ECLI:NL:GHSHE:2020:3731

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.284.426_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, die momenteel verblijft in een gesloten accommodatie voor jeugdzorg. De minderjarige, geboren in 2004, is onder voogdij gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank Limburg had eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp van 21 september 2020 tot 21 maart 2021. De minderjarige heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen voor de periode na 1 december 2020, omdat hij weer bij zijn pleegouders wil wonen. De pleegouders steunen dit verzoek, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) zich verzet tegen de beëindiging van de gesloten plaatsing, omdat zij van mening is dat de minderjarige nog niet in staat is om zich aan de jeugdhulp te houden.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de advocaat van de minderjarige, de GI en de pleegouders gehoord. De minderjarige heeft aangegeven dat hij goed contact heeft met zijn pleegouders en dat hij een opleiding wil volgen. De GI heeft echter betoogd dat de minderjarige niet voldoende structuur en begeleiding kan krijgen bij de pleegouders en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gesloten plaatsing van de minderjarige noodzakelijk blijft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 december 2020
Zaaknummer : 200.284.426/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/281562 / JE RK 20-1813
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] , onderdeel van [instelling] , te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegmoeder]en
[pleegvader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2020, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking ten aanzien van de verleende machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 21 september 2020 tot uiterlijk 21 maart 2021, te vernietigen voor wat betreft de periode na 1 december 2020, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2020, heeft de GI verzocht [minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek van [minderjarige] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van [minderjarige] mr. Hendriks;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
[minderjarige] en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief van mr. Hendriks van 28 oktober 2020;
- een brief met bijlagen van mr. Hendriks van 3 november 2020;
- een faxbrief van Mr. Hendriks van 9 november 2020 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 14 oktober 2016 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 21 juli 2020 heeft de rechtbank Amsterdam ten aanzien van [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 21 juli 2020 tot uiterlijk 21 september 2020.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, ten aanzien van [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 21 september 2020 tot uiterlijk 21 maart 2021.
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds medio september 2020 in de gesloten accommodatie [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] te [verblijfplaats] , met uitzondering van de periode van 24 oktober 2020 tot 9 november 2020. In die periode heeft [minderjarige] zich onttrokken aan de jeugdhulp en is buiten de instelling verbleven.
3.6.
[minderjarige] kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –
kort samengevat – het volgende aan.
De machtiging gesloten jeugdhulp is ten onrechte verleend. [minderjarige] wil weer bij de pleegouders, te weten zijn overgrootouders, wonen. Zijn broers [broer 1] en [broer 2] wonen ook bij deze pleegouders. Hij heeft erg goed contact met de pleegouders. Eerder is zijn verblijf bij de pleegouders goed gegaan. Op de afdeling [afdeling] waar hij nu verblijft doet hij het goed, maar toch is hij liever bij de pleegouders. Hij heeft zich in de periode dat hij buiten de instelling verbleef en gesignaleerd stond, niet misdragen. Hij verbleef in die periode bij vrienden en hun familie en kreeg af en toe geld van de pleegvader.
[minderjarige] wil de entreeopleiding techniek, mobiliteitsbranche gaan volgen aan het [college] College in [plaats] . Met deze opleiding kan hij in december 2020 starten. Als hij naar een reguliere school kan gaan, dient er geen gesloten plaatsing te zijn.
Verder voert [minderjarige] aan dat hij niet de dupe mag worden van het feit dat hij en de pleegouders het door de jeugdzorgwerker opgestelde veiligheidsplan niet hebben ondertekend. [minderjarige] heeft het veiligheidsplan niet getekend, omdat hij het niet eens was met de daarin opgenomen afspraak dat hij gedurende een uur in het weekend zijn ouders kan bezoeken. [minderjarige] wil naar zijn ouders kunnen gaan wanneer hij dat wil. De zorgen die er over [minderjarige] zijn, rechtvaardigen niet de verlenging van de machtiging gesloten plaatsing.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –
kort samengevat – het volgende aan.
Het veiligheidsplan was nodig voor [minderjarige] om tot ontwikkeling te komen. [minderjarige] heeft in de zomer van 2019 onbeperkt contact met zijn ouders gehad en dit is zodanig misgegaan dat uiteindelijk een machtiging gesloten jeugdhulp nodig was. Dit wilde de jeugdzorgwerker met de voorgestelde veiligheidsafspraken in het veiligheidsplan voorkomen, maar de pleegouders en [minderjarige] wilden met die afspraken niet instemmen.
De pleegouders kunnen [minderjarige] onvoldoende bieden wat hij nodig heeft. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij nu op een gesloten groep verblijft. Op een groep krijgt hij duidelijke regels, grenzen en structuur die hij nodig heeft om aan zijn ontwikkeling toe te komen. De geslotenheid is nodig, omdat [minderjarige] niet openstaat voor een open groep en hij zich voortdurend aan het zicht van de jeugdhulp heeft onttrokken. Op de gesloten groep doet [minderjarige] het goed. De GI zou graag willen zien dat [minderjarige] vanuit een gesloten groep naar een open groep zou doorstromen, om daarna naar bijvoorbeeld kamertraining te gaan. Op deze wijze kan [minderjarige] zich op een positieve manier naar volwassenheid ontwikkelen.
