ECLI:NL:GHSHE:2020:3729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.283.167_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak, uitgesproken op 3 december 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds maart 2018 uit huis zijn geplaatst. De ouders van de kinderen, [de moeder] en [de vader], hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juli 2020 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 10 januari 2021. De ouders voerden aan dat zij onvoldoende kansen hebben gekregen om te werken aan een terugplaatsing van de kinderen en dat de hulpverlening niet adequaat is geweest. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft het verzoek van de ouders bestreden en de rechtbank heeft de verlenging van de uithuisplaatsing bekrachtigd.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kinderen in een pleeggezin verblijven waar zij zich goed ontwikkelen, en dat de ouders, ondanks hun inspanningen, nog niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling hun zorgen geuit over het verloop van de hulpverlening en de impact van de coronamaatregelen op de contactmomenten met de kinderen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen, gezien hun kwetsbare situatie en de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding.

De beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, is gebaseerd op de bevindingen van de hulpverlening en de noodzaak om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. Het hof heeft ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van een gezinsopname door Accare, gezien de specifieke behoeften van de kinderen op het gebied van traumabehandeling. De ouders hebben geen recht op een omgangsregeling zoals verzocht, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 december 2020
Zaaknummer : 200.283.167/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/365901 / JE RK 19-2223 (verzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] ); C/02/365904 / JE RK 19-2225 (verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] );
C/02/373826 / JE RK 20-1241 (geschillenregeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.G.M. Baas,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 juli 2020.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2020, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen;
- het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden toe te wijzen en voor het overige af te wijzen, dan wel voor een termijn die het hof juist acht;
- een omgangsregeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen bij de ouders thuis gevolgd door een proefplaatsing bij de ouders.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2020 heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Baas;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 juli 2020;
- het V6-formulier met productie van de advocaat van de ouders van 22 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders.
Uithuisplaatsing
3.2.
De kinderen zijn in maart 2018 vrijwillig uit huis geplaatst. In eerste instantie zijn de kinderen bij een oom en tante van de moeder geplaatst. [minderjarige 1] verblijft sinds juni 2018 bij de pleegouders. [minderjarige 2] is eerst nog in een ander pleeggezin geplaatst en verblijft sinds augustus 2018 ook bij de pleegouders.
3.3.
Bij beschikking van 10 januari 2019 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 10 januari 2020 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg tot 10 juli 2019. De behandeling van het resterende deel van het verzoek ter zake de uithuisplaatsing is aangehouden.
3.4.
Bij nadere beschikking van 28 juni 2019 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 juli 2019 tot 10 januari 2020.
3.5.
Bij beschikking van 30 december 2019 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 10 januari 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot uiterlijk 10 juli 2020. De behandeling van het resterende deel van het verzoek ter zake de uithuisplaatsing is aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 10 januari 2021. De zelfstandige verzoeken van de ouders, om op grond van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (BW) een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen van een weekend per veertien dagen bij de ouders thuis, gevolgd door een proefplaatsing bij de ouders, én om de GI de opdracht te geven aan Basis Trust om het traject af te maken en de training en maatregelen te hervatten om zodoende toe te werken naar definitieve thuisplaatsing, zijn afgewezen.
3.7.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
De volgorde waarin de onderzoeken door Keinder en het traject door Basic Trust zijn uitgevoerd, is onjuist. De eerste stap had moeten zijn de inzet van Basic Trust bij de begeleide omgang waarbij de ouders de mogelijkheid zouden krijgen om te groeien in hun ouderrol. Hierna had het onderzoek door Keinder moeten plaatsvinden.
De ouders hebben onvoldoende mogelijkheid gekregen hebben om te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Het gehele traject van Basic Trust had uitgevoerd moeten worden van januari 2020 tot eind mei 2020 en niet, zoals nu is gebeurd, begin april 2020 moeten zijn stopgezet. Er zijn na een aantal contactmomenten van de ouders met de kinderen, in aanwezigheid van de pleegouders en onder begeleiding van Basic Trust, twee contactmomenten zonder aanwezigheid van de pleegouders geweest. Hoewel die twee laatste contactmomenten goed zijn verlopen, is abrupt besloten hiermee te stoppen. In deze korte tijdsperiode kan niet gesteld worden dat een terugplaatsing niet mogelijk is. In de afgelopen zes maanden is er niets meer gebeurd. Het gehele traject van Basis Trust moet alsnog afgerond worden in het kader van de ondertoezichtstelling om duidelijkheid te krijgen over onder welke voorwaarden de kinderen weer thuis zouden kunnen wonen.
