[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel zijn naast de algemene ook bijzondere voorwaarden verbonden.
Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van het resterende gedeelte van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 4 januari 2017 (parketnummer 01-237230-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 3 van de oorspronkelijk opgelegde 4 weken gevangenisstraf, en van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 28 oktober 2016 (parketnummer 20-000057-15) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.090,43, bestaande uit € 3.000,- aan immateriële schade en € 90,43 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling zal gelasten met de voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 26 oktober 2020 en deze terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren;
- de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaren zal gelasten en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 5.051,17, bestaande uit € 51,17 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige zal afwijzen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd onder meer omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 16 oktober 2018 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, zijn penis in de mond en/of in de vagina en/of tegen het achterste van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het meermalen vastpakken van de keel van die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] "jij blijft zitten", toen zij op wilde staan en/of
- het knijpen in de keel van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen zeggen tegen die [slachtoffer] dat zij naar hem, verdachte, moest luisteren en/of
- het vastpakken van het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het bewegen van haar hoofd in de richting van zijn, verdachtes, penis en/of
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer] en/of
- het duwen en/of brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het wegslaan van de handen van die [slachtoffer] en/of
- het pakken van twee messen en/of het tonen en/of voorhouden van die messen aan die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat als zij niet zou luisteren zij zou mogen kiezen welke van die twee messen hij, verdachte, zou gebruiken om haar dood te maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het meermalen zeggen tegen die [slachtoffer] : "ik maak je dood" , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het spugen in het gezicht van die [slachtoffer] en/of
- het gooien van bier over die [slachtoffer] en/of
- het schreeuwen tegen die [slachtoffer] en/of
- het houden van een mes of messen tegen de keel van die [slachtoffer] en/of
- het spugen op de vagina en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of omhoog duwen van de benen van die [slachtoffer] en/of
- het duwen en/of brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het omdraaien van die [slachtoffer] en/of het zeggen tegen die [slachtoffer] dat als zij niet zou luisteren dat hij haar dan van achteren in haar kont zou pakken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of het daarbij duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen het achterste van die [slachtoffer] en/of
- het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer] , en/of
- het maken van misbruik van fysiek en/of emotioneel en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, over die [slachtoffer] had en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 oktober 2018 te Eindhoven door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende hij, verdachte, zijn penis in de mond en in de vagina en tegen het achterste van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en gehouden en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld uit:
- het meermalen vastpakken van de keel van die [slachtoffer] en
- het zeggen tegen die [slachtoffer] "jij blijft zitten" toen zij op wilde staan en
- het knijpen in de keel van die [slachtoffer] en
- het meermalen zeggen tegen die [slachtoffer] dat zij naar hem, verdachte, moest luisteren en
- het vastpakken van het hoofd van die [slachtoffer] en het bewegen van haar hoofd in de richting van zijn, verdachtes, penis en
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer] en
- het duwen en brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het wegslaan van de handen van die [slachtoffer] en
- het pakken van twee messen en voorhouden van die messen aan die [slachtoffer] en
