ECLI:NL:GHSHE:2020:3666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
20-000246-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontuchtige handelingen met minderjarige op camping

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 12-jarig autistisch meisje, dat regelmatig bij hem op de camping kwam spelen. De ontuchtige handelingen omvatten onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Het hof oordeelt dat de verdachte, ondanks zijn hoge leeftijd van 88 jaar en gezondheidsproblemen, een gevangenisstraf van 12 maanden moet ondergaan. Het hof benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van het kwetsbare meisje. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer en heeft zich enkel bekommerd om zijn eigen lustgevoelens. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt de verdachte een gevangenisstraf op, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die door de moeder van het slachtoffer is ingediend. De vordering tot schadevergoeding van € 3.051,86 wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000246-19
Uitspraak : 18 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ‘s-Hertogenbosch, van 28 januari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-059326-18 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1932,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Voorts is de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 3.051,86 vermeerderd met de wettelijke rente toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich daardoor mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde ontuchtige handelingen met [naam slachtoffer] in de periode van 1 april 2017 tot en met 23 mei 2017 toen [naam slachtoffer] de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal daarom verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis bevestigt met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
hij, (op een of meer tijdstip(pen)) gelegen in de periode van 24 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, (telkens) met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , immers is hij, verdachte, (telkens)
- met zijn hand(en) in de onderbroek van die [naam slachtoffer] gegaan en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) een/zijn vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer] gebracht en/of die [naam slachtoffer] gevingerd en/of heeft hij, verdachte, (telkens)
- de schaamstreek van die [naam slachtoffer] betast en gestreeld en/of
- met zijn hand(en) de borsten en/of borstkas van die [naam slachtoffer] betast en/of die borsten gestreeld en/of in die borsten geknepen,

terwijl die [naam slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 24 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, telkens met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer] , immers is hij, verdachte, telkens
- met zijn handen in de onderbroek van die [naam slachtoffer] gegaan en heeft hij, verdachte, vervolgens een vinger in de vagina van die [naam slachtoffer] gebracht en die [naam slachtoffer] gevingerd en/of heeft hij, verdachte,
- de schaamstreek van die [naam slachtoffer] betast en gestreeld en/of
- met zijn handen de borsten en/of borstkas van die [naam slachtoffer] betast en/of die borsten gestreeld en/of in die borsten geknepen,

terwijl die [naam slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen
– tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het einddossier van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche- Zeden, met onderzoeksnaam Sunbeam OBRBC17091, proces-verbaalnummer 2017145488, opgemaakt door [verbalisant] , ondertekend en gesloten op 19 augustus 2017, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 228.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2017 (pagina’s 32 – 41) inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [aangeefster] namens haar dochter [naam slachtoffer] :
(pagina 32)
Waarvan doet u aangifte?
- Van seksueel misbruik van mijn dochter.
Hoe heet uw dochter?
- [naam slachtoffer] .
(pagina 33)
Tegen wie doet u aangifte?
- Tegen [naam verdachte] .
Waar heeft dit seksueel misbruik plaatsgevonden?
- In de tent van hun die staat naast hun caravan. Die caravan staat op [naam camping] in Bakel.
Wanneer zou dit seksueel misbruik van [naam slachtoffer] door [naam verdachte] hebben plaatsgevonden?
- Zoals ik van mijn dochter heb gehoord is het meerdere keren gebeurd en was dit niet de eerste keer.
(pagina 34)
Wat weet u wat er precies gebeurd is?
- Ik heb van [naam slachtoffer] gehoord dat zij seksueel misbruikt is op verschillende delen van haar lichaam. Aan haar borsten en haar 'poesje' waarbij hij ook met zijn vinger bij haar naar binnen is gegaan. Zij moest op de bank gaan liggen in de tent en haar benen uit elkaar doen en dan ging hij met haar 'poesje' spelen. Dat heeft [naam slachtoffer] verteld. Zij vertelde dat zij op de bank moest gaan liggen. Zij had die dag een jurk aan. Hij deed die jurk omhoog en hij deed haar broekje toen omlaag. Toen heeft hij die dingen gedaan.
Wat bedoelt [naam slachtoffer] als zij praat over haar 'poesje'?