Uit de rapportage van Basic Trust blijkt dat de ouders grote stappen hebben gezet. Ook uit het laatste verslag van het contactmoment in oktober 2020 blijkt dat het contact tussen de ouders en de kinderen goed gaat. De handvatten die de ouders van Basic Trust hebben gekregen passen zij toe. De ouders hebben meer inzicht gekregen in het gedrag van de kinderen en zij zijn leerbaar. Met wat de ouders hebben laten zien, is geen rekening gehouden. Er is geen hulp voor de ouders ingezet, terwijl dat wel de bedoeling was. Ook is er niet eerder ingezet op hulpverlening voor de kinderen zelf. Niet alles is gedaan om te kijken of terugplaatsing mogelijk is.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –kort samengevat – het volgende aan.
De onderzoeken door Keinder en het traject door Basic Trust zijn in de juiste volgorde uitgevoerd. De ouders hebben voldoende kansen gekregen om te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Vanaf januari 2020 heeft er vanuit Basic Trust een intensief traject plaatsgevonden met bijna wekelijkse observaties van de bezoeken van de ouders aan de kinderen (de ene week op woensdag en de andere week op zaterdag). Tussentijds vonden er oudergesprekken plaats om de bezoeken na te bespreken en om de ouders psycho-educatie te geven. In maart 2020 hebben de bezoeken van de ouders aan de kinderen plaatsgevonden zonder aanwezigheid van de pleegouders. Zowel door de opbouw in de contacten tussen de kinderen als door de onrust die ontstond vanwege de veranderingen als gevolg van het coronavirus verslechterde het gedrag van de kinderen. Zij werden onrustiger en lieten in hun gedrag een terugval zien waaruit bleek dat de basisonveiligheidsgevoelens in hun lichaam toenamen. De kinderen hebben veel traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Doordat de traumatische ervaringen in relatie tot de moeder zijn ontstaan, voelen zij deze opnieuw zodra zij in contact zijn met de moeder.
Het traject van Basic Trust heeft duidelijkheid gegeven met betrekking tot de opvoedcapaciteiten van de ouders. De ouders zetten zich in het belang van de kinderen in en zij zijn in bepaalde praktische zaken leerbaar, maar dit is niet voldoende om de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen, zeker nu de ouders ook eigen problematiek hebben. De ouders reageren vanuit hun eigen behoefte naar de kinderen en zij kunnen pedagogisch en emotioneel onvoldoende bij de kinderen aansluiten. De kinderen voelen zich onvoldoende veilig bij de ouders en zoeken veiligheid op bij de pleegouders of de therapeut. De uitkomst uit de evaluatie van 14 april 2020 was dat er onvoldoende positieve indicaties zijn om nog langer te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Het is noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand blijft tot 10 januari 2021. In de huidige situatie is geen ruimte voor de verzochte omgangsregeling van een weekend per veertien dagen bij de ouders thuis gevolgd door een proefplaatsing bij de ouders. Wel is het in het belang van de kinderen dat er contact is tussen de kinderen en de ouders.
De kinderen komen tot hun ontwikkelingstaken in het huidige pleeggezin. De kinderen maken positieve stappen en dit dient gewaarborgd te worden. Er dient duidelijkheid te komen met betrekking tot hun toekomstperspectief. De aanvaardbare termijn is verstreken. Als de ouders zich daarbij neer kunnen leggen, zal er rust komen en komen de kinderen toe aan hun ontwikkeling en kunnen zij beginnen met traumaverwerking. De raad is verzocht onderzoek te doen naar een gezag beëindigende maatregel.
3.10.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende verklaard.
Het gaat nu goed met de kinderen, maar de periode daarvoor is zwaar, ook voor de pleegouders, geweest. Kort voordat het opvoedbesluit is genomen, hebben zij kenbaar gemaakt dat de situatie zoals die toen was niet vol te houden is. In de huidige situatie is dit wel haalbaar.
De nieuwe contactregeling tussen de ouders en de kinderen van één contactmoment per vier weken, onder begeleiding en in bijzijn van de pleegouders, heeft nu een keer plaatsgevonden. Tijdens de twee uur dat het contact plaatsvindt gaat het op zich goed, maar de kinderen hebben daarna veel duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Het hof is uit de processtukken en het verhandelde ter zitting het volgende gebleken.