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat als zij niet zou luisteren zij zou mogen kiezen welke van die twee messen hij, verdachte, zou gebruiken om haar dood te maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- het meermalen zeggen tegen die [slachtoffer] : "ik maak je dood" , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- het spugen in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het gooien van bier over die [slachtoffer] en
- het schreeuwen tegen die [slachtoffer] en
- het houden van een mes of messen tegen de keel van die [slachtoffer] en
- het spugen op de vagina en het lichaam van die [slachtoffer] en
- het vastpakken en omhoog duwen van de benen van die [slachtoffer] en
- het duwen en brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het omdraaien van die [slachtoffer] en het zeggen tegen die [slachtoffer] dat als zij niet zou luisteren dat hij haar dan van achteren in haar kont zou pakken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en het daarbij duwen en houden van zijn, verdachtes, penis tegen het achterste van die [slachtoffer] en
- het geven van een kopstoot aan die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2018, dossierpagina's 41-48, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(Dossierpagina 42)
Afgelopen 16 oktober stond [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: de verdachte [verdachte] )rond 19.00/19.15 uur voor de deur. Hij wou ‘de Bold’ op televisie kijken en zei dat hij niet lang zou blijven. Ik heb hem toen maar binnengelaten. [verdachte] stond op een gegeven moment op en kwam naast mij zitten op de bank. [verdachte] zei iets in de trant van dat ik hem verwaarloosd had en dat hij seks wilde. Ik wilde opstaan en zei tegen hem dat ik wilde dat hij zou gaan, dat wij geen relatie meer hadden en ik dus ook geen seks met hem wilde hebben. Ik probeerde op te staan en toen greep hij mij bij mijn keel en zei daarbij: ”jij blijft zitten”. Hij kneep heel erg hard dat ik het gevoel kreeg dat ik zou stikken. Hij bleef zeggen: “het is pas uit als ik het zeg”. Hij accepteert namelijk niet dat ik het uit heb gemaakt en pakte mij een paar keer bij mijn keel. Ik moest luisteren naar hem en hij vroeg steeds of ik dat begreep. Ik moest toen ja zeggen. Ondertussen had hij zijn lul eruit gehaald. Hij pakte mijn hoofd en bewoog die richting zijn broek en ik moest hem toen pijpen. Hij gaf aan dat het langzaam moest en hield daarbij mijn hoofd vast richting zijn lul en trok aan mijn haren. Ik moest mijn kleren uittrekken en dat heb ik ook gedaan. Uit het tasje wat hij bij zich had pakte hij twee messen en hij zei daarbij dat als ik niet zou luisteren, ik mocht kiezen uit die twee messen welke hij dan zou gebruiken om mij dood te maken. Hij bleef ook steeds zeggen: “ik maak je dood”. Van tevoren had hij ook nog een blikje bier in die tas zitten. Op een gegeven moment werd hij boos en gooide hij bier over mij heen. Hij bleef schreeuwen. Ik moest luisteren.
(Dossierpagina 43)
Tijdens het pijpen pakte hij steeds die twee messen en hield deze tegen mijn keel aan waarbij hij dan zei dat ik moest luisteren. Op een gegeven moment gaf hij aan dat hij wilde neuken en ik wilde dat niet. Hij pakte mij toen weer bij mijn keel en drukte mijn keel dicht en ik was bang dat ik stikte. Ik riep iedere keer: “laat me los, ik stik, ik doe wel wat jij wil”. Toen begon hij mij te neuken. Daarvoor begon hij mij te bespugen om de boel nat te maken. Hij deed mijn benen omhoog en ik moest mijn benen vastpakken ter hoogte van mijn hoofd. Ik lag zo op de bank en hij begon mij te neuken. Op een gegeven moment draaide hij me om en hij zei dat hij mij van achteren zou pakken en als ik niet wilde luisteren, zou hij mij in mijn kont pakken. Hij duwde zo dreigend zijn lul tegen mijn kont aan en ik duwde hem weg. Vervolgens duwde hij zijn lul van achteren in mij en hij vroeg toen of hij in mij mocht klaarkomen. Ik zei toen: “ja doe maar, schiet maar op”, want ik wilde er vanaf zijn. Hij is toen tot ongeveer 23.30 uur gebleven.
V: Je zei dat hij jou bij de keel pakte. Kun jij vertellen hoe dat ging dat bij je keel pakken?
A: Ik zat dan op de bank en hij stond dan schuin voor mij, waarbij hij volgens mij een been op de bank liet rusten. Hij pakte dan met een hand mijn keel vast en kneep daar in en daarbij trok hij mij via mijn keel omhoog en drukte mij toen in de hoek van de bank. Hij zat met zijn gezicht heel dicht bij mijn gezicht en zei dan: “luisteren”. Zo heeft hij mij ook in mijn gezicht gespuugd en dat bier over mij heen gegooid.
V: Wat kun je zeggen over de manier van knijpen hoe dat ging?
A: Hij kneep dan heel hard en pijnlijk.
(Dossierpagina 44)
A: Hij heeft mij een paar keer bij mijn keel gepakt.
Toen hij seks met mij wilde heeft hij ook weer mijn keel vastgepakt en mij tegen de bank aangedrukt.
V: Je hebt verteld dat je hem moest pijpen. Vertel eens hoe dat dan gaat?