- Daar bedoelt zij haar vagina mee.
(pagina 35)
Wanneer was het dat u voor het eerst hoorde dat [naam verdachte] dingen bij [naam slachtoffer] had gedaan?
- Ongeveer een maand geleden. Ergens eind juni 2017.
Wat vroeg u dan precies?
- Is er iets in de tent bij [naam verdachte] gebeurd? [naam slachtoffer] zei: "Ja". Ik zei: "Wat dan?". Ik zag dat [naam slachtoffer] wees naar haar borsten en haar vagina. Ik wilde meer weten. Toen vroeg ik wat hij precies gedaan had, onder jouw kleding of over jouw kleding? [naam slachtoffer] zei toen dat [naam verdachte] onder haar hemd was geweest. Toen vroeg ik of hij aan de buitenkant bij haar broek was geweest of aan de binnenkant. [naam slachtoffer] zei dat [naam verdachte] met zijn hand in haar onderbroek was geweest.
(…)
Na een paar dagen waren wij samen aan het fietsen en toen wilde ik weten of er nog meer gebeurd was. Ik vroeg aan [naam slachtoffer] of er nog meer gebeurd was met [naam verdachte] . [naam slachtoffer] zei toen tegen mij: "Ja, hij is met zijn vinger naar binnen gegaan en is op en neer gegaan". Terwijl zij dit zei deed [naam slachtoffer] met haar vinger de op en neer gaande beweging.
Ik wil ook nog vertellen dat [getuige 1] [het hof begrijpt: [getuige 1] , de partner van [aangeefster] ] voordat dit allemaal verteld was ook een keer bij de tent van [naam verdachte] was geweest. [naam slachtoffer] was bij [naam verdachte] in de tent en wij moesten eten. [getuige 1] ging [naam slachtoffer] toen halen. [getuige 1] vertelde mij later dat de rits van de tent dicht was. [getuige 1] maakte de rits van de tent in een beweging open. [getuige 1] zag toen dat [naam slachtoffer] op de bank lag, dat [naam verdachte] voorover gebogen stond bij [naam slachtoffer] en dat [naam verdachte] schrok toen [getuige 1] hen zag en meteen rechtop ging staan. [naam slachtoffer] kwam ook meteen overeind en ging zitten op de bank.
(pagina 36)
Wat kunt u precies vertellen over de verf in haar onderbroek?
- [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] waren beiden in de tent bij [naam verdachte] . Zij waren hem aan het helpen om houten balkjes te schuren. Op een gegeven moment ging [naam zus slachtoffer] weg om met andere kinderen te spelen, althans dit vertelde [getuige 2] mij. [naam slachtoffer] is bij [naam verdachte] gebleven. Ik ging op een gegeven moment even kijken wat zij aan het doen was. Toen ik bij de tent van [naam verdachte] kwam zag ik dat [naam slachtoffer] aan tafel in een boekje aan het kleuren was met kleurpotloden. Ik zag dat er bij haar een doosje kleurpotloden stond. [naam verdachte] was aan het verven met oranje verf. Hij was al klaar met de houten balkjes. Ik zag dat [naam verdachte] oranje verf aan zijn handen had en dat hij zijn handen ging wassen. Ik zag dat bij [naam verdachte] nog een half potje oranje verf stond. Hierna ging ik weer terug naar onze caravan. Ik ging eten maken en rond 19.30 uur waren wij weer bij ons huis in [woonplaats slachtoffer] . [naam slachtoffer] ging meteen douchen en ik ging achter haar aan om de handdoeken en pyjama klaar te leggen. Ik zag dat [naam slachtoffer] haar bovenkleding uit deed en toen haar onderbroek uit deed. Ik pakte haar onderbroek en ik zag toen dat er oranje verf aan de binnenkant in het midden van het kruis in haar onderbroek zat.
Ik had gezien dat [naam verdachte] oranje verf aan zijn vingers had en [naam slachtoffer] oranje verf in haar onderbroek had. Ik sprak hierover met [getuige 1] en ik zei tegen [getuige 1] dat ik dacht dat er iets niet klopte.
Wanneer heeft [naam slachtoffer] verteld over wat er gebeurd was in de tent?
