wist dat het om cocaïne ging en dat er een verborgen ruimte in zijn auto zat, schuift het hof daarmee eveneens als niet aannemelijk terzijde.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het, gelet op de omstandigheden waaronder de cocaïne bij de verdachte is aangetroffen en de aanwezigheid van een verborgen ruimte in zijn auto, niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de stoffen cocaïne bevatten.
Het verweer wordt verworpen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van cocaïne en het aanwezig hebben van 37,86 kilogram cocaïne. De handel en het gebruik van harddrugs gaan niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor schade en overlast in de samenleving. Daar heeft de verdachte zich niet door laten weerhouden.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake een delict uit de Opiumwet.
Het hof heeft verder gelet op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 18 juli 2019, waarin wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof heeft ook gezien dat de verdachte binnen de PI de training ‘Kies voor verandering’ heeft gevolgd.
Het hof heeft voorts in zijn afwegingen de e-mail van [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland d.d. 30 november 2020 betrokken, waaruit blijkt dat de verdachte zich goed houdt aan de voorwaarden en afspraken gedurende zijn penitentiaire programma, dat hij werkt en een CoVa-training volgt.
Het hof heeft ten slotte meegewogen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij in een echtscheiding verwikkeld is en dat hij werkt en geen schulden heeft.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin voor het bewerken/verwerken van meer dan twintig kilogram harddrugs een gevangenisstraf van vijftig maanden als oriëntatiepunt wordt gegeven. In onderhavige zaak is bijna veertig kilo van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen.
Als een middel bedoeld in lijst I heeft ook te gelden een preparaat dat een of meer van de op deze lijst genoemde substanties bevat. Nu artikel 2 onder C Opiumwet zelf niet is beperkt tot zuivere cocaïne ligt het voor de hand dat ook het oriëntatiepunt zich daar niet toe beperkt. Het gehalte aan zuiverheid van de cocaïne is, anders dan de raadsman heeft betoogd, derhalve niet relevant.
Alles afwegende acht het hof met de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest een passende en geboden straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep wat betreft de duur van de gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het voorgaande, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.