ECLI:NL:GHSHE:2020:3648

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
200.273.846_01 en 200.273.846_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2014. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2019 aangevochten, waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De vader, die in incidenteel hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft zorgen geuit over de verzorging van de minderjarige door de vader en verzocht om beperking van de omgang. De vader daarentegen heeft gepleit voor uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij hij openstaat voor hulpverlening.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de huidige omgangsregeling niet meer voldoet. Het hof heeft het advies van de Raad gevolgd om het aantal overdrachtsmomenten te beperken om zo de stress voor de minderjarige te verminderen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de vader en de minderjarige nu recht hebben op een uitgebreidere omgang, inclusief tijdens vakanties en feestdagen. Tevens is de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming van de regeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 november 2020
Zaaknummer: 200.273.846/01 en 200.273.846/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/344837 / FA RK 19-1482
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te
[geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 februari 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen. De moeder heeft tijdens de mondelinge
behandeling bij het hof aangegeven dat zij verzoekt, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar iedere week op maandag en donderdag na school tot 18.00 uur.
2.2.
Bij verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep en vermeerdering van het oorspronkelijke verzoek, ingekomen bij het hof op 15 april 2020, nader verduidelijkt bij brief van 30 september 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen
en bij wijze van incidenteel hoger beroep verzocht:
  • de door de vader in eerste aanleg verzochte omgangsregeling op te leggen/te bepalen, inhoudende dat de vader en [minderjarige] omgang hebben:
  • primair:
o in een cyclus van veertien dagen gedurende de ene week van maandag uit school (de vader haalt [minderjarige] op bij school) tot dinsdagochtend (de vader brengt [minderjarige] naar school) en op vrijdagmiddag uit school tot zondagavond, en gedurende de andere week van maandagmiddag uit school tot maandagavond en van donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend (de vader brengt [minderjarige] dan naar school);
o gedurende de helft van de vakanties en de gebruikelijke feestdagen met inachtneming van:
o de carnavalsvakantie: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder enz.),
o de voorjaarsvakantie (meivakantie), het ene jaar de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en het jaar daarop de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, enz.;
o de zomervakantie: het ene jaar de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en het jaar daarop de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader;
o de herfstvakantie: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder, enz.;
o de kerstvakantie: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en het jaar daarop de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
o Goede Vrijdag: conform de wekelijkse omgang, maar in ieder geval bij de vader indien het weekend dat [minderjarige] bij de vader is direct op Goede Vrijdag volgt;
o Tweede Paasdag: het ene jaar bij de moeder en het jaar daarop bij de vader, enz.;
o Bevrijdingsdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder, enz.;
o Hemelvaartsdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder, enz.;
o Tweede Pinksterdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder, enz.;
o Op de verjaardag van de vader;
  • subsidiair: vaststelling van de omgangsregeling zoals in goede justitie te bepalen;
  • aan de omgangsregeling een dwangsom te verbinden, in die zin dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer voor elke keer dat zij de door het hof gegeven uitspraak niet nakomt,
zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder compensatie van de proceskosten.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen bij het hof op 27 mei 2020, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.4.
De moeder heeft voorts een aanvullend verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij
voorraadverklaring van de bestreden beschikking bij het hof ingediend op 26 mei 2020. Deze kwestie is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.273.846/02 en is eveneens behandeld op de mondelinge behandeling op 12 oktober 2020. Ook op dit verzoek wordt in de onderhavige beschikking door het hof beslist.
2.5.
De vader heeft op 25 september 2020 een verweerschrift ingediend op het aanvullend schorsingsverzoek van de moeder, en verzocht het verzoek af te wijzen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 9 oktober 2019;
- het V8-formulier van 30 juni 2020, van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op 1 juli 2020;
- het V6-formulier van 30 september 2020, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 1 oktober 2020.
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is het kort geding (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.281.254/01) gelijktijdig behandeld. Het hof zal bij separaat arrest van 1 december 2020 uitspraak doen in die zaak.
2.9.
Het V-8 formulier van 6 oktober 2020, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bezwaar gemaakt tegen de toevoeging van voornoemde brief met bijlagen aan het procesdossier. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven niet over deze stukken te beschikken. Gelet op het feit dat bedoelde stukken niet binnen de daarvoor geldende termijn bij het hof zijn ingediend noch (tijdig) zijn ontvangen door de vader en de raad, terwijl deze stukken niet kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof na een schorsing voor beraad beslist dat deze stukken wegens strijd met de goede procesorde niet worden toegelaten.
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen na een schorsing voor beraad overeengekomen in overleg te willen gaan over de verzoeken die thans voorliggen.
De vader heeft bij V8-formulier van 3 november 2020 het hof bericht dat er geen overeenstemming is bereikt en hij verzoekt het hof uitspraak te doen. De moeder heeft bij V8-formulier van 4 november 2020 het hof eveneens bericht dat er geen overeenstemming is bereikt tussen partijen en ook zij verzoekt het hof uitspraak te doen.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 juni 2015 aan de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. Dit hof heeft voornoemde beschikking bekrachtigd.