- Toen wij dat weekend weer thuis kwamen heb ik meteen aan [naam slachtoffer] gevraagd wat er gebeurd was tussen haar en [naam verdachte] . Toen heeft [naam slachtoffer] mij dus met moeite verteld wat [naam verdachte] bij haar gedaan had. Eerst begon [naam slachtoffer] te huilen en zei zij niets. Toen heeft [naam slachtoffer] dus verteld over de jurk en met zijn vinger in haar 'poesje'. Ik heb toen ook gevraagd hoe het zat met die verf in haar onderbroek. [naam slachtoffer] zei toen dat [naam verdachte] toen bij het verven ook in haar onderbroek was geweest. Ik heb toen gevraagd wat er nog meer gebeurd was. [naam slachtoffer] wilde er echter niet meer over praten en zei dat het meer keren gebeurd was maar dat zij er nu niet meer over wilde praten.
2.
Het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 18 augustus 2017 (pagina’s 47 – 68) inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [naam slachtoffer] d.d. 17 juli 2017:
(pagina 48)
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld, de Verhoorster.
(pagina 49)
V: Want waarover kom jij met mij praten [naam slachtoffer] ?
G: Eh over de camping, daar was iets gebeurd.
(…)
V: Vertel me daar eens alles over dan.
G: Nou die zat hier (13:19:20 getuige wijst met haar rechterhand naar beneden. Haar rechterhand is boven haar benen)
V: Ehm wat
G: Hier (getuige gaat met haar rechterhand naar haar kruis)
V: Wijs je nou aan? (…)
G: Hier (getuige wijst weer op haar kruis)
V: Oké. Jij wijst nou
G: Ook hier (getuige gaat met haar beide handen naar haar borsten)
(pagina 50)
G: Ehm toen zei die ehm dat ik m'n mond moest houden.
V: hm hm
G: Dat ik dat niet mocht zeggen tegen mama en [getuige 1] .
(…)
V: Wie zat hier en hier?
G: Eh [bijnaam verdachte] .
(…)
V: En hoe vaak heeft [bijnaam verdachte] hier en hier gezeten?
G: Eh heel veel keer, maar ik weet niet hoeveel.
V: (…) En waar waren jullie dan als hij aan jou hier en hier zat?
G: Eh in een tent, doet die ook altijd de rits dicht.
V: In een?
G: In een tent. Dan doet die al ook altijd de rits dicht en een doek ophangen.
V: In een tent. En wie z’n tent?
G: Van hun.
V: Van hun. En dan doet die ook altijd de rits dicht, zei je. (getuige knikt) En de?
G: Een doek, van die handdoeken eh eh daar op de raam dat niemand dat ziet.
(pagina 51)
V: … jij zegt, hij zat heel vaak hier aan en heel vaak hier aan. Dan gaan we eerst praten over hier aan hè (verhoorster gaat met haar beide handen naar haar bovenlichaam) Over de keren dat die hier aan zat. Hoe noem jij dit hier?
G: Ehm
V: Wat zit daar?
G: Borsten.
V: (…) En waarmee zat hij dan aan jouw borsten?
G: Met z'n handen.
V: En met welke handen? En met welke handen?
G: Met deze twee. (getuige heft haar beide handen en kijkt naar haar handen)
V: (…) En als die met z'n handen aan jouw borsten zat hè, wat deed die dan met zijn handen?
G: In knijpen.
V: Knijpen. En waar kneep die dan?
G: Hier die dingen (13:25:39 getuige wijst met haar beide handen op haar borsten) ik weet niet.
V: En hoe zat 't met jouw kleren als hij met zijn handen aan
G: Ja, die doet ehm. Toen was aan verven ehm toen zat m'n onderbroekje vies met verf.
V: Wat zeg je nou, want dat kon ik niet goed verstaan.
G: Eh toen die was aan 't verven was die met z'n handen in m'n onderbroek, was die heel erg vies de onderbroek.
(pagina 52)
V: Maar zat die met zijn handen dan op jouw kleren, of onder jouw kleren?
G: Onder kleren.
V: Onder jouw kleren. En wat zat er onder jouw kleren?
G: Een hemd.
V: Een hemd. En hoe zat, hoe waren, hoe zat 't dan met 't hemd?
