Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 25 november 2019, is uit huis geplaatst. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.J.A. van de Laar, hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 januari 2020, waarbij de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De GI, die als belanghebbende is aangemerkt, was niet ter zitting aanwezig.
De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2019, staat sinds 13 november 2019 onder toezicht van de GI. De rechtbank had eerder machtiging verleend voor uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat zij in staat zijn om de minderjarige een veilig thuis te bieden en dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om op verantwoorde wijze voor de minderjarige te zorgen, en heeft verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan en dat het in het belang van de minderjarige is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt voortgezet. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat zij in staat zijn om de minderjarige veilig op te voeden, en er is onvoldoende tijd om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor thuisplaatsing met hulpverlening. De beslissing van het hof is op 6 februari 2020 uitgesproken in het openbaar.