A: Ik zat dan op de bank en hij zat/lag half op de bank. Hij pakte dan mijn hoofd en hij drukte mijn hoofd naar zijn kruis. Hij had zijn lul er al uitgehaald en hij drukte dan mijn hoofd naar zijn lul. Ik mocht dan niet met mijn handen zijn lul aanraken, alleen met mijn mond en dat mocht ook niet zo snel. Als ik mijn handen al wilde gebruiken, dan sloeg hij die weg.
(Dossierpagina 45)
V: Vertel eens hoe dat ging, dat seks hebben op de bank?
A: Ik lag toen op mijn rug en ik moest mijn benen omhoog doen. Hij pakte mij toen zo bij mijn benen vast waarbij ik op een gegeven moment mijn benen zelf moest vasthouden. Hij begon toen te spugen op mijn kut. Vervolgens begon hij mij in mijn kut te neuken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 22 oktober 2018, dossierpagina 50-54, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
(Dossierpagina 51)
V: Hoe is die blauwe plek op je voorhoofd ontstaan?
A: Hij heeft mij op de avond van de verkrachting een kopstoot gegeven.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2018, dossierpagina 77, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 22 oktober 2018 werd aangeefster door ons aanvullend gehoord. Tijdens dit verhoor verklaarde aangeefster lichamelijk letsel te hebben, wat was ontstaan door gewelddadig gedrag van de verdachte [verdachte] . Wij zagen dat het voorhoofd van aangeefster [slachtoffer] , enkele centimeters boven haar neus, gezwollen was en dat er ter hoogte van de zwelling een bloeduitstorting zichtbaar was. De bloeduitstorting/zwelling had een doorsnede van ongeveer twee centimeter. Verder zagen wij dat op de linkerkaak van aangeefster een streepvormige bloeduitstorting zichtbaar was over een lengte van 2x1 centimeter.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige(het hof begrijpt: verhoor verdachte)d.d. 17 december 2019, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Op 16 oktober 2018 ging ik naar de persoon die aangifte heeft gedaan. Ik ken haar als [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: aangeefster [slachtoffer] ), zij woont aan de [adres]
(het hof begrijpt: het adres van aangeefster, te weten [adres] ). Ik wilde haar pijn laten voelen. Ik heb seks met haar gehad en er zijn messen in het spel geweest.
De advocaat-generaal vraagt mij of ik [slachtoffer] heb verkracht. Ik antwoord daarop dat aangezien ik seks tegen haar wil heb gehad, het antwoord “ja” moet zijn.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag op welke wijze medicatiegebruik het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, omdat het psychiatrisch onderzoek niet doelgericht is geweest. Daartoe is aangevoerd dat het hof op 7 augustus 2019 op verzoek van het Openbaar Ministerie heeft bevolen dat een psychiatrisch rapport diende te worden opgemaakt, ingegeven door de stelling van de verdachte dat hij mogelijk psychotisch was als gevolg van zijn medicatie. Volgens de verdachte heeft hij in juli/augustus 2018 om andere medicijnen gevraagd, omdat hij uit het niets agressief en depressief werd en hij niet meer zichzelf was. Het medicijn ‘Oxycodon’ dat verdachte onder meer nam, betreft een geneesmiddel waarvan -volgens informatie op www.apotheek.nl- agressie een mogelijke bijwerking is. De vraag op welke wijze die medicatie het gedrag van verdachte destijds heeft beïnvloed, is in het psychiatrisch rapport echter niet beantwoord, reden waarom het psychiatrisch onderzoek niet kan worden gebruikt bij de beraadslaging over de op te leggen sancties.
Subsidiair, indien het hof het verslag van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 29 maart 2020 wel bruikbaar acht bij die beraadslaging, heeft de raadsvrouw verzocht tussenarrest te wijzen en de stukken opnieuw in handen van de raadsheer-commissaris te stellen, teneinde opdracht te geven aan de psychiater om alsnog te onderzoeken of het gedrag van de verdachte tijdens het tenlastegelegde door zijn medicatie werd beïnvloed.
