ECLI:NL:GHSHE:2020:3690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.254.858_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en bewijsopdracht inzake toedracht van een incident bij een discotheek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een letselschadezaak waarbij de appellant, [appellant], stelt dat hij op 24 januari 2015 door de portier van de discotheek [geïntimeerde] is geduwd, wat heeft geleid tot ernstig letsel aan zijn hand. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims, en zijn vordering was afgewezen. De appellant heeft tegen deze beslissing drie grieven ingediend. Het hof heeft in zijn arrest van 1 december 2020 geoordeeld dat er nog vragen openstaan over de toedracht van het incident en heeft de appellant toegelaten tot bewijslevering. Het hof heeft bepaald dat getuigen zullen worden gehoord onder leiding van mr. A. Vogelzang, met mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris. De zaak is verwezen naar de rol van 15 december 2020 voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF
s-HERTOGENBOSCH
Team handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.858/01
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, C/02/333910 HA ZA 17-513)
arrest van 1 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Smeekes,
tegen:
[naam]h.o.d.n.
[geïntimeerde] Tilburg,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.O.A.M. van Berkel.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 november 2017, 17 januari 2018, 13 juni 2018 en 13 februari 2019 die de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, met één productie,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, met één productie,
- de akte van appellant van 30 juli 2019.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde] is een discotheek gevestigd te [vestigingsplaats] aan het adres [adres] . Voor de beveiliging van de discotheek huurt [geïntimeerde] portiers in die in dienst zijn van onder meer de onderneming [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ). Daarnaast zet [geïntimeerde] ook eigen personeel in voor de beveiliging.
3.2.
Op zaterdag 24 januari 2015 stond [appellant] samen met een vriend omstreeks 02.00
uur in de rij voor de toegangsdeur van [geïntimeerde] . Op dat moment stonden twee portiers
van [de vennootschap] in en bij de toegangsdeur van [geïntimeerde] . De heer [hoofdportier] (hierna: [hoofdportier] ) was op voormelde datum de hoofdportier bij [geïntimeerde] .
3.3.
In de nacht van zaterdag 24 januari 2015 is [appellant] gewond geraakt aan zijn linkerhand, waarbij hij het topje van zijn linker ringvinger kwijt is geraakt en de topjes van zijn linker middelvinger en linker pink zijn verbrijzeld.
3.4.
Op 17 februari 2015 heeft [appellant] aangifte gedaan van mishandeling.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] stelt dat hij op 24 januari 2015 door de portier van [geïntimeerde] ( [hoofdportier] ) bij de toegangsdeur is geduwd, in een poging niet te vallen een deurpost heeft vastgegrepen en met zijn vingers tussen de deur en het kozijn beklemd is geraakt toen meteen daarna de portier de deur dichtduwde. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 juni 2018 [appellant] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het gestelde incident op 24 januari 2015 waaruit is af te leiden dat de bewuste portier bij [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [appellant] heeft op 11 oktober 2018 als getuigen doen horen zichzelf, [getuige 1] en [getuige 2] . In contra-enquête heeft [geïntimeerde] op 31 januari 2019 doen horen de portier, [hoofdportier] . Bij eindvonnis van 13 februari 2019 heeft de rechtbank [appellant] niet geslaagd geoordeeld in het opgedragen bewijs en is de vordering van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat zij voor waar aanneemt dat [appellant] het letsel heeft bekomen zoals door hem gesteld, te weten een duw van de portier en de daarop ontstane gevolgen van beklemming van zijn vingers in de deurpost, toen de portier de deur dichtduwde. Uit die toedracht valt echter, aldus de rechtbank niet zonder meer af te leiden dat de verweten gedraging van de portier onrechtmatig is geweest. [appellant] is tegen dit eindvonnis in hoger beroep gekomen met drie grieven. Met grief één voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat [appellant] op een verhoging stond op het moment dat hij door de portier werd geduwd en dat de rechtbank ten onrechte - impliciet – heeft vastgesteld dat de portier de deur ‘op gebruikelijke wijze sloot’. Met grief twee voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gedragingen van de portier niet onrechtmatig zijn. De derde grief is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2.
Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaringen zoals afgelegd bij de rechtbank vragen open laten omtrent de door [appellant] gestelde toedracht. Het hof zal daarom [appellant] (overeenkomstig zijn bewijsaanbod tot het doen horen van (dezelfde) getuigen), toelaten tot bewijslevering.
4.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1.
laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden met betrekking tot de toedracht van het gestelde incident op 24 januari 2015 waaruit is af te leiden dat de bewuste portier bij [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
5.2.
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. A. Vogelzang onder verantwoordelijkheid van mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 15 december 2020 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van januari tot en met maart 2021;
5.4.
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
5.5.
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en P.M.A. van Dijken, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
griffier rolraadsheer