Beide kinderen laten kindeigen problematiek zien, waardoor zij extra zorg, aandacht en structuur vragen in hun dagelijkse leven. Door Keinder is (na onderzoek naar de kinderen) onderzoek gedaan naar de opvoedsituatie van de ouders. In de onderzoeksrapportage van 2019 heeft Keinder geconcludeerd dat wat de kinderen vragen en de ouders kunnen bieden op dit moment nog onvoldoende op elkaar aansluiten. De ouders hebben gedurende de uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende mogelijkheden gehad om te leren en te groeien in de rol als opvoeders. Na afweging van de krachten en de aandachtsgebieden tegen elkaar, heeft Keinder de inschatting gemaakt dat beide ouders ontwikkelmogelijkheden op persoonlijk en opvoedkundig vlak hebben en geadviseerd dat de ouders de mogelijkheid moeten krijgen om met inzet van hulpverlening te groeien in hun ouderrol.
Daarbij heeft Keinder concreet het volgende geadviseerd:
“Er wordt geadviseerd om de bezoekmomenten uit te breiden, waarbij er binnen ieder bezoekmoment intensieve begeleiding/behandeling geboden wordt op bovenstaande vaardigheden. Ouders kunnen dit tijdens deze bezoekmomenten meteen in praktijk brengen, waardoor tevens zicht wordt verkregen op de leerbaarheid van ouders. Van belang is dat de ingezette hulpverlening kennis en kunde heeft op het gebied van hechting en trauma. Naast de begeleidingsmomenten met de kinderen is het van belang dat ouders inzicht krijgen in het gedrag van de kinderen en de invloed van hun eigen hechtingsstijl hierop (psycho-eductie). Daarnaast dienen ouders te komen tot een eenduidige visie op de opvoeding. Naast begeleide bezoeken wordt ook geadviseerd om structureel onbegeleide momenten in te plannen, zodat ouders zicht krijgen op hun eigen draagkracht. Bij het uitbreiden van de bezoekmomenten is het van belang om de kinderen goed te monitoren en toe te werken naar weekenden met ouders. Deze weekenden zouden als deeltijd gezinsopname vormgegeven kunnen worden.
Ons inziens kan bovenstaand traject binnen een half jaar duidelijkheid geven over de werkelijke (ontwikkel) mogelijkheden van ouders en kinderen. Na dit halve jaar kan ingeschat worden of er voldoende groei is om de kinderen weer bij ouders te laten opgroeien. Hiervoor kan onafhankelijk onderzoek ingezet worden. Bij een positieve evaluatie van de hulpverlening moet dan toegewerkt worden naar een terug thuis plaatsing van (een van) de kinderen. Indien ouders onvoldoende groei hebben laten zien moet gekozen worden voor definitieve uithuisplaatsing van de kinderen met de voorkeur voor het huidige pleegezin(…). “
3.11.4.
Naar aanleiding van dit advies is de hulpverlening van Basic Trust ingezet. In de conclusie van het behandelverslag met betrekking tot de kinderen van drs. [medewerker] van [pedagogiek] Pedagogiek/Basic Trust (hierna: Basic Trust) van 10 april 2020 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…). Ouders zijn leergierig en goed aanspreekbaar op hun gedrag en hun persoonlijkheidsfactoren en de invloed hiervan op het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen. Praktisch aan te leren vaardigheden worden langzaamaan eigen gemaakt en ondanks dat het lang duurt voordat het structureel is ingetraind, worden hier door de ouders stappen ingezet en lukken dingen uiteindelijk steeds beter om te doen en vol te houden.
Doordat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in hun ontwikkeling ernstig beschadigd zijn, vragen zij veel meer van hun opvoeders dan een basisopvoeding. Zij voelen zich in de basis onveilig en vertrouwen onvoldoende op de volwassenen om hen heen en op zichzelf. (…)
Tijdens de bezoeken wordt gezien, dat de kinderen goed gedijen in de duidelijkere aanpak die de ouders bieden en dat de ouders meer en een betere controle over de kinderen krijgen dan in het begin het geval was. Echter, doordat het inzicht in het gevoel en de functie van het gedrag van de kinderen ontbreekt, reageren de ouders vanuit hun eigen behoefte en vanuit een gevoel van waaruit zij denken dat het goed is voor de kinderen en zijn zij daarmee een belangrijke factor in het vergroten van de onveiligheidsgevoelens van de kinderen. Dit inzicht en gevoel kan niet praktisch aangeleerd en ingetraind worden, waardoor verbetering hierin niet haalbaar is. (…) Gezien de problematiek van de kinderen, de extreme zorg en specifieke opvoedinzicht – en vaardigheden die de kinderen vragen, lijkt dit iets van ouders te vragen wat niet haalbaar is. (…)”
3.11.5.
