In deze zaak, uitgesproken op 10 december 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de uithuisplaatsing en de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderen staan sinds januari 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn eerder uithuisgeplaatst geweest. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de uithuisplaatsing van de kinderen niet in het belang van hen is en dat zij in staat is om voor hen te zorgen. De GI heeft echter zorgen geuit over de psychische gesteldheid van de moeder, die volgens hen niet voldoende is verbeterd om de kinderen terug te plaatsen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2020 is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Wouters, terwijl de GI vertegenwoordigd was door een medewerker. De vader van de kinderen en de Raad voor de Kinderbescherming waren niet aanwezig. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Het hof heeft de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen in overweging genomen.
Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren en nog steeds zijn, gezien de zorgen over de moeder en de impact daarvan op de kinderen. De eerdere beschikkingen van de rechtbank worden bekrachtigd, en het hof benadrukt het belang van een psychologisch onderzoek naar de moeder voordat een eventuele terugplaatsing van de kinderen kan plaatsvinden. De beslissing van het hof is in lijn met de bescherming van de belangen van de minderjarigen.