G: Dan doet die ook gewoon zo (13:26:49 getuige gaat met haar rechterhand ter hoogte van de bovenkant van haar shirt en beweegt haar hand iets naar voren)
(…)
V: (…) Dus als ik jou goed begrijp zit die met z'n handen op jouw borsten onder jouw kleren? (getuige knikt) Dan knijpt die.
G: Ja.
(…)
V: Wat voel je dan?
G: Weet ik niet. Dat doet gewoon pijn.
V: 't doet pijn. En waar doet dat dan pijn?
G: (13:27:23 getuige heft haar beide handen naar haar borsten en wijst op haar borsten)
(…)
V: Liggen jullie dan, of anders?
G: Zitten.
V: Zitten. En waarop zit hij dan?
G: Op de bank.
(…)
V: Zitten. En waar zit jij dan?
(pagina 53)
G: Eh ook op de bank.
(pagina 54)
V: Wat kun je daarmee, dit met dit, wat kun je daarmee?
G: Ja, doet die eh gewoon met de vingers.
V: Wat doet die met de vingers dan?
G: Heel erg diep d'r
V: Heel erg diep, wat?
(…)
G: Eh met de vingers heel erg diep en dat doet heel erg pijn.
(pagina 55)
V: [naam slachtoffer] ehm ik wil nog heel even terug naar als hij daar aan zit hè, want waarmee zit hij daaraan dan?
G: Ja, dan zit die daaraan met eh verf aan z’n handen, is de onderbroek helemaal vies.
V: Dan zit die met verf aan z'n handen en is de onderbroek helemaal vies. Begrijp ik dat goed?
G: Ja.
V: En waar zit hij dan met verf aan zijn handen?
G: In de onderbroek zo.
V: In de onderbroek. En wat raakt die dan precies in de onderbroek aan?
G: Ja, dan (getuige zucht)
V: En dan zei jij, dan gaat die met z'n vinger d'r in, heel diep. Welke vinger?
G: Ehm met de middelvingers. (13:33:46 getuige heft haar beide handen iets omhoog en wijst met haar rechterhand op haar linker middelvinger)
V: Met de middelvinger. En hoe weet jij dat dat de middelvinger is?
G: Ja, dat zei die.
V: Dat zei die. Wat zei die dan?
G: Ehm m'n middelvinger gaat hier heel erg diep in zo, zei die.
V: M'n middelvinger gaat heel erg diep en zo.
G: Ja.
V: Ja. En je zei, dat deed heel erg pijn. Waar voelde jij dan die pijn?
G: Helemaal onderin.
(…)
V: En als die met die middelvinger helemaal onderin d'r zat hè, wat deed die dan met die middelvinger?
G: Ja, gewoon op en neer.
(…)
V: En waar ben jij dan als die met die middelvinger d'r in zit?
(…)
V: Waar precies in de tent ben jij dan?
(…)
G: Ehm op de bank.
(pagina 56)
V: Op de bank. En hoe ben jij dan op de bank als die met die middelvinger d'r in zit?
(…)
G: Liggen.
V: Liggen. En hoe komt ‘t dan dat jij ligt?
G: Eh dan doet die zo en dan komt die met de handen d'r onder.
(pagina 57)
V: En hoe zit 't dan met jouw kleren?
G: Die doet die ehm. [bijnaam verdachte] gewoon de broek eh omhoog en dan doet die hand d'r onder.
(pagina 59)
V: Toen zei hij dat ik 't niet mocht, dat ik ‘t, dat ik mijn mond moest houden. En dat 't ik niet mocht zeggen tegen mama en [getuige 1] . (…)
V: En wat zei die dan precies tegen jou?
G: Eh hou maar je mond hoor. Ga maar niet zeggen.
(pagina 61)
V: Waar zie jij [bijnaam verdachte] ?
G: Op de camping.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte, p. 135.
KIND
Geslachtsnaam: [achternaam]
Voornamen: [voornamen]
Dag van geboorte: 24-05-2005
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 juli 2017 (pagina’s 75 – 80) inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [getuige 1] :
(pagina 76)
Wat weet je wat haar is overkomen?