Basic Trust heeft in een schriftelijk stuk van 22 juni 2020 haar visie over de afgelopen periode uiteengezet. Daarin staat, voor zover hier van belang:
“(…) Vanaf maart 2020 vonden de bezoeken van ouders aan de kinderen plaats zonder aanwezigheid van pleegouders. (…) Met het uitbreken van Corona, het ziek zijn van de Basic Trust therapeut en de risicogroep waarin pleegmoeder valt, zijn de bezoeken een aantal keer niet doorgegaan. Het voorstel was om de beeldbelafspraken tussen ouders en de kinderen te gebruiken om het traject te vervolgen en deze dan op te nemen en na te bespreken. (…) De moeder ging hier niet mee akkoord, waardoor zij er voor koos dat het traject tijdelijk even stil kwam te liggen.
Zowel door de opbouw in contacten tussen ouders en de kinderen als door de onrust die ontstond vanwege de veranderingen door Corona verslechterde het gedrag van de kinderen. Zij werden onrustiger en lieten in hun gedrag een terugval zien waaruit bleek dat de basisonveiligheidsgevoelens in hun lijfje toenamen. De kinderen hebben veel traumatische gebeurtenissen meegemaakt, waardoor er sowieso sprake is van een gevoel van basisonveiligheid bij hen. Deze trauma’s worden in contact met hun moeder getriggerd. Doordat de traumatische ervaringen in relatie tot hun moeder zijn ontstaan, voelen zij deze opnieuw zodra zij in contact zijn met hun moeder. Daarnaast weten ouders ook na de intensieve maanden hulpverlening van Basic Trust nog onvoldoende emotioneel aan te sluiten, waardoor de onveiligheidsgevoelens ook niet kunnen zakken. (…). Dit zogenoemde ‘mentaliserend vermogen’ is bij ouders door hun persoonlijke problematiek maar beperkt ontwikkeld en dat terwijl deze kinderen dit in meer dan normale mate nodig hebben van hun opvoeders. (…) De kinderen hebben traumabehandeling nodig om de traumatische gebeurtenissen te kunnen verwerken. Echter, gezien de loyaliteitsgevoelens die zij hebben en de verantwoordelijkheid die zij voor de zorg voor hun moeder voelen (met name [minderjarige 2] ) maakt dat deze behandeling pas kan plaatsvinden als het opvoedperspectief duidelijk is. (…)
3.11.6.
Basic Trust heeft, nadat het opvoedbesluit door de GI in april 2020 was genomen, de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen, in bijzijn van de pleegouders, nog tijdelijk begeleid. Na een escalatie in de communicatie tussen de ouders en Basic Trust heeft de GI besloten de contactmomenten tijdelijk stop te zetten.
In oktober 2020 is begonnen met begeleiding van de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen, in bijzijn van de pleegouders, door Praktijk [praktijk] . De frequentie van de contactmomenten is nu een keer per vier weken.
3.11.7.
Op grond van voornoemde stukken staat vast dat er sprake is van kindeigen problematiek van de kinderen en dat de ouders hulpverlening nodig hebben tijdens de contactmomenten met de kinderen om te leren hoe zij voldoende kunnen aansluiten bij hun kinderen. Verder staat vast dat het afgelopen jaar, op twee contactmomenten na, steeds in bijzijn van de pleegouders het contact tussen de ouders en de kinderen heeft plaatsgevonden en dat daar steeds professionele hulpverlening bij aanwezig is geweest. Er hebben geen contactmomenten bij de ouders thuis plaatsgevonden. De frequentie van de contactmomenten was bij aanvang van het traject door Basic Trust bijna wekelijks. Na het advies van Basic Trust in april 2020 en het besluit van de GI dat niet meer wordt ingezet op thuisplaatsing, is die frequentie gewijzigd. Op dit moment is er sprake van één contactmoment per vier weken.
Het hof is van oordeel dat terugplaatsing van de kinderen in deze fase niet aan de orde is. Het is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de uithuisplaatsing wordt verlengd.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen voor wat betreft de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 10 januari 2021.
