ECLI:NL:GHSHE:2020:3868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
20-003042-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake cocaïnebezit en verwerping van het verweer van de verdachte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, werd de verdachte geconfronteerd met de vondst van bijna 38 kilo cocaïne in de door haar en haar man gehuurde woning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een maand hechtenis met aftrek van voorarrest, maar de verdachte ontkende enige betrokkenheid. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en verwierp het verweer van de verdachte dat zij geen schuld had aan de aanwezigheid van de drugs. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de spullen in haar woning die in verband konden worden gebracht met drugs. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de vrijspraak van een ander feit, omdat dit volgens de wet niet mogelijk was. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering, hoewel verbeterd, voldoende was om de verdachte te veroordelen. De uitspraak werd gedaan op 15 december 2020, waarbij het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte opheft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003042-19
Uitspraak : 15 december 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-865030-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde en ter zake van het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (kort gezegd: aanwezig hebben van 37,86 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne) veroordeeld tot hechtenis voor de duur van één maand met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde en is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve wat betreft de bewijsvoering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering. Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen komt bewezenverklaring mede te berusten op:
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van de politie eenheid Oost-Brabant, nummer PL2100-2019047347-62, pagina 321-322 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verbalisant [verbalisant] :
Op 24 maart 2019 was ik, verbalisant, belast met het uitvoeren van een buurtonderzoek om vast te stellen of beide verdachten op het adres [straat A] [huisnummer] te [plaats] wonen.
Ik heb dit buurtonderzoek uitgevoerd in de straten [straat A] en [straat B] . Ik heb alle betrokken buurtbewoners een tweetal foto’s laten zien, welke als bijlage 1 en 2 worden gevoegd bij dit proces-verbaal. Foto 1 laat de mannelijke verdachte zien. Foto 2 laat de vrouwelijke verdachte zien.
Ik, verbalisant, heb in totaal met zes betrokkenen gesproken en samenvattend gaven zij de navolgende antwoorden:
  • Alle betrokkenen herkenden de personen op de getoonde foto’s als de personen die wonen op het [straat A] [huisnummer] te [plaats] .
  • Vier van de zes ondervraagde betrokkenen weten dat de woning wordt onderverhuurd en dat deze twee personen hier al minimaal anderhalf jaar wonen.
  • Alle betrokkenen hebben regelmatig de beide verdachten de woning zien binnengaan op de ene dag en zien verlaten op de dag erna.
  • Twee betrokkenen hebben gezien dat de vrouw regelmatig met boodschappen het huis in ging en dat zij verder niet veel op straat te vinden was.
Verdachte: [medeverdachte A] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] .
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] .
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, politie eenheid Oost-Brabant, nummer PL2100-2019047347-94, pagina 326-332 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeverdachte B] :
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
O = opmerking verbalisant
V: Op 12 maart 2019 werd er in de woning op de [straat A] [huisnummer] te [plaats] een grote hoeveelheid, namelijk 40 kilo, cocaïne aangetroffen.
V: In de woning werden twee personen aangetroffen. Ken jij deze personen?
A: Ja, die ken ik. Dat zijn de huurders. Ik weet dat hij [voornaam medeverdachte A] heet en haar naam weet ik zo even niet.
V: Ik toon jou twee foto’s. Ze zijn niet heel duidelijk, maar kun jij mij vertellen wie deze personen zijn?
A: De man is [voornaam medeverdachte A] en de vrouw is de vrouw van [voornaam medeverdachte A] .
V: Waarom verblijven deze personen in jouw woning?
A: Zij huurden mijn woning.
V: Hoe lang verhuur jij de woning al aan [voornaam medeverdachte A] en zijn vrouw?
A: Ongeveer 2 jaar.
V: Heb jij tijdens het verhuren van jouw woning ooit een huurcontract opgesteld?
A: Nee
V: Op welke wijze werd de huur betaald door jouw huurders?
A: Contant
Bewijsoverweging
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verdachte op enig niveau een verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de verdovende middelen, gelet op de in de woning en garage aangetroffen feitelijke situatie, in het bijzonder de verspreid door de woning soms ook deels in het zicht liggende voorwerpen die met verdovende middelen in verband kunnen worden gebracht. De raadsman heeft kort gezegd betoogd dat de voorwerpen van dien aard zijn dat zij geen argwaan wekken en/of behoeven te wekken en zeker niet bij de verdachte, die nog geen hamer van een schroevendraaier kan onderscheiden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In de slaapkamer zijn op het bed vier mobiele telefoons en geld aangetroffen. Op het dressoir in de woonkamer zijn twee zogenaamde geldtelmachines en drie mobiele telefoons aangetroffen. In een la van het dressoir is een klein weegschaaltje aangetroffen met diverse notities. In de garage zijn een hydraulische pers waar pakketten cocaïne mee geperst kunnen worden, een mal met de letters “FlR” om de pakketten cocaïne mee te markeren, een doos met persblokken en een vacumeermachine aangetroffen.
De aanwezigheid van deze spullen in de woning en in de garage kan de verdachte niet zijn ontgaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte en medeverdachte blijkens de verklaring van [medeverdachte B] al twee jaar de woning huurden en dat de hiervoor genoemde spullen zo al niet in het zicht, dan toch op voor de hand liggende plaatsen en zeker niet verborgen in de woning en de garage lagen. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat zij al die tijd niet in de garage van de woning is geweest of het betoog van de raadsman, dat zij nog niet een schroevendraaier van een hamer zou kunnen onderscheiden en de functie van de spullen niet zou hebben begrepen, niet geloofwaardig. Bovendien zijn de spullen, anders dan de raadsman stelt, wel degelijk van dien aard dat zij de associatie met drugs oproepen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat geen sprake is van een situatie waarin bij de verdachte alle strafrechtelijk relevante schuld ontbreekt. De verdachte kan een verwijt worden gemaakt van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Het hof verwerpt het verweer.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 15 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.