3.2De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 11 juli 2018 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
[appellante] heeft op 19 november 2014, bij de gemeente ingekomen op 21 november 2014, een exploitatievergunning voor een seksinrichting, [naam club] , aangevraagd. Bij brief van 9 december 2014 heeft de burgemeester [appellante] meegedeeld dat de aanvraag onvolledig is en dat deze aanvulling behoeft. Dit, omdat op grond van de Bibob Beleidslijn horeca en exploitatievergunningen 2013 van de gemeente een Bibob-onderzoek dient te worden uitgevoerd. Daarbij is meegedeeld dat de behandelingstermijn van de aanvraag wordt opgeschort. Ook bij brief van 1 januari 2015 heeft de burgemeester [appellante] een brief van gelijke aard en strekking gezonden.
De gemeente heeft op 9 februari 2015 aan het Landelijk Bureau Bibob gevraagd advies uit te brengen. Dat advies is op 10 juni 2015 gegeven.
Bij (primair) besluit van 15 juli 2015 heeft de burgemeester op basis van de resultaten van eigen onderzoek, het Bibob-advies en een belangenafweging, de aanvraag om een vergunning afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellante] tegen voormeld besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit op bezwaar van 22 december 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en geoordeeld dat de burgemeester een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft in die uitspraak onder meer overwogen dat ter beoordeling staat of de burgemeester terecht de exploitatievergunning heeft geweigerd op grond van artikel 3.10, aanhef en onder d van de APV jo artikel 3 Wet Bibob. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het rapport van het Landelijk Bureau Bibob niet de conclusie kan dragen dat aanleiding bestaat voor het vermoeden dat er ernstig gevaar bestaat dat de door [appellante] aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten of dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen
De burgemeester heeft op 25 augustus 2016 een nieuw besluit op de aanvraag van [appellante] genomen, inhoudende de verlening van de aangevraagde vergunning.
Bij brief van 23 januari 2017 heeft [appellante] de gemeente aansprakelijk gesteld op de grond dat zij een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd en schadevergoeding gevorderd. Nadat [appellante] en de gemeente niet tot overeenstemming konden komen is deze procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig gemaakt.