3.3.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 6 september 2016 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] en de vader omgang zullen hebben op de volgende wijze:
  • de eerste kennismaking van [minderjarige] met oma (vz) vindt plaats voor 2 september 2016 in de woning van grootouders (mz);
  • in het weekend van 24 september 2016 vindt er een ontmoeting tussen [minderjarige] en de grootmoeder (vz) plaats in de woning van de grootouders (mz);
  • [minderjarige] zal met ingang van 26 september 2016 contact hebben met haar vader:
o Twee keer per week (op maandag en donderdag) 1,5 uur (van 08.30 uur tot 10.00 uur) bij de vader thuis onder begeleiding van de grootmoeder (vz), voor een periode van 2 maanden, waarbij de grootmoeder (vz) [minderjarige] zal halen en terugbrengen bij de moeder;
o Twee keer per week (op maandag en donderdag) 3 uur bij de vader thuis onder begeleiding van de grootmoeder vz, voor een daarop volgende periode van 2 maanden, waarbij de grootmoeder vz [minderjarige] zal ophalen en terugbrengen bij de moeder;
o Één keer per week (op woensdag) een dag van 09.00 uur tot 18.00 uur onbegeleid bij de vader thuis, voor een daarop volgende periode van zes maanden, waarbij partijen het halen en brengen van [minderjarige] voor hun rekening nemen.
3.5.
De moeder is bij vonnis in kort geding van 19 januari 2017 – kort samengevat – veroordeeld tot naleving (voortzetting) van de door de rechtbank bij beschikking van 6 september 2016 opgelegde omgangsregeling, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere keer dat zij daaraan niet voldoet.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 5 november 2019 heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank van 6 september 2016 ten aanzien van de omgangsregeling gewijzigd, en bepaald dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige] , ook tijdens de vakanties en feestdagen:
- gedurende de eerste 4 weken na heden:
- iedere maandag na school tot 18.30 uur (na het eten);
- in de even weken op donderdag na school tot 18.30 uur (na het eten);
- in de oneven weken op vrijdag na school tot 18.30 uur (na het eten) waarbij de vader [minderjarige] begeleidt bij de zwemles;
- gedurende de vier weken daarop volgend:
- iedere maandag na school tot 18.30 uur (na het eten);
- in de even weken op donderdag na school tot 18:30 uur (na het eten);
- in de oneven weken op vrijdag na school tot zaterdag 10.00 uur waarbij
de vader [minderjarige] begeleidt bij de zwemles;
- vervolgens:
- iedere maandag na school tot 18.30 uur (na het eten);
- in de even weken op donderdag na school tot 18.30 uur (na het eten);
- in de oneven weken op vrijdag na school tot zaterdag 18.30 uur (na het eten), waarbij de vader [minderjarige] begeleidt bij de zwemles (en eventueel een andere geplande (sport)activiteit);
  • waarbij de vader [minderjarige] van school haalt en moeder [minderjarige] bij vader ophaalt;
  • waarbij de moeder de vader informeert over waar de zwemlessen van [minderjarige] plaatsvinden.
3.7.
De moeder is bij vonnis in kort geding van 5 juni 2020 veroordeeld – kort samengevat – tot nakoming van de bij de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat zij daaraan niet voldoet.
3.8.
De ouders zijn voorts in kort geding op 15 juli 2020 blijkens het proces-verbaal – voor zover hier van belang - overeengekomen:
- [minderjarige] wordt op maandag 10 augustus 2020 om 08:30 uur door de vader bij moeder opgehaald. De moeder zal [minderjarige] diezelfde dag om 18:30 uur weer bij de vader ophalen.
- [minderjarige] zal op 14 augustus 2020 om 08:30 uur door de vader bij de moeder worden opgehaald en de moeder zal [minderjarige] weer bij de vader ophalen op 18 augustus 2020. De vader zal [minderjarige] tijdens haar verblijf bij de moeder stimuleren om telefonisch contact te zoeken met de moeder.
- Vervolgens zal tussen partijen wederom de op 5 november 2019 door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling gelden, met dien verstande dat partijen reeds nu de bereidheid uitspreken om na de vakantieperiode met elkaar in overleg te gaan omtrent de verder invulling van de omgangsregeling, een en ander conform de bedoeling van de rechtbank zoals uitgesproken in de beschikking van 5 november 2019.
3.9.
De moeder kan zich met de inhoud van de bestreden beschikking van 5 november 2019 niet verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen.
3.9.1.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. Ondanks alle pogingen in de afgelopen jaren en de inzet van de hulpverleningsinstanties is het niet gelukt de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader op een goede manier vorm te geven. [minderjarige] heeft last van de gespannen situatie tussen de ouders, en zij is erg moe. Ook maakt de moeder zich zorgen over de verzorging van [minderjarige] door de vader. De contacten tussen [minderjarige] en de vader moeten daarom in duur beperkt worden.