- Wat ik weet is dat wat ik gehoord heb van [aangeefster] [het hof begrijpt: aangeefster
[aangeefster] ]. Ik weet ook dat incident dat er verf in haar broek was aangetroffen. Ik ging haar ook een keer roepen om te komen eten. Ik liep naar de tent en ik zag dat de tent helemaal dicht was. Ik zag dat de vriendin van hem buiten op de stoel zat. Ik liep toen naar de tent en trok meteen de rits van de tent open. Ik zag toen dat [naam slachtoffer] op de bank lag. Ik zag dat hij naast de bank stond waar [naam slachtoffer] op lag. Ik zag dat hij schrok en rechterop ging staan en verstijfde en ik zag dat hij wit weg trok. Ik heb toen alleen tegen [naam slachtoffer] gezegd "kom eten". Zij is toen opgestaan en met mij meegegaan. Ik heb toen verder niets gezegd. Ik heb later wel tegen [aangeefster] wel verteld wat ik gezien had toen ik de rits opentrok.
(pagina 77)
Wanneer was het dat jij [naam slachtoffer] ging halen in die tent?
- Dat is denk ik 4 weken geleden. Ik weet dat het in een weekend was.
Hoe wist je dan dat [naam slachtoffer] in die tent was?
- Dat wist ik omdat [naam slachtoffer] d'r fiets voor het hek stond. Ik vroeg aan de vriendin van die man of dat [naam slachtoffer] binnen was en zij knikte ja.
Bij wie was [naam slachtoffer] op dat moment dan?
- Dat is [naam verdachte] maar hoe hij met de achternaam heet weet ik niet. Zijn vriendin heet [getuige 2] .
(…)
Toen jij die tent opendeed. Hoe lag [naam slachtoffer] toen op de bank?
- Zij lag met haar rug op de bank. Volgens mij betreft die bank daar een 2,5 zits bank. Toen ik de rits opentrok zag ik dat zij dus met haar rug op die bank lag en haar benen gespreid had. Ik zag dat zij ook schrok en rechtop kwam toen ik die rits opendeed.
Wat had [naam slachtoffer] voor kleren aan op dat moment?
- Zij droeg toen een lange jurk.
(…)
Hoe zat de jurk op dat moment?
- De jurk zat omhoog boven haar onderbroek want die kon ik zien zitten. Ik zag ook dat haar onderbroek niet zat zoals die behoort te zitten.
Hoe zat de onderbroek dan?
- Ik zag dat bij het kruis haar slip een stukje opgerold zat naar binnen toe. Ik kon haar geslachtsdeel net niet zien.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2017 (pagina’s 110 – 115) inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van verdachte:
(pagina 112)
V: Wat weet u van die Poolse mevrouw? [het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster] ]
A: Ze komt af en toe bij ons als ik in de tent zit te kleuren met de kinderen.
(…)
V: Hoeveel kinderen heeft deze mevrouw?
A: 2 kinderen
V: Zijn het jongens of meisjes?
A: 2 meisjes.
V: Wat is de leeftijd van de meisjes?
A: Ik dacht 11 en 12 jaar.
V: Als het goed weer is bleven de kinderen niet maar als het slecht weer was?
A: Dan gingen ze tekenen of spelletjes doen. Dan kwamen ze in de tent.
V: Kwamen de meisjes altijd samen?
A: Nee soms was er wel eens één alleen. Dat was de oudste.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2017 (pagina’s 119 – 125) inhoudende de afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van verdachte:
(pagina 120)
V: Wat voor contact had u met [naam slachtoffer] , de oudste?
A: Goed contact, ze kwam veel. Kleuren en spelen. Ik hield haar de hele dag bezig. Je kon haar niet goed verstaan,
(…)
V: Hoe gedroeg [naam slachtoffer] , het oudste meisje, zich ten opzichte van u?
A: Heel goed. Ik speelde veel met haar. We hadden allerlei speelgoed. Ik hield me de hele dag met haar bezig als ze op de camping waren. Soms zag ik haar 2 of 3 keer per dag. Als ze op de camping was zag ik haar. Ze kreeg ook wel eens een ijsje van [getuige 2] . Ik speelde ook wel eens buiten ons terrein met haar, met een bal en zo. Ook in de tent zaten we meestal te kleuren.
