ECLI:NL:GHSHE:2020:3866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
20-000954-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij diefstal door meerdere personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor diefstal in vereniging, gepleegd op 17 december 2019 te Haps, gemeente Cuijk. De verdachte heeft samen met anderen een kluis met waardevolle spullen, waaronder geld en paspoorten, uit een woning weggenomen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 213 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, heeft geëist, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleiding door de jeugdreclassering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict 20 jaar oud was en functioneerde op het niveau van een licht verstandelijk beperkte. Het hof heeft de positieve ontwikkeling van de verdachte in aanmerking genomen, evenals het advies van de jeugdreclassering, en heeft besloten om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 213 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade tot een bedrag van € 7.133,85, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van hetgeen niet bewezen is verklaard. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000954-20
Uitspraak : 14 december 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ‘s-Hertogenbosch, van 30 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-302066-19 tegen:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling ten aanzien de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde partij], doch met uitzondering van de strafoplegging en opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 213 dagen waarvan 70 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, zich houden aan aanwijzingen gegeven door de jeugdreclassering en het beschikken over een zinvolle dagbesteding.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd tot integrale toewijzing van de gevorderde schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Voorts is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag gevorderd.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof en voorts een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft de verdediging betoogd dat voor een deel van het gevorderde bedrag, te weten € 30.000,00, de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat om die reden de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van het overige verzochte bedrag heeft de verdediging de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Omwille van de leesbaarheid zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Haps, gemeente Cuijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (bestaande uit onder meer een hoeveelheid geld, paspoorten en autosleutels), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 17 december 2019 te Haps, gemeente Cuijk tezamen en in vereniging met anderen, een kluis met onder meer een hoeveelheid geld, paspoorten en autosleutels, toebehoorde aan [slachtoffer], uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft het hof verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, nu daardoor de positieve wending die de verdachte aan zijn leven heeft gegeven, zal worden doorkruist. Wat betreft de strafoplegging heeft de verdediging zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak in een woning.
De verdachte heeft er hiermee blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van [slachtoffer] en haar persoonlijke levenssfeer. Feiten als het onderhavige brengen in de regel bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de ernst en aard van het bewezenverklaarde feit in combinatie bezien met de justitiële voorgeschiedenis van verdachte is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover die door de verdachte en de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van de inhoud van de diverse omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, meer in het bijzonder de Adviesrapportage Jeugdreclassering Jeugdbescherming Nederland d.d. 16 juli 2020, opgemaakt door [deskundige], ten behoeve van een strafzaak bij het gerechtshof Den Haag.
In dit advies wordt – in afwijking van eerdere adviezen – geadviseerd om met toepassing van het adolescentenstrafrecht een onvoorwaardelijke jeugddetentie met daarnaast een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – zich onder begeleiding stellen van jeugdreclassering en de verplichting tot meewerken aan het realiseren en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk(ontwikkeltraject) en eventueel scholing.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mevrouw [deskundige], namens de Jeugdreclassering Jeugdbescherming Nederland, als deskundige een nadere toelichting gegeven.
Hieruit blijkt dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt die de kans op recidive verlaagt, in die zin dat de verdachte inmiddels zinvolle dagbesteding heeft, hij afspraken goed nakomt, gemotiveerd is en hij thans tot het inzicht lijkt te zijn gekomen dat hij zijn leven een andere wending moet geven. Jeugdreclassering Jeugdbescherming Nederland acht het van belang dat deze ontwikkeling word gewaarborgd door het voortzetten van de begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Verder heeft zij nog gesteld dat, gelet op de huidige stand van zaken, het beste zou zijn als de ingezette begeleiding nu wordt voortgezet.
Het hof stelt vast dat het genoemde advies van 16 juli 2020 niet in de onderhavige strafzaak is uitgebracht, maar ziet daarin voldoende aanleiding om dit ook in deze strafzaak te volgen. Om die reden zal het hof toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde 20 jaar oud en functioneerde op het niveau van een licht verstandelijk beperkte. Hij is laag geschoold en nog niet volledig uitontwikkeld, staat niet zelfstandig in het leven en heeft kwetsbaarheden en afhankelijkheden die van invloed zijn op al zijn handelen. Er is sprake van weinig probleeminzicht en een zeer beperkte zelfredzaamheid, aldus het Reclasseringsadvies. Eerdere pogingen om een volwassenentraject in te zetten zijn niet van de grond gekomen, terwijl verdachte nu wel baat (b)lijkt te hebben bij de ingezette hulpverlening vanuit de jeugdreclassering.
Op grond van de in de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugd past voor een first offender bij een woninginbraak 120 uur taakstraf ofwel 60 dagen jeugddetentie. Gelet echter op de veelheid aan recidive is een taakstraf niet meer als passend te beschouwen. Het hof zal daarom aan verdachte een jeugddetentie van langere duur opleggen.
Gelet op het advies van de jeugdreclassering en met de raadsman en de advocaat-generaal acht het hof het echter niet aangewezen om genoemde begeleiding van verdachte, die thans zijn vruchten begint af te werpen, te doorkruisen door een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 143 dagen.
Als stok achter de deur, zal het hof verdachte nog wel een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals vermeld in het voornoemde rapport.
Alles afwegende, en rekening houdend met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, acht het hof oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 213 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij is de duur van het na te noemen onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie zodanig, dat er na aftrek van het door de verdachte ondergane voorarrest geen dagen meer resteren.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
Het hof heeft geconstateerd dat [benadeelde partij] zich in eerste aanleg als benadeelde
partij tijdig heeft gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft in eerste aanleg op de dag van de terechtzitting een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 37.233,85 aan materiële schade. De politierechter heeft echter verzuimd op deze vordering te beslissen, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat de politierechter die vordering niet heeft toegewezen.
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar vordering tot schadevergoeding gehandhaafd. Deze vordering is in hoger beroep aan de orde.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter hoogte van
€ 30.000,00 heeft de verdediging betoogd dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is gebleken dat de benadeelde partij onder meer vergoeding heeft gevraagd voor materiële schade wegens ontvreemd wisselgeld ad € 500,-. Op basis van het dossier is evenwel gebleken dat een deel van het ontvreemde bedrag te weten € 100,- onder de verdachte in beslag is genomen en is terug gegeven aan de benadeelde partij. De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 400, - worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de post ‘spaargeld’ ad € 30.000,- thans onvoldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van het hof levert het een onevenredige belasting van het strafgeding op indien de benadeelde partij in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om nader bewijs hiervoor te leveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en kan zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige opgevoerde posten zijn door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging onvoldoende betwist en komen het hof overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Gelet op het hierboven vermelde heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aangetoond dat tot een bedrag van in totaal € 7.133,85 aan materiële schade is geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 7.133,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa , 77l, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
213 (tweehonderddertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
70 (zeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van een proeftijd van
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich – net als tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis – zal blijven melden bij [deskundige], werkzaam bij de jeugdreclassering Regio Midden, jeugdbescherming Gelderland, gevestigd aan de Oude Bennekomseweg 3 in Ede, bereikbaar op telefoonnummer 088-7121212 en/of 06-46767860;
  • zich gedurende de proeftijd onder begeleiding zal blijven stellen van de Afdeling Jeugdreclassering van Jeugdbescherming Gelderland en zich zal houden aan de door of namens die instelling te geven aanwijzingen;
  • gedurende de proeftijd zal blijven meewerken aan het realiseren en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk(ontwikkeltraject) en eventueel scholing.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.133,85 (zevenduizend honderddrieëndertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.133,85 (zevenduizend honderddrieëndertig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 december 2019.
Aldus gewezen door:
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 14 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.E.F.H. van Erve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.