Het hof begrijpt dit verweer van de verdediging aldus dat onvoldoende door de rapporterend psychiater is onderzocht of, en zo ja, in welke mate, de strafbaarheid van de verdachte door zijn medicijngebruik ontbreekt en dat in dat verband daarnaar nader onderzoek nodig is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Het dossier bevat een overzicht journaalregels betreffende verdachte (uitdraai gedateerd:
4 juni 2019, verstrekt door [huisarts]), waarin onder meer de voorgeschreven medicatie aan de verdachte is weergegeven. Het hof leidt hieruit af dat aan de verdachte op 27 juli 2018 zijn voorgeschreven 90 stuks ‘PANTOPRAZOL ACT 40MG TB MSR’ en 20 stuks ‘OXYCODON HCL TEV 5MG CAPS’. Voorts dat hem op 24 augustus 2018 nog eens 30 stuks ‘OXYCODON HCL TEV 5MG CAPS’ zijn voorgeschreven. De laatste voorgeschreven medicatie aan de verdachte dateert van 1 oktober 2018. Toen zijn hem 60 stuks ‘ZALDIAR TABLET FILMOMHULD’ voorgeschreven. Verder is daarbij aangetekend “
heeft zich 4 dgn ziekgemeld ivm lumbago, vergeetachtigheid van oxycodon, NRS 8, met oxycodon naar 4, lang lopen/zitten/staan en liggen pijnlijk: hnp: wisselend, kortdurend effect warmte, contract wordt niet verlengd, FT lukt financieel niet, wil sterkere pijnstilling, contact bedrijfsarts nemen, zaldiar uitproberen”.
Op basis van deze informatie concludeert het hof, gezien het tijdsverloop sedert de hoeveelheden voorgeschreven medicatie, dat de verdachte op 16 oktober 2018 de hem voorgeschreven ‘Oxycodon’ reeds had geconsumeerd. Hem was op dat moment ‘Zaldiar’ voorgeschreven, omdat hij vergeetachtig werd van ‘Oxycodon’ en ‘Oxycodon’ onvoldoende zijn pijn bestreed. Het hof stelt vast dat de journaalregels voor het overige geen enkele aanwijzing geven voor de veronderstelde agressieproblematiek bij de verdachte, noch als melding/klacht van de verdachte, noch in relatie tot enig voorgeschreven medicijngebruik.
Voorts bevat het dossier een rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 29 maart 2020, opgesteld door psychiater S.E. Zijp, en een rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 2 april 2020, opgesteld door psycholoog W.J.L. Lander. Beide deskundigen zijn ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 november 2020 ter nadere toelichting gehoord.
Het hof concludeert dat naast de verkregen informatie van de huisarts over de medicatie die de verdachte in de tweede helft van 2018 was voorgeschreven, beide deskundigen het gestelde medicijngebruik door verdachte in hun onderzoek hebben betrokken. Zo rapporteert psychiater Zijp: “Betrokkene was tijdens het huidige tenlastegelegde, indien bewezen, onder invloed van (diverse) opioïde middelen in onbekende hoeveelheden in combinatie met alcohol en cannabis en mogelijk gecombineerd met andere medicijnen van onbekend origine. Het is op basis van betrokkenes verhaal, de aantekeningen in het huisartsendossier en de kennis van deze middelen dat het gebruik hiervan betrokkenes oordeelsvermogen, gemoedstoestand, impulscontrole en gedrag in negatieve zin heeft beïnvloed. Er zijn aanwijzingen voor een beneveld bewustzijn, “roes, een gordijn voor de ogen”, maar geen aanwijzingen voor psychose op het moment van het tenlastegelegde. Psycholoog Lander rapporteert: “Ook wordt uit het verhaal van betrokkene niet duidelijk welke invloed het gebruik van alcohol, cannabis en pijnstillers op het gedrag van betrokkene heeft gehad. Enerzijds zegt betrokkene dat zijn gevoelens door het gebruik van deze middelen verwarrend waren, anderzijds zegt betrokkene dat hij het gebruik van deze middelen wel gewend is” (pagina 18 rapport). Voor een psychotische stoornis ten tijde van het tenlastegelegde die ontstaan zou zijn door het gebruik van morfine-achtige preparaten, alcohol en wiet zijn volgens psycholoog Lander geen aanwijzingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 november 2020 zijn beide deskundigen bij hun conclusies gebleven. Ten aanzien van de stelling dat de verdachte mogelijk psychotisch was ten tijde van het tenlastegelegde, heeft psychiater Zijp aanvullend verklaard dat er geen aanwijzingen waren voor een psychose, dat verdachte in het verleden wel psychotisch is geweest door het gebruik van vervuilde cocaïne, dat de verdachte die klachten en symptomen die de verdachte daarvan kende, niet had ten tijde van het tenlastegelegde en dat er geen andere aanwijzingen in verdachtes verhaal zijn gevonden die op een psychose zouden kunnen wijzen. Aan de beschrijving van de verdachte dat hij in ‘een waas’ verkeerde, zou medicatie bijgedragen kunnen hebben. Het effect van medicatie is lastig te bepalen met terugwerkende kracht, aldus psychiater Zijp. Tijdens haar onderzoek zag zij wel een duidelijke doorwerking van de antisociale persoonlijkheidsstoornis in het tenlastegelegde, waarbij medicatie geen psychose heeft veroorzaakt. Mogelijk heeft de medicatie een beneveling van het bewustzijn van de verdachte veroorzaakt met een negatieve beïnvloeding van zijn impulsregulatie, aldus deskundige Zijp ter terechtzitting.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de rapporten van beide deskundigen bepleit dat deze niet betrouwbaar zijn en dat het hof daarom de adviezen van de psychiater en psycholoog niet zou moeten volgen. Daartoe is aangevoerd dat psycholoog Lander zijn onderzoek zelf verminderd betrouwbaar vond, door hem foutief is gerapporteerd dat verdachte al eerder seksueel overschrijdend was geweest en daarenboven de onderzoeksgesprekken van beide deskundigen met de verdachte dermate kort waren, dat dit afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de rapporten.
Hoewel de raadsvrouw dit verweer eerst heeft gevoerd voor het geval het hof toekomt aan de beraadslaging over een sanctie, verdient dit naar het oordeel van het hof reeds daar bespreking waar de rapporten van de deskundigen aan de orde worden gesteld, nu het verweer raakt aan de betrouwbaarheid daarvan. Voor wat betreft dit betrouwbaarheidsverweer overweegt het hof als volgt.
Psycholoog Lander heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 november 2020 erkend dat hij abusievelijk en aldus ten onrechte in het rapport heeft opgenomen dat de verdachte
eerderseksueel grensoverschrijdend is geweest, maar dat dit niet van invloed is geweest op de overige inhoud en de conclusies van het rapport. Het hof stelt vast dat, nog daargelaten dat deze passage is opgenomen onder het kopje ‘2. relevante informatie uit de gerechtelijke stukken’, overigens uit de risicoprognose reeds blijkt dat psycholoog Lander deze onjuiste informatie niet heeft betrokken bij de risicotaxatie gelet op de uitkomsten daarvan. Voor het inschatten van het recidiverisico is gebruik gemaakt van twee onderzoeksinstrumenten, de STATIC-99 R en de STABLE 2007. Bij het eerste instrument gaat het om statische factoren die vaststaan. De verdachte scoort hier laag-matig op. Wanneer de benoemde recidive hier meegewogen zou zijn, zou de verdachte hoger gescoord hebben. Bij het instrument STABLE 2007 wordt recidive nooit meegewogen. Hierbij gaat het namelijk om risicofactoren die kunnen veranderen.
Verder heeft psycholoog Lander in voornoemd rapport opgenomen dat hij op 23 januari 2020 en 14 februari 2020 met de verdachte heeft gesproken en de totale gespreksduur ongeveer 3,5 uur bedroeg. Op 13 maart 2020 heeft hij het rapport met betrokkene besproken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft psycholoog Lander verklaard dat alle gesprekken bij elkaar voor een gespreksduur van 4,5 uur zorgden. Op de vraag of dit een gebruikelijke gespreksduur is, heeft hij verklaard dat dit zeker voldoende is geweest voor zijn conclusies en advies.
