ECLI:NL:GHSHE:2020:3832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
200.281.456_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader over minderjarige na langdurig gebrek aan contact en instabiliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige zoon, geboren in 2013. De vader had al drie jaar geen contact met zijn zoon, wat leidde tot de vraag of hij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn kind te dragen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 12 juni 2020 besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting tot voogd te benoemen. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor zijn kind op zich te nemen. Het hof baseerde zijn oordeel op de lange periode van afwezigheid van de vader en de ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de minderjarige. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gaven aan dat het belangrijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige dat er duidelijkheid kwam over zijn opvoeding. Het hof bekrachtigde de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukte dat het in het belang van de minderjarige was om rust en duidelijkheid te creëren over zijn toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 december 2020
Zaaknummer: 200.281.456/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/355704 / FA RK 20-658
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. van Baaren,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
en
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 28 juli 2020, met productie, ingekomen ter griffie op 30 juli 2020,
heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing van de rechtbank te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift van 22 oktober 2020, ingekomen bij het hof op 23 oktober 2020, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de advocaat van de vader van 16 oktober 2020, met daarbij het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 19 oktober 2020;
- het proces-verbaal van de rechtbank, ingekomen bij het hof op 20 oktober 2020;
- de brief van de advocaat van de vader van 20 oktober 2020;
- het e-mailbericht van de pleegmoeder van 1 november 2020.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de GI] , die in verband met de corona-maatregelen
telefonisch heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
2.4.1.
De advocaat van de vader en de pleegmoeder zijn, met kennisgeving vooraf, niet
tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader en de moeder zijn, hoewel
behoorlijk opgeroepen zonder kennisgeving vooraf, niet verschenen tijdens de mondelinge
behandeling.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 22 juli 2014 onafgebroken onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Limburg. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 juli 2020.
3.4.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging op 1 september 2017 uit huis geplaatst; vanaf 13 september 2017 in het perspectief biedende pleeggezin van de pleegmoeder. [minderjarige] woont daar op dit moment nog steeds.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de ouders aan de voogd rekening en verantwoording moeten afleggen over het door hen gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] .
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] wordt niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat de vader de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare
termijn. De gezagsbeëindiging heeft niet de duidelijkheid tot gevolg die [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] mag bovendien hoop houden dat zijn vader en moeder terugkeren in zijn leven.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – aan dat het belangrijk is dat voor [minderjarige] duidelijk wordt waar hij mag opgroeien. Het geven van valse hoop dat zijn ouder(s) weer voor hem kunnen zorgen is niet goed voor zijn ontwikkeling. De vader is de afgelopen jaren niet betrokken geweest bij de opvoeding van [minderjarige] en heeft ook geen contact met hem.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – aan dat de vader en [minderjarige] al drie jaar geen contact hebben. Het is de GI tot op heden niet gelukt het contact te herstellen. De afspraken tussen de GI en de vader over het sturen van een kaartje naar [minderjarige] zijn door de vader niet nagekomen. Dit leidt tot teleurstellingen bij [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid ( [link] ), in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Van misbruik van het gezag is geen sprake. Dit betekent dat aan het hof de vraag voor ligt of [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Enkel de vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan en komt hiertoe op grond van het volgende. Gebleken is dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie rondom [minderjarige] . De raad heeft op 2 juli 2014 al gerapporteerd over [minderjarige] die opgroeit bij beperkte ouders die geen probleeminzicht hebben, een beperkt netwerk hebben en niet meer open staan voor hulpverlening waardoor er nauwelijks zicht is op de ontwikkeling van [minderjarige] . Dit heeft er toe geleid dat [minderjarige] met ingang van 22 juli 2014 onder toezicht is gesteld van de GI en op 1 september 2017 uit huis is geplaatst bij de pleegmoeder. Ondanks alle hulpverlening die is ingezet gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder of de vader ligt. Het hof neemt daarbij in overweging dat [minderjarige] een beneden gemiddelde intelligentie heeft, op sociaal emotioneel gebied extra ondersteuning nodig heeft en een trauma heeft opgelopen in zijn jonge leven tijdens de opvoeding door zijn ouders. [minderjarige] gaat naar het speciaal basisonderwijs en heeft veel behoefte aan duidelijkheid en structuur. In het pleeggezin waar [minderjarige] woont maakt hij een positieve ontwikkeling door en uit het raadsrapport blijkt dat de pleegmoeder beschikt over de vaardigheden om [minderjarige] de sturing
en begeleiding te bieden hij nodig heeft. Alles overziende is er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De vader geeft aan [minderjarige] op termijn graag zelf op te willen voeden. Echter, gebleken is dat de vader de afgelopen jaren instabiel gedrag heeft laten zien en zijn eigen leven niet op orde heeft (waaronder huisvesting). Bovendien heeft de vader sinds de zomer van 2017 het contact met [minderjarige] stopgezet. Hoewel de GI heeft aangegeven handreikingen te hebben gedaan om tot herstel van het contact te komen, is de vader daar niet op ingegaan. Dit heeft tot teleurstelling bij [minderjarige] geleid.
Sinds de bestreden beschikking van 12 juni 2020 is de situatie niet veranderd. De vader heeft nog steeds geen contact met [minderjarige] en dit is door hem ook niet bestreden in hoger beroep. Daar komt bij dat de vader niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling om een nadere toelichting te geven. De advocaat van de vader heeft bovendien laten weten geen contact meer te hebben met de vader, reden waarom ook hij niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat [minderjarige] al ruim drie jaar bij de pleegmoeder woont, acht het hof de vader niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. Het is in het belang van [minderjarige] dat er rust en duidelijkheid komt over waar hij mag opgroeien en dat zijn plaats in het pleeggezin bevestigd wordt. Al deze omstandigheden tezamen brengen met zich dat het in het belang van [minderjarige] is het gezag van de vader te beëindigen.
Het hof merkt ten overvloede op dat de GI heeft aangegeven bereid te zijn te werken naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] indien de vader daartoe contact opneemt met de GI.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is op 10 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.