(…)
V: Hoe noemde [naam slachtoffer] u?
A: [bijnaam verdachte] .
(pagina 123)
V: De moeder van [naam slachtoffer] heeft een keer gezien dat u speelgoed aan het knutselen was, dat de beide meisjes het hout mee aan het schuren waren en dat u met oranje verf aan het verven was. Kan dat kloppen dat u iets voor de meisjes had gemaakt?
A: Ja dat klopt, ik maakte wel vaker iets voor ze. Ik had op tv een spel gezien met een bal en dat was ik voor ze aan het maken. Hiervoor heb ik oranje verf gebruikt.
V: De moeder had gezien dat u deze oranje verf ook op uw handen had zitten?
A: Ja dat kan toch.
V: [naam slachtoffer] verklaarde dat u een keer met oranje verf aan het verven was. Dat u met uw hand in haar onderbroek was gegaan en deze onderbroek toen vies geworden was. Wat kunt u daarover vertellen?
A: (…) zij [het hof begrijpt: [naam slachtoffer] ] heeft niet aan de verf gezeten. Ik heb alleen geverfd, zij niet. Het was waterverf.
V: De moeder van [naam slachtoffer] heeft verklaard dat toen de meisjes op een zondag thuiskwamen en ze gingen douchen dat ze in het kruis van haar onderbroek van [naam slachtoffer] oranje verf heeft aangetroffen. Wat kunt u daarover zeggen?
A: Zij hebben niet aan de verf gezeten (…).
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris d.d. 6 september 2019, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
U vraagt mij of ik iets weet van het halen van [naam slachtoffer] voor het eten door [getuige 1] . Ik weet
nog dat ik op de stoel zat voor de caravan en dat [getuige 1] toen de rits van de tent open deed
en riep: ‘ [naam slachtoffer] , eten!’ [naam slachtoffer] ging toen mee.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [naam slachtoffer] , over het betasten en knijpen van haar borsten, dat er met de vingers diep in haar broekje naar binnen is gegaan en dat dit allemaal gebeurde in de tent die werd dichtgeritst, waarbij er handdoeken voor het raam werden gehangen, niet door enig ander onafhankelijk bewijsmiddel wordt ondersteund. De aangifte van [aangeefster] is gebaseerd op de informatie die zij van [naam slachtoffer] heeft gekregen en dus is die informatie afkomstig uit één en dezelfde bron te weten [naam slachtoffer] . Volgens de verdediging geldt hetzelfde voor de verklaring van [getuige 1] , waardoor niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van het slachtoffer. Er kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen indien de door het slachtoffer verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt. Dat betekent dat het gerechtshof moet beoordelen of enerzijds de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds of haar verklaring voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Het feit dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar worden geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
Het hof is van oordeel dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van [naam slachtoffer] tijdens het studioverhoor voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van haar moeder [aangeefster] en de vriend van haar moeder, [getuige 1] .
[naam slachtoffer] heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte haar in haar borsten heeft geknepen. Ze heeft daarnaast duidelijk gemaakt dat verdachte met zijn handen in haar onderbroek is gegaan en met zijn middelvinger in haar vagina is gegaan en daarmee op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt. Volgens [naam slachtoffer] gebeurde dit op momenten dat de tent dichtgeritst was en er handdoeken voor de ramen hingen.
[aangeefster] heeft verklaard dat haar dochters [naam slachtoffer] en [naam zus slachtoffer] rond juni 2017 in de tent van de verdachte waren. Nadat [naam zus slachtoffer] was weggaan, aldus [getuige 2] , de partner van verdachte, bleef [naam slachtoffer] alleen met verdachte in de tent achter. Toen [aangeefster] de tent binnenkwam zag zij dat [naam slachtoffer] in een boekje aan het kleuren was met kleurpotloden en dat verdachte met oranje verf aan het verven was. [aangeefster] zag dat verdachte oranje verf aan zijn handen had en dat hij zijn handen ging wassen. Diezelfde dag, in de avond, waren [aangeefster] en [naam slachtoffer] thuis en zag [aangeefster] dat [naam slachtoffer] haar onderbroek uit deed. [aangeefster] pakte de onderbroek op en zag dat er oranje verf aan de binnenkant in het midden van het kruis zat.