Ook psychiater Zijp heeft in haar rapport opgenomen hoe lang ze met de verdachte gesproken heeft. Op 3 februari 2020 heeft zij de verdachte ongeveer 110 minuten gesproken en op 11 februari 2020 heeft ze hem ongeveer 30 minuten gesproken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft psychiater Zijp verklaard dat zij haar onderzoek niet enkel heeft gebaseerd op deze gesprekken, maar dat zij tot een gedegen conclusie is gekomen op basis van de gesprekken in combinatie met onder andere de collaterale informatie en eerder onderzoek. Uit haar verklaring volgt dat de informatie die zij bij het onderzoek heeft verkregen voor haar voldoende was om te komen tot haar conclusies en advies.
Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de rapporten te twijfelen. Het rapport van psycholoog Lander bevat geen enkele aanwijzing dat hij door gebruikmaking van de betreffende passage of uitsluitend op basis van deze passage tot zijn conclusies is gekomen. Verder is niet onderbouwd dat de gesprekken van de deskundigen met de verdachte dermate kort waren, dat dit afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de onderzoeken. De deskundigen zijn ter terechtzitting in hoger beroep hier ook naar bevraagd. Beide deskundigen hebben bevestigd dat ze genoeg tijd hebben gehad om een voldoende indruk van de verdachte te krijgen en mede op basis daarvan gedegen te rapporteren. Voorts neemt het hof in aanmerking dat beide deskundigen in hun rapporten hebben verklaard dat zij de door hen onderschreven gedragscode voor gerechtelijk deskundigen bij hun onderzoek in acht hebben genomen.
Het hof verwerpt mitsdien het betrouwbaarheidsverweer.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat het psychiatrisch onderzoek voldoende doelgericht is geweest en daarbij alle relevante beschikbare informatie is betrokken door de psychiater. Uit dat onderzoek, maar overigens ook uit de overige informatie als hiervoor weergegeven, blijkt dat er bij de verdachte hooguit sprake van een “waas” ten tijde van het bewezenverklaarde, mogelijk veroorzaakt door medicijngebruik, al dan niet in combinatie met andere middelen. Echter, dat zijn agressieregulatie hierdoor verstoord is geraakt of wezenlijk is beïnvloed en dat de verdachte daardoor heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan, kan daaruit niet worden afgeleid.
Dit betekent dat bij gebrek aan een noodzaak voor nader onderzoek, het verzoek van de verdediging om bij tussenarrest de psychiater een nadere opdracht te geven, wordt afgewezen.
De conclusies en het advies van de psychiater Zijp houden overigens onder meer het volgende in.
Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voortkomend uit of passend bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft betrokkene problemen met zijn emotieregulatie, impulsregulatie, verantwoordelijkheid nemen en beperkingen in moreel besef en gewetensfunctie.
(…)
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Ten tijde van het tenlastegelegde bestond de antisociale persoonlijkheidsstoornis en was betrokkene onder invloed van middelen (alcohol, cannabis, en opioïde(n)).
(…).
Ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen, was er sprake van pijn, stress, tegenslag waardoor betrokkene zich verdoofde met middelen en troost en aandacht zocht in de vorm van seks. De afwijzing die volgde vervulde betrokkene met negatieve gevoelens welke hij overdekte met boosheid en wraak en het afdwingen van seks met als doel de ander te straffen en pijn te doen en tegelijk zijn eigen behoefte te bevredigen. Betrokkene was onder invloed van middelen, daardoor had hij minder controle over zijn handelen, maar hij wist dat zijn handelen de ander pijn deed en bang maakte, dat was zijn intentie. De gebrekkige ontwikkeling heeft, zoals beschreven, gedeeltelijk doorgewerkt in het tenlastegelegde, indien bewezen, en is derhalve in verminderde mate toe te rekenen.
De conclusies en het advies van de deskundige Lander houden overigens onder meer het volgende in:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bestond de antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Er is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis waardoor hij beperkte vaardigheden had om de stresserende gebeurtenissen te hanteren die in de periode voor het tenlastegelegde speelden (rugpijn, ontslag, verbreken contact met zijn zoon, problemen met politie, problematische relatie met het slachtoffer). Betrokkene is in toenemende mate gespannen geraakt en hij is naar het slachtoffer gegaan voor troost en aandacht. Op basis van de antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft hij een achterdochtige, vijandige opstelling en kreeg hij het idee dat het slachtoffer hem negeerde en afwees. Op basis van de beperkte emotieregulatie en de beperkte agressieregulatie (passend bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis) is hij buitensporig boos geworden en heeft hij zijn gevoelens van agressie niet onder controle kunnen houden. Vervolgens heeft betrokkene het tenlastegelegde gepleegd; ervan uitgaande dat de tenlastegelegde feiten als bewezen zijn geacht.
