ECLI:NL:GHSHE:2020:3757

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.238.530_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendomsvoorbehoud en toepasselijkheid algemene voorwaarden in faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [besloten vennootschap 1] en [GmbH] tegen de curator van [besloten vennootschap 2], die failliet is verklaard. De appellanten vorderen de curator te veroordelen tot afgifte van wisseldelen en lasconstructies die zij onder eigendomsvoorbehoud hebben geleverd. De curator heeft echter aangevoerd dat de eigendomsvoorbehouden zijn vervallen, omdat de geleverde zaken niet meer aanwezig waren in de boedel van de failliete onderneming. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in acht genomen, waaronder eerdere correspondentie tussen partijen en de inhoud van de offertes en algemene voorwaarden.

Het hof heeft vastgesteld dat de wisseldelen speciaal zijn vervaardigd voor de IAC-clipmachine van [besloten vennootschap 2] en dat deze onderdelen, door hun aard, als bestanddelen van de machine zijn gaan fungeren. Hierdoor is de eigendom van de wisseldelen overgegaan op de eigenaar van de machine, wat betekent dat de appellanten geen recht meer hebben op de terugvordering van deze onderdelen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [GmbH] niet van toepassing zijn verklaard in de overeenkomst met [besloten vennootschap 2].

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de appellanten verworpen en het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de proceskosten voor de appellanten zijn vastgesteld op € 3.948,00. De uitspraak is gedaan op 8 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.238.530/01
arrest van 8 december 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[besloten vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] met kantoor te [kantoorplaats] ,
2.
[Insolvenzverwalter],
Insolvenzverwalter in Insolvenzverfahren van de vennootschap naar Duits recht
[GmbH],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
appellanten,
hierna aan te duiden als [besloten vennootschap 1] en [GmbH] ,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[besloten vennootschap 2], alsmede in privé,
met kantoor te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de curator,
advocaat: mr. H.A.W. van Wel te Weert,
als vervolg op het tussenarrest van het hof van 3 juli 2018 in het hoger beroep van het vonnis van 31 januari 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [besloten vennootschap 1] en [GmbH] als eisers en de curator als gedaagde.

5 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 juli 2018
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen op 18 oktober 2018
  • de memorie van grieven met de productie 3 tot en met 22
  • de memorie van antwoord met een productie
  • het bericht van mr. Kerckhoffs dat de curator van [GmbH] de procedure van [GmbH] heeft overgenomen
  • de mondelinge behandeling op 19 november 2020 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van partijen
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De feiten

