ECLI:NL:GHSHE:2020:3833

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
200.282.029_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties en ouderlijke verantwoordelijkheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 december 2020, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de kinderen onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling (GI), te vernietigen. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat hulpverlening noodzakelijk is. De moeder betwistte deze beslissing en voerde aan dat de kinderen zich goed ontwikkelen en dat er geen ernstige bedreiging is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2020 zijn zowel de moeder als de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder stelde dat de kinderen geen last hebben van de situatie met de vader en dat de hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De raad en de GI wezen echter op de negatieve impact van het gebrek aan contact tussen de kinderen en de vader, en de noodzaak van een ondertoezichtstelling om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden verlengd, waarbij het hof benadrukte dat deze niet langer moet duren dan noodzakelijk. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die in een situatie van onveiligheid en angst verkeren met betrekking tot de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 december 2020
Zaaknummer : 200.282.029/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/277093 / JE RK 20-889 en
C/03/277096 / JE RK 20-890
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (België), en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna samen: de kinderen).
Als belanghebbende betreffende de kinderen wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).
Als belanghebbende betreffende [minderjarige 1] wordt naast de GI aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en naar het hof begrijpt opnieuw rechtdoende te bepalen dat de kinderen niet onder toezicht worden gesteld dan wel dat de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken voor de duur van zes maanden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mans;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 mei 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 12 november 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 16 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
3.1.2.
Tussen de ouders bestaat onduidelijkheid over het gezag van [minderjarige 2] : of alleen de moeder of beide ouders het gezag over hem uitoefenen. [minderjarige 2] is in Nederland geboren en daar na zijn geboorte ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De ouders zijn niet gehuwd geweest en er is geen sprake van een aantekening in het gezagsregister. Op basis van de thans bij het hof bekende informatie is het hof van oordeel dat de vader geen gezag uitoefent over [minderjarige 2] en dat de moeder van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] uitoefent. Dat in een vonnis waarnaar de vader verwijst wordt overwogen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag dat partijen in België over de kinderen hadden, door een verhuizing naar Nederland in stand blijft, leidt niet tot een ander oordeel nu de gezagskwestie in die procedure niet voor lag.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 mei 2020 tot 14 mei 2021.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij ontwikkelen zich goed en het gaat goed op school. In de situatie met de vader ervaren de kinderen thans rust. Zij hebben geen last meer van lichamelijke klachten.
De moeder is steeds degene geweest die hulpverlening heeft ingeschakeld, vanwege de problemen in het contact tussen de vader en de kinderen en hun negatieve vaderbeeld. Zij werkt mee met de hulpverlening van het Centrum voor Jeugd en Gezin (het CJG) en Buro [buro] . Omdat de vader deze hulp niet heeft geaccepteerd is een ondertoezichtstelling uitgesproken. De hulpverlening kan ook in een vrijwillig kader plaatsvinden en dit prevaleert boven een dwingende maatregel. Dat andere middelen hebben gefaald, dan wel zullen falen is niet gebleken. De kinderen zijn ook niet geholpen met een ondertoezichtstelling omdat zij dan met nog meer hulpverleners in gesprek moeten. Bovendien lijkt sprake van een pure omgangsondertoezichtstelling terwijl dat niet (meer) is toegestaan.
Indien een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken is een duur van zes maanden meer passend. Op dat moment dient ook een toetsing plaats te vinden.
De moeder geeft de vader geen informatie over de kinderen, maar als dat nodig is, is zij daartoe wel bereid.
3.5.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd. Zij hebben een negatief vaderbeeld en er is geen contact tussen de vader en de kinderen, terwijl de kinderen met beide ouders contact zouden moeten hebben. Er is al lange tijd sprake van een ouderstrijd en de hulpverlening is hiervan onderdeel geworden. De ouders willen allebei dat er een oplossing komt voor de situatie van de kinderen met de vader. Zij verschillen echter van mening over de manier waarop, waardoor er geen hulpverlening tot stand komt, terwijl dit wel noodzakelijk is.