3.10.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil graag dat de contacten tussen hem en [minderjarige] uitgebreid worden. Hiervoor zijn geen contra-indicaties aanwezig. De vader staat open voor hulpverlening en begeleiding hierin.
3.11.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad ziet geen contra-indicatie voor uitbreiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De stress die de ouders, maar ook [minderjarige] , ervaren tijdens de overdracht van de omgang dient weggenomen te worden. De raad adviseert daarom de overdrachtsmomenten in aantal te beperken. De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Het hof stelt vast dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking heeft ingetrokken. Het hof zal de moeder ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.12.3.
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is benoemd. Aan het hof ligt vervolgens de vraag voor of de huidige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] conform het verzoek van de moeder beperkt dient te worden, dan wel conform het verzoek van de vader uitgebreid moet worden. Gebleken is dat er sinds het kort geding van 5 juni 2020 (weer) uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling zoals die bij de bestreden beschikking is vastgelegd.
Dit betekent dat [minderjarige] elke maandag na school tot 18.30 uur bij de vader verblijft. In de oneven week is zij daarnaast op donderdag na school tot 18.30 uur bij haar vader, en in de even week verblijft zij van vrijdag na school tot zaterdag 18.30 uur bij de vader. Het hof ziet – met de raad – op dit moment geen contra-indicaties voor uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Al hetgeen de moeder heeft aangevoerd ten aanzien van de door haar gestelde zorgen die een beperking van de omgangsregeling zouden rechtvaardigen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Wel staat vast dat alle betrokkenen, dat wil zeggen de ouders én [minderjarige] , veel stress ervaren van de overdracht van [minderjarige] naar de andere ouder. De raad heeft in dit verband geadviseerd het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk in te perken om zo meer rust te creëren. Het hof volgt het advies van de raad en zal de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] wijzigen en daarnaast het verzoek van de vader betreffende de verdeling van de vakanties en feestdagen toewijzen, alles zoals hierna in het dictum vermeld.
3.12.4.
Het hof merkt ten overvloede op dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij de moeder geen bezwaren bestaan om de schaatsles van [minderjarige] die op zaterdag plaatsvindt in [plaats] , te verplaatsen naar [woonplaats] . Het is aan de moeder als gezaghebbend ouder om dit te realiseren. De vader heeft toegezegd (in de tussentijd) zijn best te zullen doen om [minderjarige] tijdig naar de schaatsles in [plaats] te brengen, maar is afhankelijk van derden om een auto te kunnen lenen. De onmogelijkheid van de vader om [minderjarige] naar [plaats] te kunnen brengen mag in ieder geval niet betekenen dat een omgang in het weekend (al dan niet gedeeltelijk) niet doorgaat.
3.12.5.
Het hof ziet in de houding van de moeder in het verleden aanleiding, de door de vader verzochte dwangsom toe te wijzen tot een hoogte als hierna in het dictum bepaald.
3.13.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de beschikking van 6 september 2019 zal wijzigen, onder vaststelling van de omgangsregeling zoals hieronder in het dictum omschreven en onder oplegging van een dwangsom.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk ten aanzien van haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2019;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 september 2016 voor zover het betreft de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , en
stelt tussen de vader en [minderjarige] de volgende omgangsregeling vast:
  • gedurende de ene week op maandag na school tot dinsdagochtend voor school, en van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school;
  • in de andere week van donderdag na school tot vrijdagochtend voor school;
  • gedurende de helft van de vakanties en de gebruikelijke feestdagen als volgt:
  • de carnavalsvakantie: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder;
  • de voorjaarsvakantie (meivakantie): het ene jaar de eerste week bij de vader en de
tweede week bij de moeder en het jaar daarop de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • de zomervakantie: het ene jaar de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en het jaar daarop de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader;
  • de herfstvakantie: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder;
  • de kerstvakantie: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en het jaar daarop de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader;
  • Goede Vrijdag: conform de wekelijkse omgang, maar in ieder geval bij de vader indien het weekend dat [minderjarige] bij de vader is direct op Goede Vrijdag volgt;
  • Tweede Paasdag: het ene jaar bij de moeder en het jaar daarop bij de vader;
  • Bevrijdingsdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder;
  • Hemelvaartsdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder;
  • Tweede Pinksterdag: het ene jaar bij de vader en het jaar daarop bij de moeder;
  • op de verjaardag van de vader;
  • voor de reguliere omgang geldt dat de vader [minderjarige] van school haalt en na de omgang naar school brengt;
  • voor de vakanties en feestdagen geldt dat de moeder [minderjarige] telkens naar de vader brengt en de vader [minderjarige] telkens na de omgang weer naar de moeder brengt;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,- voor elke keer dat zij de hier vastgestelde omgangsregeling niet nakomt, zulks met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van totaal € 2.500,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 26 november 2020 uitgesproken door mr. P.P.M. van Reijsen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.