In dit hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
[besloten vennootschap 2] (hierna: [besloten vennootschap 2] ) vervaardigde machines.
6.2.
Bij e-mail van 28 april 2016 heeft [GmbH] aan [besloten vennootschap 2] een offerte toegezonden voor het leveren van onderdelen, die in deze procedure wisseldelen worden genoemd. Het gaat om 13 sets van elk 2 wisseldelen. In de offerte is onder meer vermeld:
'Beschreibung
Die Teile werden nach Zeichnung und Daten von firma [besloten vennootschap 2] gefertigt.
(…)
Die Verkaufsbedingungen von [besloten vennootschap 1] finden Sie auf [website] oder können nach Anfrage kostenlos geliefert werden.
(…)
Lieferbedingungen: ab Werk, ausschl. Verpackung.'
Aan de onderzijde van de offerte is voorgedrukt:
'Es gelten unsere derzeit gültigen und Ihnen bekannten allgemeinen Liefer und Zahlungsbedingungen'
6.3.
Bij inkoopbestelbon van 10 mei 2016 heeft [besloten vennootschap 2] aan [GmbH] opdracht gegeven voor het leveren van de wisseldelen voor de prijs van in totaal € 11.250,00 exclusief btw. [besloten vennootschap 2] heeft de opdracht bevestigd bij brief van 10 mei 2016.
6.4.
[besloten vennootschap 2] heeft bij inkoopbestelbon van 26 mei 2016 aan [besloten vennootschap 1] opdracht gegeven om
17 gelaste frames te bewerken voor de prijs van € 5.800,00 exclusief btw. [besloten vennootschap 1] heeft de opdracht bij brief van 30 mei 2016 bevestigd. Aan de onderzijde van de brief is verwezen naar 'de Algemene Leveringsvoorwaarden gedeponeerd bij Arrondissement Maastricht Nr. 5/2004 AL'.
6.5.
De aan [besloten vennootschap 2] geleverde wisseldelen zijn aan [besloten vennootschap 1] geleverd als vermeld op Lieferscheinen van 2, 9 en 14 juni 2016. Bij factuur van 14 juni 2016 heeft [GmbH] aan [besloten vennootschap 2] € 11.795,00 voor de wisseldelen in rekening gebracht, te weten de prijs van
€ 11.250,00, vermeerderd met € 545,00 aan onder meer verzendkosten.
6.6.
Bij factuur van 15 juni 2016 heeft [besloten vennootschap 1] aan [besloten vennootschap 2] het onder 6.4 genoemde bedrag van € 5.800,00, vermeerderd met btw, in rekening gebracht.
6.7.
[besloten vennootschap 2] is op 21 juni 2016 failliet verklaard.
6.8.
Op 24 juni 2016 heeft de directeur van [besloten vennootschap 1] en [GmbH] per e-mail het volgende aan de curator meegedeeld:
'Door [besloten vennootschap 1] zijn er vanuit 2 vestigingen onderdelen voor machines van [besloten vennootschap 2] geleverd, welke nog niet betaald zijn. Graag zouden we deze retour willen halen, wanner zou dat kunnen?'
Bij brieven van 27 juni 2016 heeft de curator aan [besloten vennootschap 1] en [GmbH] onder meer meegedeeld:
'In mijn hoedanigheid van curator bevestig ik u de ontvangst van uw schrijven waarbij u een beroep deed op het eigendomsvoorbehoud.
Uit de inventarisatie van de bij de gefailleerde onderneming aanwezige zaken is gebleken dat er geen van de door u geleverde zaken meer aanwezig is. Deze zaken zijn door de gefailleerde onderneming vóór het faillissement reeds gebruikt, verbruikt, dan wel afgeleverd. Uw eigendomsvoorbehoud is daarmee komen te vervallen.'
6.9.
[besloten vennootschap 1] heeft op 4 juli 2016 aan de curator meegedeeld dat zij had vernomen dat 'de stukken geleverd door [besloten vennootschap 1] ' nog aanwezig waren bij het uitspreken van het faillissement en verzocht om teruggave of betaling daarvan. Op 19 juli 2016 is namens de curator geantwoord dat alle door [besloten vennootschap 1] geleverde zaken bij het uitspreken van het faillissement waren ingebouwd. Ten bewijze daarvan heeft de curator gewezen op een video van een machine. Op 29 juli 2016 heeft [besloten vennootschap 1] aan de curator meegedeeld 'dat dit niet de machine is waarvoor [besloten vennootschap 1] spullen heeft geleverd'.

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure vorderen [besloten vennootschap 1] en [GmbH] :
1. De curator te veroordelen tot afgifte van de wisseldelen waarop een eigendomsrecht rust door [besloten vennootschap 1] en [GmbH] , aan [besloten vennootschap 1] en [GmbH] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- (…) per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat de curator in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, na betekening van het in deze(n) te wijzen vonnis;
2. De curator te veroordelen om aan [besloten vennootschap 1] te betalen de wel en deugdelijk verschuldigde somma van € 5.800,- (…) te vermeerderen met de wettelijke rente, althans de wettelijke rente vanaf 22 juni 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
3. De curator te veroordelen aan [GmbH] te betalen een bedrag van € 11.795,- (…) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 22 juni 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
4. De curator te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure alsook € 131,00 aan nakosten zonder betekening en € 199,00 aan nakosten in geval van betekening van het in deze(n) te wijzen vonnis.
7.2.
De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen.

