ECLI:NL:GHSHE:2020:3790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
20-001244-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving met strafmotivering en schending van redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar de verdachte werd vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder opzettelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van zijn toenmalige partner. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 180 uren had gevorderd. De verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet ontvankelijk is voor wat betreft de vrijspraak van de rechtbank, omdat dit in strijd is met artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de bewijsvoering herzien en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zijn partner onder dwang heeft meegenomen, wat heeft geleid tot een situatie van vrijheidsberoving. De verklaringen van getuigen zijn doorslaggevend geweest in de bewijsvoering. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen en heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 5 maanden passend zou zijn, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn is deze straf verlaagd naar 3 maanden. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behoudens de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001244-17
Uitspraak : 27 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 10 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-800286-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste en is terzake:

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven (feit 1 primair),

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt bewezenverklaring mede te berusten op:
- Het proces-verbaal verhoor getuige, pagina 140-141 van het in het vonnis genoemde eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op dinsdagavond 21 april 2015 omstreeks 22.10 uur zat ik thuis (het hof begrijpt: in zijn woning aan de [adres 2] ) toen ik opeens een hoop herrie bij mij voor de deur op het plein hoorde. Ik ben toen gelijk uit het raam gaan kijken. Ik zag dat er bij het portiek direct schuin onder mijn raam een man hard op het raam aan het bonken was.
Die man zag er als volgt uit: Forse man...Ik zag dat hij donkere kleding droeg.
Ik hoorde deze man roepen: “Je moet haar gewoon met rust laten. Je moet nu naar buiten komen, nu naar buiten”.
(…)
Ongeveer 2 à 3 minuten nadat de man naar binnen was gegaan, zag ik hem met een vrouw naar buiten komen. Ik zag dat de forse man met zijn linkerarm om de nek van de vrouw heen zat. Ik zag dat de vrouw hierdoor ook voorover werd getrokken. Ik zag dat de vrouw erg aan het tegenstribbelen was en hierdoor ook bijna los kwam. Ik zag dat de forse man haar hierop weer stevig beet pakte om haar nek en haar meesleurde richting de [locatie 1] . Vlak voordat ze uit het zicht verdwenen, zag ik dat er bij de twee paaltjes aan de [locatie 2] opnieuw een worsteling ontstond tussen de forse man en de vrouw. Ik hoorde vervolgens nog wat geschreeuw en ik zag dat de forse man haar weer verder trok.
- Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 52-53 van het in het vonnis genoemde eindproces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 21 april 2015 was ik belast met incidentenafwikkeling voor teamgebied Roosendaal. Ik kreeg omstreeks 21.40 uur een melding om te gaan naar [adres 3] . Daar zou een vrouw mishandeld zijn door vriendinnen. Ik hoorde het verhaal aan van het slachtoffer genaamd [naam] . Zij gaf aan dat zij mishandeld zou zijn door ene [(ex)vriendin verdachte en latere slachtoffer] en [getuige 4] .[naam] geeft aan dat [(ex)vriendin verdachte en latere slachtoffer] roddels heeft verspreid over [naam] en dat ze tegen de (ex) vriend van [het latere slachtoffer] heeft gezegd dat [het latere slachtoffer] vreemd gaat en het alleen doet om zijn geld. [het latere slachtoffer] is dit te weten gekomen en heeft daarna contact gezocht met [naam] en dit zou de reden zijn voor de mishandeling.
[naam] geeft aan dat ze de (ex) vriend van [het latere slachtoffer] heeft gebeld om te vertellen wat er was gebeurd. De (ex) vriend van [het latere slachtoffer] tegen [naam] zei dat ze de politie er buiten moest laten en dat hij dit zelf wel zou oplossen.
(…)
Ondertussen had collega [verbalisant 2] gehoord dat er een melding uit was gegeven van een ontvoering in Roosendaal. ...Ene [getuige 4] had een melding gedaan dat haar vriendin was meegenomen in een auto door een onbekende man die de deur had ingetrapt. Later in de melding staat vermeld dat de persoon die ontvoerd zou zijn [de ex-vriendin van verdachte] betrof.
