ECLI:NL:GHSHE:2020:3704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.278.341_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van de samenleving na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling van de samenleving tussen een man en een vrouw na de beëindiging van hun affectieve relatie. De partijen hebben vanaf 1999 een relatie gehad en op 24 november 2015 een samenlevingsovereenkomst gesloten. De relatie eindigde eind 2017. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin onder andere de verdeling van een onroerende zaak werd gelast. De rechtbank had bepaald dat de man de woning binnen vier maanden na taxatie kon overnemen tegen de getaxeerde waarde, met de verplichting om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen en haar de helft van de overwaarde te vergoeden.

De vrouw heeft in het incident aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn hoger beroep, omdat de woning inmiddels aan de man was geleverd door een notariële akte van verdeling en levering. De vrouw stelt dat door deze akte de man geen belang meer heeft bij het hoger beroep, omdat partijen elkaar kwijting hebben verleend en afstand hebben gedaan van het recht om de overeenkomst te ontbinden of te vernietigen. De man voert verweer en stelt dat de akte enkel betrekking heeft op de goederenrechtelijke verdeling van de woning en de spaarverzekering, en dat hij nog steeds belang heeft bij het hoger beroep.

Het hof overweegt dat het verweer van de vrouw inhoudelijk is en dat dit aan de orde komt bij de beoordeling in de hoofdzaak. Het hof wijst de vorderingen van de vrouw in het incident af en verwijst de zaak naar de rol voor memorie van antwoord. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het arrest is gewezen op 1 december 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.278.341/01
arrest van 1 december 2020
gewezen in het incident in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna: de man,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts te Oirschot,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 maart 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellant – de man – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – de vrouw – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/336344/HA ZA 18-469)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 19 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de akte rectificatie grief x;
  • de ‘Incidentele conclusie tot niet ontvankelijk verklaring van appellant, dan wel het afwijzen van het appèl vanwege het ontbreken van een rechtens te respecteren belang’ met producties van de vrouw;
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties van de man.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het incident kan worden uitgegaan van het navolgende. Partijen hebben vanaf 1999 een affectieve relatie gehad. Op 24 november 2015 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. De relatie is eind 2017 beëindigd.
3.2.
In de procedure in eerste aanleg hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld ter zake de financiële afwikkeling van de verbreking van de affectieve relatie. Bij het bestreden vonnis heeft de
rechtbankonder meer – voor zover in dit incident van belang – de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [adres 1] te [postcode] [woonplaats] (hierna: de woning) gelast in die zin dat de man tot vier maanden na datum taxatie (die binnen een maand na de datum van het vonnis moest plaatsvinden) de gelegenheid krijgt de woning tegen de getaxeerde waarde toegedeeld te krijgen onder de verplichting de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen en vergoeding aan de vrouw van de helft van de overwaarde daarna en de helft van de waarde van de spaarzekerverzekering. Ook heeft de rechtbank de vorderingen van de man ter zake de overbruggingsfinanciering, verbouwingskosten en de aflossing van de lening van het gezamenlijke pand aan de [adres 2] afgewezen.
3.3.
De
mankan zich niet verenigen met het bestreden vonnis en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De
vrouwheeft een incidentele vordering ingesteld die inhoudt dat, voordat het beroep van de man inhoudelijk wordt behandeld, op het incident wordt beslist en:
de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, dan wel zijn beroep wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een rechtens te respecteren belang;
de procedure in hoger beroep wordt aangehouden tot het moment dat het hof op de incidentele vordering heeft beslist en, indien het hof de incidentele vordering van de vrouw afwijst, de vrouw een nadere termijn wordt gegeven voor het indienen van een memorie van antwoord.
Ter toelichting brengt de vrouw het volgende naar voren.
Na het instellen van het hoger beroep door de man is de woning aan de man geleverd door een notariële akte van verdeling en levering ( productie 1 bij incidentele conclusie van de vrouw)
Op pagina 1 van de akte wordt onder “INLEIDING” punt 2 verwezen naar het vonnis en is opgenomen dat partijen conform het vonnis over zullen gaan tot verdeling. Deze verdeling wordt nader aangeduid als “de overeenkomst”. Dat de term overeenkomst (ook) ziet op de (het hof begrijpt: overige) afwikkeling van het vonnis, blijkt uit hetgeen op pagina 3 van de akte is opgenomen: “Voorts dienen de deelgenoten volgens de overeenkomst een aantal bedragen te verrekenen”. De verrekening heeft plaatsgevonden conform de bedragen die in het vonnis zijn opgenomen. Het vonnis valt onder het in de akte opgenomen begrip “overeenkomst”. Op grond daarvan hebben partijen met elkaar afgerekend.
Partijen hebben elkaar in art. 7 van de akte “kwitantie verleend” en hebben afstand gedaan van het recht op enige grond ontbinding of vernietiging van de overeenkomst en de verdeling te vorderen. De notaris heeft desgevraagd aangegeven dat onder kwitantie wordt verstaan: “Dat u [de vrouw] verklaart dat u niets meer te vorderen heeft van [de man] en de [man] verklaart dat hij niets meer van [de vrouw] te vorderen heeft”.