8.De beoordeling in hoger beroep

8.1.
[besloten vennootschap 1] en [GmbH] hebben in hoger beroep negen grieven aangevoerd.
Zij hebben geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
8.2.
Gebleken is dat over het vermogen van [GmbH] op 28 november 2019 een Insolvenzverfahren is geopend door het Amtsgericht München, met benoeming van
[Insolvenzverwalter] tot Insolvenzverwalter. Mr. Kerckhoffs heeft het hof meegedeeld dat de curator de procedure van [GmbH] heeft overgenomen.
8.3.
[besloten vennootschap 1] en [GmbH] doen een beroep op eigendomsvoorbehouden die zij stellen met [besloten vennootschap 2] te zijn overeengekomen. Voor zover de curator de geleverde zaken niet teruggeeft, verlangen zij de koopprijs bij wijze van schadevergoeding.
Rechtsmacht
8.4.
[GmbH] is gevestigd in Duitsland. Het geschil heeft dus internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is ervan kennis van te nemen. Dat is het geval. De curator heeft woonplaats in Nederland.
Uit art. 4 lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Erkenning eigendomsvoorbehoud
8.5.
[besloten vennootschap 1] en [GmbH] voeren in de eerste plaats aan dat de curator de eigendomsvoorbehouden heeft erkend in zijn brieven van 27 juni 2016. Grief VIII heeft hierop betrekking.
8.6.
Het hof volgt dit standpunt niet. De mededelingen in deze brieven moeten worden begrepen in de context, waarin deze zijn gedaan. [besloten vennootschap 1] en [GmbH] hebben kort na het uitspreken van het faillissement een beroep gedaan op een eigendomsvoorbehoud. Uit de stellingen van partijen volgt dat zij daarbij geen gegevens hebben verstrekt om hun beroep op een eigendomsvoorbehoud te staven. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij goede reden hadden om aan te nemen dat de curator in de korte tijd sinds het uitspreken van het faillissement een onderzoek had gedaan naar de vraag of een eigendomsvoorbehoud was overeengekomen. In de mededelingen van de curator valt ook niet te lezen dat de curator een dergelijk onderzoek had verricht. De strekking van de mededelingen van de curator is dat de zaken die volgens [besloten vennootschap 1] en [GmbH] waren geleverd onder eigendomsvoorbehoud, niet in de boedel van [besloten vennootschap 2] waren aangetroffen of waren ge- of verbruikt. Gelet op deze context hebben [besloten vennootschap 1] en [GmbH] aan de mededeling over het vervallen van het eigendomsvoorbehoud niet een verdergaande betekenis kunnen en mogen toekennen dan dat een eigendomsvoorbehoud, voor zover overeengekomen, was vervallen, doordat de zaken niet waren aangetroffen of waren ge- of verbruikt. Grief VIII faalt dus.
Lasconstructies
8.7.
De vorderingen van [besloten vennootschap 1] hebben betrekking op wat partijen aanduiden als lasconstructies. De grieven II tot en met V gaan hierover. Het hof behandelt deze grieven gezamenlijk.
8.8.
De lasconstructies waren, zoals is gebleken uit de toelichtingen die zijn afgelegd bij de mondelinge behandeling van 19 november 2020, frames die waren gemaakt door en eigendom waren van [besloten vennootschap 2] . [besloten vennootschap 1] heeft deze frames voor [besloten vennootschap 2] bewerkt. Het bewerken bestond eruit, kort gezegd, dat [besloten vennootschap 1] de frames door het boren van gaten en door frezen geschikt heeft gemaakt voor toepassen in machines.
8.9.
In beginsel heeft [besloten vennootschap 1] niet de eigendom kunnen behouden van frames die niet haar eigendom waren. Voor het eerst bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, heeft [besloten vennootschap 1] gesteld dat zij door zaaksvorming eigenaar van de frames was geworden. Daargelaten of deze stelling in deze fase van de procedure toelaatbaar is, geldt dat het enkele feit dat [besloten vennootschap 1] de frames heeft bewerkt, haar geen eigenaar van de frames heeft gemaakt. De frames waren de eigendom van [besloten vennootschap 2] en [besloten vennootschap 1] heeft deze frames niet bewerkt ten behoeve van zichzelf, maar ten behoeve van [besloten vennootschap 2] . Daarmee is niet voldaan aan een van de eisen die art. 5:16 lid 2 BW stelt voor het verkrijgen van eigendom door zaaksvorming. De hoogte van de kosten van het bewerken of de waarde die het bewerken voor [besloten vennootschap 2] had, in verhouding tot de waarde van de frames, is in dit opzicht niet relevant. Waar [besloten vennootschap 1] geen eigendom had of verkreeg, heeft zij de eigendom ook niet kunnen (voor)behouden.
