In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2020. De moeder verzoekt het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2014, te vernietigen. De minderjarige staat sinds 19 juli 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is sinds 24 februari 2020 uit huis geplaatst. De moeder is van mening dat de uithuisplaatsing niet in het belang van het kind is en dat er alternatieve, niet-residentiële middelen beschikbaar zijn die effectiever kunnen zijn.
De GI en de vader van de minderjarige verzetten zich tegen het hoger beroep van de moeder. De GI stelt dat de minderjarige een kwetsbare jongen is die behoefte heeft aan stabiliteit en structuur, welke momenteel bij de vader wordt geboden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 19 november 2020 gehouden, waarbij de moeder, de GI en de vader zijn gehoord. De moeder heeft haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwijst naar evaluaties die aantonen dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is.
Het hof heeft de argumenten van alle partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. De ontwikkeling van de minderjarige is nog steeds bedreigd en het is van belang dat hij in een stabiele omgeving kan opgroeien. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verzoekt de griffier om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.