Door het passeren van de akte van verdeling en levering hebben partijen uitvoering gegeven aan het bestreden vonnis en hebben zij vervolgens afstand gedaan van het recht om ontbinding of vernietiging van de overeenkomst te vorderen. Dit betekent dat het belang van de man bij het door hem ingestelde hoger beroep is komen te vervallen. Als het hof tot een ander oordeel zou komen dan de rechtbank, heeft dat geen gevolg meer voor de reeds gepasseerde akte van verdeling en levering. Partijen zijn gebonden aan de overeenkomst; daar kan een uitspraak van het hof geen verandering in brengen.
De notariële akte heeft niet alleen betrekking op de levering van de woning maar ook op de financiële afwikkeling, waaronder ook de verrekenvordering zoals opgenomen in het bestreden vonnis. Doordat partijen elkaar kwijting en kwitantie hebben verleend, is dat punt daarmee afgewikkeld.
De man wordt bijgestaan door een advocaat. Wanneer hij de afwikkeling van de verdeling had willen laten plaatsvinden onder het voorbehoud van de uitkomst van het hoger beroep, had de man dat moeten melden en in de akte op moeten laten nemen. De vrouw heeft dat gedaan voor wat betreft de waarde van de woning.
3.5.
De
manvoert verweer.
Het is onjuist dat in de notariële akte is opgenomen dat partijen overgaan tot verdeling conform het vonnis. Door de notariële akte is de woning goederenrechtelijk aan de man geleverd en de spaarzekerverzekering goederenrechtelijk verdeeld. Dit was conform hetgeen de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
De man had geen keuze om niet mee te werken aan de uitvoering van het vonnis en de levering van de woning aan hem omdat in het vonnis onder 5.2 een reële executie was opgenomen en de woning anders aan derden zou worden verkocht en geleverd (zonder verdere inspraak/medewerking van de man). Uit de proceshouding van de vrouw, in het bijzonder ook uit uitlatingen na het wijzen van het vonnis, blijkt dat zij de man aan het vonnis zou houden. De man heeft meegewerkt aan het vonnis er van uitgaande en door de notaris ervan overtuigd zijnde dat hij hierbij alle rechten met betrekking tot het hoger beroep zou behouden. Tijdens het passeren van de akte heeft de notaris nog uitdrukkelijk te kennen gegeven dat een hoger beroep ongeacht het passeren van de akte nog steeds mogelijk was c.q. doorgang zou vinden.
Het was de vrouw op het moment van het notariële transport zonder meer duidelijk dat de man het niet eens was met de hoogte van de over en weer vastgestelde vergoedingsrechten en als gevolg daarvan de hoogte van het overbedelingsbedrag dat hij aan de vrouw had te voldoen bij de overname van de woning. Dit is in de onderlinge e-mail-wisseling tussen partijen en advocaten en in de memorie van grieven aangegeven. Op geen enkel moment heeft de man zijn mogelijkheden in hoger beroep prijs gegeven.
Onjuist is dat een verdeling heeft plaatsgevonden die betrekking heeft op alle aspecten waarover in het bestreden vonnis een beslissing is genomen. De akte strekt alleen tot (goederenrechtelijke) verdeling (en levering) van de gemeenschappelijke woning en de spaarzekerverzekering. Aan die verdeling wil de man ook niets veranderen in hoger beroep.
De term “overeenkomst” onder punt 2 van de INLEIDING van de akte heeft uitsluitend betrekking op de overeenkomst om uit hoofde van het vonnis over te gaan tot verdeling van de woning en de polis. Er staat ook duidelijk vermeld dat de deelgenoten gehouden zijn om uit hoofde van het vonnis over te gaan tot verdeling.
Zonder toepassing van de te verrekenen bedragen kon het vonnis niet worden uitgevoerd. Immers, de woning is aan de man toegedeeld onder de voorwaarde dat dit alleen kan indien hij financieel in staat is om de woning daadwerkelijk over te nemen rekening houdende met de overwegingen en bepalingen in het vonnis.
De man heeft de notariële akte niet meer laten toetsen door zijn advocaat omdat hij al veel geld aan zijn advocaat had uitgegeven en de financiering voor overname van de woning amper rond kreeg.
Ten onrechte gaat de vrouw er vanuit dat op grond van de bepaling ‘KWITANTIES/ UITSLUITING ONTBINDING’ op pagina 7 van de akte, partijen afstand hebben gedaan van het recht om op enige grond ontbinding of vernietiging van de overeenkomst (afwikkeling van het vonnis) en de verdeling te vorderen. Dat was niet de bedoeling van deze bepaling. Partijen hebben slechts de goederenrechtelijke verdeling van de woning en de spaarzekerverzekering beoogd. Ook de notaris is van mening dat deze bepaling zich beperkt tot de levering en verdeling van de gemeenschappelijke woning en de spaarzekerverzekering.
De man heeft dan ook belang bij voortzetting van het hoger beroep. Hij biedt bewijs aan van zijn stellingen.
3.6.
Het
hofoverweegt als volgt.
Hetgeen de vrouw in het door haar opgeworpen incident heeft aangevoerd – kort gezegd dat de man geen belang meer heeft bij het hoger beroep – dient te worden gekwalificeerd als een inhoudelijk verweer tegen de door de man ingestelde vorderingen in hoger beroep. Dat verweer komt aan de orde bij de beoordeling in de hoofdzaak en leent zich niet voor bespreking in het opgeworpen incident. Het door de vrouw in het incident gevorderde wordt daarom afgewezen.
Het hof houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen van de vrouw af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2020 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2020.
griffier rolraadsheer