8.10.
Uit het voorgaande volg dat de grieven II tot en met V falen en dat de vorderingen van [besloten vennootschap 1] niet toewijsbaar zijn.
Wisseldelen
8.11.
De vorderingen van [GmbH] hebben betrekking op wisseldelen.
8.12.
Volgens [GmbH] zijn de wisseldelen verkocht en geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Grief I heeft hierop betrekking. Het gaat, zoals [GmbH] bij de mondelinge behandeling heeft bevestigd, om het eigendomsvoorbehoud dat is opgenomen in de algemene voorwaarden die zijn overgelegd als productie 16 bij de memorie van grieven. Deze algemene voorwaarden zijn in de Duitse taal gesteld en hebben het opschrift ' [opschrift] '. Volgens [GmbH] is [opschrift] haar rechtsvoorganger, althans haar vroegere naam. De algemene voorwaarden waren destijds te vinden op de website [website] , aldus [GmbH] , naast Nederlandstalige algemene voorwaarden.
De curator heeft tegengesproken dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn.
8.13.
De vraag of de algemene voorwaarden waarop [GmbH] een beroep doet, zijn overeengekomen, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst tussen [GmbH] en [besloten vennootschap 2] (art. 10 lid 1 Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, hierna Rome I-verordening). [GmbH] heeft voor haar vorderingen steeds een beroep gedaan op het Nederlandse recht. Ook het verweer van de curator gaat uit van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Het hof gaat daarom ervan uit dat partijen in afwijking van het bepaalde in art. 4, aanhef en onder a, Rome I-verordening hebben gekozen voor de toepassing van het Nederlandse recht, zoals art. 3 Rome I-verordening toelaat. Het hof past daarom het Nederlandse recht toe.
8.14.
Het hof stelt vast dat in de offerte van [GmbH] van 28 april 2016 is meegedeeld dat de verkoopvoorwaarden te raadplegen waren op de website [website] . Aan de onderzijde van de offerte is verwezen naar de 'geldende en bekende
'voorwaarden. [GmbH] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de in deze procedure overgelegde Duitstalige algemene voorwaarden te raadplegen waren op de website [website] . Bovendien waren er, zoals blijkt uit de verklaring van [GmbH] , op deze website kennelijk twee sets algemene voorwaarden te vinden, een Duitstalige set en een Nederlandstalige set, overgelegd als productie 15 bij de memorie van grieven. Uit de offerte kan niet worden opgemaakt welke set van toepassing is verklaard.
Dat klemt temeer nu op de overgelegde Duitstalige set een andere bedrijfsnaam is vermeld dan die van [GmbH] , en de bepalingen van de twee sets ook niet gelijkluidend zijn. [GmbH] heeft evenmin (voldoende) concreet gemaakt dat bij eerdere handelstransacties tussen partijen steeds deze Duitstalige voorwaarden van toepassing zijn geweest. Uit wat is gesteld of gebleken, volgt niet dat partijen de toepasselijkheid van de overgelegde Duitstalige voorwaarden zijn overeengekomen. Dit brengt mee dat evenmin kan worden geoordeeld dat [GmbH] met [besloten vennootschap 2] een eigendomsvoorbehoud is overeengekomen. Reeds hierop stranden de vorderingen van [GmbH] . Grief I faalt.
8.15.
Maar ook als [GmbH] zich wel de eigendom van de wisseldelen op grond van de eerdergenoemde Duitstalige voorwaarden had voorbehouden, zijn de vorderingen van [GmbH] naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar. De grieven VI en VII treffen geen doel om de volgende redenen.
8.16.
Uit hetgeen partijen bij de mondelinge behandeling hebben verklaard, blijkt dat de wisseldelen verwisselbare onderdelen zijn, die [GmbH] in opdracht van [besloten vennootschap 2] heeft vervaardigd speciaal ten behoeve van de zogenoemde IAC-clipmachine. Volgens de offerte van 28 april 2016 zijn de wisseldelen vervaardigd op basis van tekening en gegevens van [besloten vennootschap 2] . Met deze machine wordt (onder meer) bekleding bevestigd aan autoportieren. Van de 17 geleverde sets wisseldelen kon steeds 1 set van 2 wisseldelen tegelijk op de machine worden gemonteerd, met behulp van schroeven. Door het gebruik van wisseldelen is de machine inzetbaar voor verschillende toepassingen. De curator heeft bij de mondelinge behandeling voor het eerst erkend dat de wisseldelen bij het uitspreken van het faillissement nog bij [besloten vennootschap 2] aanwezig waren. Volgens hem waren 2 (van de 17 voor de machine vervaardigde) wisseldelen in de machine ingebouwd. Volgens [GmbH] was geen sprake van inbouwen, omdat de wisseldelen naar hun aard eenvoudig en zonder schade te plaatsen en uit te nemen waren.