Dat [aangeefster] niet verklaard heeft over de aanwezigheid van oranje verf in de schaamstreek van [naam slachtoffer] maakt niet dat hetgeen [naam slachtoffer] heeft verklaard over het naar binnen gaan van de vingers van verdachte niet zou hebben plaatsgevonden. Het feit dat de onderbroek niet als bewijsmiddel in het dossier is opgenomen maakt volgens het hof niet dat deze onderbroek met daarin de oranje verf nooit heeft bestaan.
Voorts wordt het feit dat verdachte met oranje verf heeft geverfd door de verdediging niet ontkend. Tijdens het verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard – in reactie op de verklaring van [naam slachtoffer] dat hij met oranje verf aan het verven was, hij toen met zijn hand in haar onderbroek is gegaan en dat die toen vies is geworden – dat dat niet kan omdat zij niet aan de verf heeft gezeten en alleen hij heeft geverfd. Vervolgens heeft de politie aan verdachte voorgehouden dat de moeder van [naam slachtoffer] heeft verklaard dat nadat de meisjes thuiskwamen en gingen douchen de moeder in het kruis van de onderbroek van [naam slachtoffer] oranje verf heeft aangetroffen. Verdachte heeft daarop verklaard dat dat niet kan omdat zij niet aan de verf hebben gezeten.
Verdachte heeft bij de rechtbank een mogelijk alternatief scenario aangedragen voor het aantreffen van oranje verf in de onderbroek van [naam slachtoffer] , kort gezegd inhoudende dat niet uitgesloten kan worden dat [naam slachtoffer] zelf verantwoordelijk is geweest voor de verf in haar onderbroek. In hoger beroep heeft de verdediging daartoe verwezen naar de verklaring die [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat [naam slachtoffer] samen met haar zusje de geverfde stokjes heeft gepakt, neergezet en geprobeerd heeft om te gooien met een balletje. Omdat de stokjes nog niet droog waren kregen zij daardoor verf aan hun handen. Het hof acht die verklaring echter ongeloofwaardig. Dit nu verdachte tijdens het verhoor bij de politie heel stellig is geweest dat alleen hij geverfd heeft en [naam slachtoffer] en haar zusje geen verf hebben aangeraakt en verdachte niet eerder heeft verklaard over het spelen met de geverfde stokjes. Daarbij komt dat [getuige 2] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] en haar zusje in het bijzijn van hun moeder de stokjes hebben gepakt, terwijl [aangeefster] niet verklaard heeft dat zij [naam slachtoffer] én haar zusje heeft opgehaald bij de tent van [getuige 2] en verdachte. Integendeel, [aangeefster] heeft verklaard dat [naam zus slachtoffer] op een gegeven moment weg ging om met andere kinderen te spelen, althans dat had [getuige 2] tegen [aangeefster] gezegd, en dat alleen [naam slachtoffer] bij verdachte is achtergebleven.
Daarnaast vindt de verklaring van [naam slachtoffer] dat verdachte met zijn vinger bij haar naar binnen is gegaan steun in de verklaring van [getuige 1] . Dat geldt ook voor het essentiële onderdeel van haar verklaring over het afsluiten van de tent van verdachte met een rits. Dit onderdeel vindt deels ook steun in de verklaring van [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte altijd de rits van de tent dicht deed, en dat zij op de bank lag toen hij met zijn vinger bij haar naar binnen ging en dat hij de broek – het hof begrijpt: haar onderbroek – omhoog had gedaan en toen zijn hand eronder had gedaan. [getuige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard over een keer dat [getuige 1] [naam slachtoffer] kwam ophalen voor het eten. [getuige 2] zat toen op een stoel voor de caravan en [getuige 1] deed de rits van de tent open en vervolgens riep hij [naam slachtoffer] . Hieruit blijkt dat de tent toen dicht was geritst. [getuige 1] is volgens zijn verklaring bij de politie op enig moment [naam slachtoffer] gaan halen bij de tent van verdachte om te komen eten. Terwijl [getuige 2] buiten op de stoel zat, heeft [getuige 1] de tent opengeritst waarna hij zag dat verdachte schrok, rechtop ging staan, verstijfde en wit wegtrok. Voorts zag hij dat [naam slachtoffer] met haar benen wijd op de bank lag en dat haar jurk, die lang was, omhoog zat boven haar onderbroek. Voorts zag hij dat haar onderbroek niet zat zoals het hoorde. Hij zag dat bij het kruis de onderbroek een stukje opgerold zat naar binnen toe. [getuige 1] kon de vagina van [naam slachtoffer] net niet zien. Het feit dat [getuige 1] bij de politie heeft verklaard dat het onderbroekje een stukje opgerold zat en bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat haar onderbroekje aan een kant was verschoven, maakt niet dat deze verklaringen daardoor tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar zijn. Het een sluit het ander namelijk niet uit.