De moeder moet de vader wel informatie verstrekken over de kinderen, ook al vindt er geen contact tussen de vader en de kinderen plaats. Dat is ook belangrijk voor als er contactherstel komt en als de vader moet meebeslissen over de hulpverlening voor de kinderen.
3.6.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is zorgelijk dat de kinderen het contact met de vader vermijden. De vader heeft nu geen rol als vader, niet in de opvoeding en niet in het contact. De hulpverlening bij Buro [buro] is opgestart. Het doel van de behandeling is het verkrijgen van inzicht in de werkelijke beleving van de kinderen en de plek die de vader kan krijgen in het leven van de kinderen. Er wordt gekeken naar de ontwikkeling van de kinderen, waar hun gevoelens van onveiligheid vandaan komen, wat de kinderen nodig hebben en wat er ingezet moet worden. Buro [buro] bekijkt de verstandhouding tussen de ouders en wat daarin verbeterd kan worden.
De ouders werken op dit moment mee aan de ondertoezichtstelling. Het is echter de vraag of dit zo blijft zodra er keuzes gemaakt moeten worden. Voorheen zaten de ouders dan niet op één lijn. De ondertoezichtstelling is nodig zodat er wettelijke kaders zijn om de zorg te kunnen continueren.
Indien eerder mocht blijken dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, dan zal deze worden afgeschaald.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het contact tussen de vader en de kinderen is altijd prima geweest totdat hij een nieuwe relatie kreeg. De vader wil dat er een oplossing komt en hij heeft overal aan meegewerkt. Hij staat ook achter hulpverlening van Buro [buro] , maar hij wil voorkomen dat er aan het einde van het traject wederom niets gedaan wordt met de aanbevelingen omdat de moeder niet meewerkt. De moeder geeft wel aan dat zij wil dat er weer contact komt tussen de vader en de kinderen, maar dat is niet de werkelijkheid. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk als stok achter de deur.
De vader ontvangt nu geen enkele informatie van de moeder over de kinderen. Hij heeft contact met school gehad, maar zij verstrekken maar aan één ouder informatie.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het van belang dat zij onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. De kinderen hebben echter een zeer negatief vaderbeeld en zij zijn niet in staat enige vorm van loyaliteit richting de vader te tonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij gevoelens van onveiligheid en angst ervaren met betrekking tot de vader. Zij weren de vader rigoureus uit hun leven. Tussen de ouders is sprake van een forse ex-partnerstrijd, waardoor de kinderen klem komen te zitten en lichamelijke klachten ondervinden. Inmiddels vindt er al ruim anderhalf jaar geen contact plaats tussen de vader en de kinderen. Het voorgaande maakt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat hulpverlening noodzakelijk is.
De hulpverlening is ook een onderdeel geworden van de forse ex-partnerstrijd: beide ouders vinden dat hulpverlening nodig is, maar als hierover keuzes gemaakt moeten worden, lijkt het erop dat de ouders standaard lijnrecht tegenover elkaar staan. Zij verschillen van mening over de vraag voor wie, waarvoor en welke hulpverlening ingezet moet worden. Hierdoor is in het vrijwillig kader geen hulpverlening tot stand gekomen. Weliswaar is het traject bij Buro [buro] inmiddels opgestart en werken de ouders hieraan mee, maar dit traject bevindt zich thans nog in de oriënterende fase en gelet op de voorgeschiedenis is het de vraag of de ouders beiden blijven meewerken zodra er keuzes gemaakt gaan worden met betrekking tot de in te zetten hulpverlening. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het dwingend kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen.
3.8.3.
Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling zijn inmiddels zes maanden verstreken. Het hulpverleningstraject bij Buro [buro] is opgestart maar bevindt zich thans nog in de oriënterende fase. De voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening dient nog in kaart te worden gebracht en vervolgens te worden opgestart. Dit zal nog geruime tijd in beslag gaan nemen. Gelet hierop acht het hof een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van in ieder geval twaalf maanden noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. Daarbij heeft de GI nog eens benadrukt dat de ondertoezichtstelling niet langer dient voort te duren dan noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 mei 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 10 december 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.