8.17.
Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot de wisseldelen ten tijde van het uitspreken van het faillissement werd bepaald door het Nederlandse recht, omdat de wisseldelen zich in Nederland bevonden (art. 10:127 lid 1 BW). Het goederenrechtelijke regime geeft ook antwoord op de vraag of de wisseldelen een bestanddelen van een zaak waren geworden (art. 10:127 lid 4, aanhef en onder b, BW).
8.18.
Zoals hiervoor is weergegeven, waren de onderdelen speciaal ontworpen en gemaakt ten behoeve van de IAC-clipmachine. Zonder deze wisseldelen was de machine niet functioneel. De machine kon de bewerkingen waarvoor zij was ontworpen, immers zonder deze onderdelen niet uitvoeren. Naar verkeersopvattingen zijn de onderdelen dan ook bestanddelen van de machine geworden op het moment dat [GmbH] de onderdelen ten behoeve van de machine aan [besloten vennootschap 2] had afgeleverd. Nu de verkeersopvattingen hier de doorslag geven (art. 3:4 lid 1 BW), is het niet relevant dat de onderdelen verwisselbaar waren, en dat niet alle onderdelen gelijktijdig werden gebruikt, en niet onlosmakelijk met de machine waren verbonden, in de zin dat deze niet zonder inspanning of schade konden worden verwijderd (art. 3:4 lid 2 BW). Als bestanddelen van de machine is de eigendom van de wisseldelen volgens art. 5:14 lid 1 BW overgegaan op de eigenaar van de machine.
8.19.
Het hof tekent hierbij het volgende aan. De goederenrechtelijke gevolgen van een eigendomsvoorbehoud worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich op het tijdstip van levering bevindt (art. 10:128 lid 1 BW). In dit geval is levering 'ab Werk, ausschl. Verpackung', overeengekomen, kennelijk 'vanaf fabriek met uitsluitend verpakking', zodat naar het hof aanneemt het Duitse recht de gevolgen beheerst. De verticale verlenging van het voorbehoud tot zaken die uit de voorbehouden zaken zijn vervaardigd (Verarbeitungsklausel), opgenomen in art. 10 onder a) van de Duitstalige algemene voorwaarden, is een naar Duits recht een geldig beding. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt echter niet dat [GmbH] tegenover de curator destijds een beroep heeft gedaan op (Duits recht of) de mede-eigendom van de IAC-clipmachine op grond van enig eigendomsvoorbehoud. [besloten vennootschap 1] en [GmbH] hebben alleen een beroep gedaan op de volgens hen voorbehouden eigendom van 'onderdelen van machines', 'geleverde stukken' en 'spullen' voor een machine en hebben kennelijk ook geen bezwaar gemaakt tegen het afleveren door de curator van de IAC-clipmachine aan de koper daarvan.
8.20.
De conclusie is dat ook de grieven VI en VII geen doel treffen.
Overig
8.21.
Gelet op het falen van de grieven I tot en met VIII, treft ook grief IX over de proceskosten geen doel.
8.22.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken, omdat het niet tot een andere beslissing kan leiden. Aan het bewijsaanbod van partijen gaat het hof om dezelfde reden voorbij.
Proceskosten
8.23.
Het hof heeft [besloten vennootschap 1] en [GmbH] in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten moeten dragen. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de curator als volgt vast:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat €
3.222,00(3 punten, tarief II)
totaal € 3.948,00
Slotsom
8.24.
De grieven leiden niet tot het vernietigen van het bestreden vonnis. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.

9.De uitspraak

Het hof:
9.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
9.2.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, [besloten vennootschap 1] en [GmbH] in de proceskosten, aan de zijde van de curator vastgesteld op € 3.948,00 tot heden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, W.J.J. Los en M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 december 2020.
griffier rolraadsheer