ECLI:NL:GHSHE:2020:378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
200.268.730_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een minderjarige onder toezicht te stellen. De Raad had eerder verzocht om [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019, voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen, maar de rechtbank Oost-Brabant had dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] niet ernstig genoeg was om tot ondertoezichtstelling over te gaan. Het hof benadrukte dat de situatie van elk kind afzonderlijk beoordeeld moet worden en dat er op dat moment geen concrete aanwijzingen waren dat [minderjarige] in haar ontwikkeling werd bedreigd. De ouders waren betrokken bij criminele activiteiten, maar de moeder werkte samen met de hulpverlening en de andere kinderen deden het goed. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de rechtbank diende te worden bekrachtigd, omdat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] was aangetoond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 februari 2020
Zaaknummer : 200.268.730/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/350142 / JE RK 19-1344
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
appellant,
hierna te noemen: de raad.
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: niet verschenen.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als informanten worden aangemerkt:
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen, afgekort: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 24 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2019, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de raad om [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3. De beoordeling
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Uit de relatie van de moeder en de vader, is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
De ouders hebben nog zes andere kinderen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
De rechtbank heeft daarbij - kort gezegd - overwogen dat [minderjarige] , in tegenstelling tot haar broers en zussen, tot op heden niet geconfronteerd is geweest met politie-invallen. Uit het gegeven dat [minderjarige] zich in dezelfde opvoedsituatie als haar broers en zussen bevindt, kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Er is een veiligheidsplan opgesteld en de oudere broers en zussen van [minderjarige] lijken zich goed te ontwikkelen. De raad heeft verder niet concreet gemaakt, bijvoorbeeld via informatie van het consultatiebureau, dat er ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] zorgen zijn.
3.4.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is samen met drie broer(s) en zusjes inmiddels ook geconfronteerd geweest met een politie-inval die plaatsvond op 19 september 2019. De ouders waren volgens de verklaring van de op dat moment aanwezige oppas op vakantie. In de woning van de moeder zijn drugsgerelateerde goederen aangetroffen, waaronder hennep, gsm-telefoons en contant geld. Uit het onderzoek van de politie is verder gebleken dat de vader vanuit de woning, in het bijzijn van de kinderen, in harddrugs heeft gedeald.
Het is van belang om de situatie en belangenafweging van [minderjarige] gelijk te stellen met haar broers en zussen, omdat de ontwikkelingsbedreiging voortkomt uit het gezinssysteem.
De gezinsvoogd heeft dan recht op informatie over [minderjarige] en mag zich dan met haar bemoeien.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Ten tijde van de laatste politie-inval in de woning van de ouders verbleven de ouders in Turkije. Vanaf het moment dat zij terug zijn, is de vader gedetineerd. De vader had nog een voorwaardelijke straf open staan.
Gezien zijn strafblad is de verwachting dat de vader een straf(eis) van 24 maanden boven het hoofd hangt.
Er wordt al langer vanuit de woning van de ouders door de vader gedeald. Het is niet duidelijk wanneer dit is begonnen. Er komen dealers over de vloer en de kinderen zijn daarbij aanwezig. Dit brengt een veiligheidsrisico voor de kinderen met zich mee. De moeder lijkt daarbij niet in te zien wat dit voor de kinderen betekent.
Het veiligheidsplan is inmiddels aangescherpt. De woning is op last van de burgemeester gesloten. De moeder en de kinderen wonen nu tijdelijk op een veilige plek in een woning van een familielid.
De moeder werkt verder mee met de hulpverlening en zij komt in beginsel afspraken na, maar ze lijkt niet transparant te zijn. Zij blijft bijvoorbeeld aangeven dat de relatie met de vader voorbij is, maar er zijn meerdere signalen waaruit iets anders blijkt.
Er zijn zorgen of de moeder voldoende weerbaar is op het moment dat de vader uit detentie komt.
Vanuit school krijgt de GI geen zorgwekkende signalen. De broers en zussen van [minderjarige] zien er verzorgd uit, doen het goed en zij praten ook over hun thuissituatie.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard is het hof van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] .
3.7.3.
Het hof onderschrijft de zorgen die er over de ouders zijn vanwege hun betrokkenheid bij - kennelijk - criminele activiteiten. Vanwege deze zorgen zijn de broers en zussen van [minderjarige] op 26 juli 2018 onder toezicht gesteld en is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 26 juli 2020.
Alhoewel voornoemde zorgen voortvloeien uit het gezinssysteem dient voor ieder kind afzonderlijk te worden beoordeeld of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Dat er zorgen over het gezinssysteem zijn is bovendien onvoldoende om hieruit te concluderen dat er bij [minderjarige] daadwerkelijk sprake is van een concrete bedreiging.
Gesteld noch gebleken is dat het met [minderjarige] niet goed gaat. Weliswaar is het verontrustend dat zij zich op 19 september 2019 ten tijde van de politie-inval in de woning van de ouders bevond, maar in hoeverre zij daar als baby - van bijna 3 maanden - iets van heeft meegekregen is niet gebleken.
Nog meer van belang daarbij is dat het risico op een nieuw incident de komende tijd nihil is.
De woning van de ouders is inmiddels gesloten en de moeder woont met [minderjarige] en de overige kinderen op een ander adres. De vader is op dit moment gedetineerd en het is zeer waarschijnlijk dat hij nog geruime tijd in detentie zal verblijven. De moeder is, voor zover op dit moment bekend, niet betrokken bij criminele althans illegale activiteiten. Verder werkt zij samen met de GI en komt zij in beginsel afspraken na.
Voorts is gebleken dat de andere kinderen van de ouders het goed doen, zodat er vooralsnog geen hulpverlening voor hen wordt ingezet. Zij doen het ook goed op school en er wordt gezien dat er warme en affectieve band is tussen de moeder en de kinderen.
Mocht de situatie in de toekomst veranderen, dan biedt de wet voldoende mogelijkheden om (met spoed) de nodige voorzieningen te treffen.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [minderjarige] op dit moment niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 24 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, L.Th.L.G. Pellis en M.L.F.J. Schyns en is op 6 februari 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. L.Th.L.G. Pellis in tegenwoordigheid van de griffier.