3.11.8.
De grieven van de ouders zijn mede gericht tegen, kort gezegd, het verloop van de voor hen ingezette hulpverlening én het genomen besluit over het perspectief van de kinderen. Het hof merkt daarover nog het volgende op.
In het schriftelijk stuk van Basic Trust van 22 juni 2020 (zie hiervoor onder 3.11.5) worden, anders dan in het verslag van Basic Trust van 10 april 2020 (zie hiervoor onder 3.11.4), meerdere factoren genoemd die een rol hebben gepeeld bij de verslechtering van het gedrag van de kinderen vanaf maart 2020. Naast de opbouw in de contacten tussen de ouders en de kinderen heeft ook de onrust die ontstond vanwege de veranderingen door het coronavirus een rol gespeeld. Ook heeft een aantal contactmomenten destijds gewoonweg geen doorgang kunnen vinden. Er zijn twee contactmomenten tussen de ouders en de kinderen geweest zonder aanwezigheid van de pleegouders. Vervolgens is begin april 2020 vroegtijdig besloten om niet verder te gaan met het traject door Basic Trust, zoals dat aanvankelijk door Keinder op basis van de ontwikkelmogelijkheden van de ouders op persoonlijk en opvoedkundig vlak was geadviseerd (zie hiervoor onder 3.11.3).
Deze omstandigheden in acht genomen, en gezien de huidige stand van zaken dat het perspectief van de kinderen is bepaald en een raadsonderzoek naar een gezag beëindigende maatregel loopt, wil het hof bij de raad in het kader van het lopende raadsonderzoek aandacht vragen voor de mogelijkheid van een gezinsopname door Accare. Dit vanwege de deskundigheid van Accare op het gebied van traumabehandeling.
Omgangsregeling
3.11.9.
Ingevolge artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, aan de kinderrechter worden voorgelegd.
Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Rv staat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Op grond van artikel 807 Rv is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW echter uitgesloten, behoudens voor zo ver sprake is van een doorbrekingsgrond. Die is niet aangevoerd. Dat betekent dat de ouders niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek in hoger beroep tot vaststelling van een contactregeling op grond van de geschillenregeling.
3.11.10.
De weg die hiervoor bewandeld moet worden betreft een andere met rechtswaarborgen beklede rechtsingang, namelijk artikel 1:265f BW. De GI heeft op grond van artikel 1:265f lid 1 BW immers gedurende de uithuisplaatsing de bevoegdheid om het contact tussen de uithuisgeplaatste minderjarige(n) en zijn met het gezag belaste ouder(s) te beperken. Deze bepaling geldt als een bijzondere bepaling ten opzichte van artikel 1:263 BW.
De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat weliswaar uit de stukken niet blijkt dat de ouders exact een verzoek bij de GI hebben neergelegd, maar wel hebben zij steeds juist gevraagd om meer (onbegeleid) contact met de minderjarigen. De GI heeft geen, althans niet tijdig, een beslissing genomen op dit verzoek. Ingevolge artikel 1:265 lid 4 BW staat dit gelijk aan een afwijzing van het verzoek. Op basis van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 1:264 BW stond voor de ouders vervolgens de weg naar de kinderrechter open. Van die mogelijkheid hebben zij (tijdig) gebruikgemaakt door indiening van het verzoekschrift van 24 juni 2020, bij de griffie van de rechtbank ingekomen op 25 juni 2020. Indien de beslissing tot beperking van het contact aan hem wordt voorgelegd, kan de kinderrechter deze ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW vervangen door een regeling van het contact tussen de gezagsouders en de (uithuisgeplaatste) minderjarigen die de kinderrechter in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking niet tot vervanging van de door de GI vastgestelde regeling besloten en het verzoek van de ouders tot uitbreiding afgewezen. Er staat tegen een dergelijke beschikking hoger beroep open.
Het hof acht de door de ouders verzochte omgangsregeling van een weekend per veertien dagen gevolgd door een proefplaatsing bij de ouders strijdig met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Die belangen zijn dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders is bepaald en juist gelet daarop de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen zijn beperkt. Bovendien hebben er tussen de kinderen en de ouders nog geen onbegeleide contactmomenten plaatsgevonden.
Het hof zal het verzoek van de ouders ter zake de omgangsregeling daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt, zij het op andere gronden, bekrachtigen.
Conclusie
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 juli 2020, voor wat betreft de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 juli 2020 en tot uiterlijk 10 januari 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.