In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 december 2020, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de kinderen onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling (GI), te vernietigen. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat hulpverlening noodzakelijk is. De moeder betwistte deze beslissing en voerde aan dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er geen ernstige bedreiging is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2020 zijn zowel de moeder als de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelde dat de kinderen geen last hebben van de situatie met de vader en dat de hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De raad en de GI wezen echter op de negatieve impact van het gebrek aan contact tussen de kinderen en de vader, en de noodzaak van een ondertoezichtstelling om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden verlengd, waarbij het hof benadrukte dat deze niet langer moet duren dan noodzakelijk. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die in een situatie van onveiligheid en angst verkeren met betrekking tot de vader.