[minderjarige] kan voorlopig op [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] naar school. Voor de GI is het bekend dat [minderjarige] een entreeopleiding wil gaan doen. Hij kan vanuit [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] een opleiding doen, maar daarvoor zal hij zich wel aan de regels en de afspraken van de groep waar hij verblijft moeten houden en zal hij moeten laten zien dat hij het aan kan.
Sinds 24 oktober 2020 was [minderjarige] niet meer op de groep en stond hij op OAT (Opsporing Aanhouding en Terugplaatsing). De dag van de mondelinge behandeling heeft de GI van de politie gehoord dat [minderjarige] is aangehouden. De GI weet niet of de aanhouding een strafrechtelijke reden had, of dat hij is aangehouden vanwege de OAT.
3.9.
De pleegouders voeren het volgende aan.
Het ging eerder goed met [minderjarige] toen hij bij de pleegouders woonde. De problemen zijn ontstaan door het besluit van de GI om aan [minderjarige] de ruimte te geven om bij zijn moeder te blijven overnachten. De vrijheid die [minderjarige] toen van zijn moeder heeft gekregen, heeft hij gepakt. Daarnaast zijn er veel wisselingen geweest in de contactpersonen van de GI. De pleegouders hebben geen vertrouwen meer in de GI.
De pleegouders betwisten dat zij de zorg voor [minderjarige] niet aan kunnen. Zij achten het in het belang van [minderjarige] dat hij weer bij hen komt wonen zodat zij zicht op hem hebben. [minderjarige] zou dan wel op bezoek moeten kunnen gaan bij zijn ouders, maar daar niet mogen blijven slapen. De pleegouders zien dat [minderjarige] zijn best doet op de groep. De reden dat [minderjarige] zich onttrekt aan de zorg, is omdat hij zich niet gehoord voelt. De pleegouders hebben zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] kan met zijn handen werken, maar dit wordt hem ontnomen, aldus de pleegouders.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 Jw. Ter aanvulling overweegt het hof het volgende.
Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat hij de kaders, structuur en regels krijgt die hij nodig heeft. Uit de informatie vanuit Xonar Pleegzorg van augustus 2020 (zoals opgenomen in de instemmingsverklaring van de gedragsdeskundige van 24 augustus 2020) blijkt dat [minderjarige] het op de groep goed doet, met name vanwege de structuur, duidelijkheid en dagbesteding die daar voorhanden is. Dit biedt [minderjarige] regelmaat en duidelijkheid over wat van hem wordt verwacht. Uit voornoemde informatie komt verder naar voren dat de pleegouders deze aspecten aan [minderjarige] onvoldoende kunnen bieden, waardoor het risico aanwezig is dat [minderjarige] veel naar zijn ouders gaat, omgaat met de verkeerde vrienden en een terugval in het eerder geconstateerde zorgelijke gedrag krijgt. Pleegzorg heeft haar bedenkingen bij de vraag of de pleegouders voldoende vaardigheden hebben om [minderjarige] hierin te begeleiden, mede vanwege het beroep wat de broertjes van [minderjarige] op de pleegouders doen en het gegeven dat [minderjarige] een hechtingsstoornis heeft. Ook heeft pleegzorg haar bedenkingen bij de mogelijkheid van de pleegouders om op de juiste wijze sturing te geven en grenzen te kunnen bieden aan [minderjarige] , gelet op de behoefte van [minderjarige] om zijn grenzen te verleggen en het feit dat [minderjarige] conflicten niet uit de weg gaat. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [minderjarige] het meest gebaat is bij de plaatsing op een groep met begeleiding door professionals.
Plaatsing op een open groep is op dit moment niet mogelijk gebleken, omdat [minderjarige] dit zelf niet wil en hij zich dit jaar herhaaldelijk heeft onttrokken aan de jeugdhulp. Ook recentelijk is dit nog gebeurd. In de periode van 24 september 2020 tot 9 november 2020 heeft hij zich onttrokken aan de jeugdhulp en heeft de GI geen zicht gehad op [minderjarige] . Het verblijf op een gesloten groep is vooralsnog noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt.
Ten aanzien van de wens van [minderjarige] om met een opleiding te starten, overweegt het hof ten slotte dat gebleken is dat de mogelijkheid bestaat om vanuit [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] een opleiding te gaan volgen. De gesloten plaatsing hoeft daaraan niet in de weg te staan. Wel zal [minderjarige] eerst moeten stabiliseren en moeten aantonen dat hij zich aan de regels en afspraken van zijn groep houdt. Voorlopig kan hij binnen [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] onderwijs volgen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 3 december 2020 uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.