Het verweer dat niet wordt voldaan aan het wettelijk bewijsminimum faalt.
Naar het oordeel van het hof heeft [naam slachtoffer] een betrouwbare en geloofwaardige verklaring afgelegd die voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Wat de verdediging heeft aangevoerd over (vermeende) tegenstrijdigheden in de getuigenverklaring van [aangeefster] en het proces-verbaal van een met haar gevoerd informatief gesprek, geeft het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar getuigenverklaring.
Gelet op het voorgaande wordt de ontkennende verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen ontuchtige handelingen met iemand die wel de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt maar nog niet die van zestien jaar.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een autistisch meisje van 12 jaar welke geregeld bij hem in de tent op de camping kwam spelen. Deze ontuchtige handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Door dit feit te plegen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van een kwetsbaar meisje. Dat het misbruik heeft plaatsgevonden op de camping waar zijzelf met haar familie verbleef, het feit dat zij geregeld bij verdachte en zijn vriendin kwam spelen en het feit dat verdachte iemand was bij wie het meisje zich veilig zou moeten kunnen voelen, maakt de impact voor haar des te groter. Verdachte wist dat [naam slachtoffer] 12 jaar oud was en zij enigszins beperkt was. Dit alles, gevoegd bij het grote leeftijdsverschil van 73 jaar, heeft verdachte er niet van weerhouden om hetgeen bewezen is verklaard te plegen. Verdachte heeft zich tijdens de ontuchtige handelingen geen enkele rekenschap gegeven van de belangen van
[naam slachtoffer] en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Het hof rekent hem dit zeer aan.
Voorts heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op geen enkel moment tijdens het proces blijk heeft gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsrapport d.d. 26 maart 2018.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt. Het hof is, alle omstandigheden afwegende, van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de rechtbank opgelegde straf. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek passend en geboden. De omstandigheid dat verdachte inmiddels de leeftijd van 88 jaar heeft bereikt en met gezondheidsproblemen kampt, leidt niet tot een ander oordeel.
Vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij
[naam slachtoffer]
De moeder van [naam slachtoffer] heeft in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam slachtoffer] in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.051,86 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 51,86 aan materiële schade bestaande uit reiskosten en parkeerkosten en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering integraal toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.051,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Genoemde wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu dit volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding is. Subsidiair heeft de verdediging verzocht tot matiging van de vordering benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde reiskosten ad € 51,86 zijn voldoende onderbouwd en niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en in aanmerking genomen de gevolgen die dat voor de benadeelde partij hebben gehad blijkens de bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde stukken en de schriftelijke slachtofferverklaringen d.d. 18 juni 2018 en 15 juli 2020, begroot het hof, zoals gevorderd, de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,00. Bij het begroten van de immateriële schade heeft het hof acht geslagen op de bedragen die, gelet op de gepubliceerde rechtspraak, door rechtbanken en gerechtshoven worden toegekend in min of meer vergelijkbare gevallen.
Het toe te wijzen bedrag van € 3.051,86 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade en de immateriële schade wordt bepaald op 30 juni 2017, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode waarin de feiten zijn gepleegd die de schade hebben veroorzaakt, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [naam slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.051,86. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [naam slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.051,86 (drieduizend eenenvijftig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 51,86 (eenenvijftig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door genoemde wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.051,86 (drieduizend eenenvijftig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 51,86 (eenenvijftig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2017 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 18 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.