ECLI:NL:GHSHE:2020:3790
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving met strafmotivering en schending van redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar de verdachte werd vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder opzettelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van zijn toenmalige partner. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 180 uren had gevorderd. De verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet ontvankelijk is voor wat betreft de vrijspraak van de rechtbank, omdat dit in strijd is met artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de bewijsvoering herzien en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zijn partner onder dwang heeft meegenomen, wat heeft geleid tot een situatie van vrijheidsberoving. De verklaringen van getuigen zijn doorslaggevend geweest in de bewijsvoering. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen en heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 5 maanden passend zou zijn, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn is deze straf verlaagd naar 3 maanden. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, behoudens de opgelegde straf.