Hierop heeft mijn collega [verbalisant 2] teruggebeld naar [naam] om meer informatie in te winnen over de betreffende (ex) vriend van [het latere slachtoffer] . Ik hoorde dat mijn collega vroeg wat de naam van die (ex) vriend was. Ik hoorde dat [naam] zei dat het [verdachte] was. (…) De vriendin van [naam] zei dat de achternaam van [verdachte] , betreft.
Bespreking verweren
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van enigerlei wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar dat het slechts ging om een ruzie die door derden werd geënsceneerd en waaraan tussen de verdachte en [slachtoffer] al lang daar voor de deur een einde aan was gekomen. [slachtoffer] ontkent ook dat zij is ontvoerd door de verdachte, hetgeen zij als getuige ter terechtzitting in hoger beroep onder ede heeft bevestigd. Het handelen van de verdachte, zijn opzet, is niet gericht geweest op het beroven van [slachtoffer] van haar persoonlijke vrijheid. Dit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan de verklaringen van de als onafhankelijk aan te merken buurtbewoners. Uit onder meer de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] volgt onmiskenbaar dat [slachtoffer] niet vrijwillig de woning heeft verlaten maar tegen haar wil door de verdachte en onder dwang is meegenomen naar een verderop geparkeerd staande auto. Zo verklaren deze getuigen over een boze forse man die bij de woning aan de [adres 2] (op de ramen) aan het bonken en kloppen was en daarbij aan het schreeuwen was. Vervolgens zien de getuigen dat de man met een vrouw naar buiten komt, waarbij de vrouw door de man wordt vastgehouden en de vrouw probeert los te komen. Ook daarbij wordt geschreeuwd.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen te twijfelen, nu deze tevens steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Alles overziende is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de verdachte met zijn gedrag een dreigende situatie heeft gecreëerd, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] . Het hof leidt daaruit af dat zij bang waren. Daardoor en omdat ze werd vastgehouden door de verdachte en ondanks tegenstribbelen niet los kon komen, is [slachtoffer] met de verdachte meegegaan naar de auto. Derhalve is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van een situatie waarbij [slachtoffer] van haar persoonlijke vrijheid is beroofd, omdat zij op dat moment niet kon gaan en staan waar zij wilde. Het hof merkt daarbij op dat ook een korte beperking van de vrijheid van beweging als vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr. kan worden aangemerkt.
Het verweer wordt verworpen.
Dat het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd die afwijkt van de opgenomen bewijsmiddelen doet aan de waarde van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet af.
Het incident heeft geruime tijd geleden plaatsgevonden en de verdachte en het slachtoffer hebben gedurende enige tijd een affectieve relatie onderhouden. Deze liefdesverhouding, belangen in de relationele sfeer of invloed van de verdachte kunnen een rol hebben gespeeld bij het slachtoffer om op een later moment afwijkende verklaring af te leggen.
Strafmotivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn toenmalige partner. De verdachte heeft zijn vriendin [slachtoffer] gedurende korte tijd van haar vrijheid beroofd door een dreigende situatie te creëren bij en in de woning van haar vrienden en haar, [slachtoffer] , te dwingen met hem mee te gaan vanuit de woning naar zijn auto. Met zijn handelwijze heeft hij een grove inbreuk gemaakt op het recht van [slachtoffer] om te gaan en staan waar zij wil. De vrijheidsberoving was weliswaar niet van lange duur maar wel erg ingrijpend en beangstigend, mede voor de andere personen die op dat moment bij [slachtoffer] in de woning aanwezig waren. Het hof acht dit een ernstig feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2020 blijkt verdachte vóór het thans bewezen verklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van belediging en bedreiging. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om de thans bewezen verklaarde feiten te plegen. Ook daarna is de verdachte onherroepelijk veroordeeld terzake van belediging en openlijke geweldpleging.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en voormelde recidive niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf acht het hof niet passend.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden. Deze straf is hoger dan de door de rechtbank opgelegde straf, nu het hof van oordeel is dat deze straf de ernst van het bewezen verklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Verdachte heeft immers op 14 juli 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 27 november 2020. De redelijke termijn is met ruim een jaar overschreden, terwijl het hof onvoldoende omstandigheden aanwezig acht die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof zal, gelet op deze schending, in plaats van voornoemde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. J.B. van den Beld en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 27 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.