(…)
Er wordt geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Naar mening van rapporteur had betrokkene op basis van de beperkte emotieregulatie en de beperkte agressieregulatie een verminderd vermogen om zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen.
Het hof stelt vast dat beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis lijdt en dat er een rechtstreeks verband is tussen deze psychische problematiek en het tenlastegelegde feit, nu de antisociale persoonlijkheidsstoornis de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene heeft beïnvloed.
Het hof stelt vast dat de conclusies van de deskundigen ook overeenstemmen met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat aan de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate is toe te rekenen.
Het hof volgt voornoemde conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte strafbaar is en dat het bewezenverklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Het hof zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof bij de oplegging van een eventueel onvoorwaardelijk strafdeel, dit deel zal maximeren tot de duur van de voorlopige hechtenis. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte inmiddels ruim 25 maanden in voorlopige hechtenis verblijft, terwijl blijkens de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt voor een veroordeling wegens verkrachting een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden geldt en bovendien volgens de deskundigen sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute verkrachting van zijn ex-vriendin in haar eigen huis. Verdachte en aangeefster hebben ongeveer twee jaar een relatie gehad, waarbij verdachte steeds meer een dominante en gewelddadige rol aannam. Hoewel aangeefster de relatie had verbroken, lukte het de verdachte niet haar los te laten en nam het contact destructieve vormen aan, resulterend in deze verkrachting. Verdachte heeft door aldus te handelen een grove inbreuk gemaakt op haar geestelijke en lichamelijke integriteit. Bij slachtoffers van verkrachting blijven in het algemeen lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bestaan. Dat het een ingrijpende gebeurtenis is geweest, blijkt ook uit de door het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring ter terechtzitting in eerste aanleg en de toelichting op haar vordering. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte in detentie een opleiding tot schilder volgt en zich heeft gewend tot een dominee, inrichtingspsycholoog en herstelconsulent om aan zichzelf te werken. De verdachte heeft met hun hulp de eerste positieve stappen gezet.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de hierna te melden duur. Het opleggen van een straf als door de raadsvrouw is bepleit doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en is derhalve niet passend. De verdachte heeft aangeefster onder doodsbedreigingen en een mes op haar keel verkracht. Daar komt bij dat de verdachte op 4 januari 2017 onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling van aangeefster, gepleegd tegen haar als levensgezel in november 2016. Ten tijde van het bewezenverklaarde liep verdachte in twee proeftijden, waarvan één in verband met die veroordeling van 4 januari 2017. Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De verminderde toerekeningsvatbaarheid en de positieve ontwikkelingen die de verdachte thans in de PI laat zien, zijn daarbij meegewogen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zullen worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat tbs met dwangverpleging dan wel een tbs met voorwaarden niet is geïndiceerd en dat het hof een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel zal opleggen in plaats van te gelasten dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op het reeds eerder genoemde rapport psychiatrisch onderzoek pro Justitia d.d. 29 maart 2020, opgesteld door psychiater S.E. Zijp, en het eerder genoemde rapport psychologisch onderzoek pro Justitia d.d. 2 april 2020, opgesteld door psycholoog W.J.L. Lander. Verder heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 26 oktober 2020, opgesteld door I.J.G. Hoegen-Brinkman en op hetgeen psychiater Zijp, psycholoog Lander en reclasseringswerker Hoegen-Brinkman nader hebben toegelicht tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Voor zover de verdediging de betrouwbaarheid van de rapporten van de deskundigen Zijp en Lander heeft betwist, heeft gesteld dat deze niet ten grondslag kunnen liggen aan een tbs-maatregel en heeft verzocht de conclusies en adviezen niet te volgen, is dit verweer reeds hiervoor verworpen. Het hof acht beide rapporten betrouwbaar. De overwegingen van het hof die daartoe hebben geleid, gelden hier onverkort.
De conclusies en het advies van de deskundige Zijp houden - naast hetgeen hiervoor daarover reeds is weergegeven - onder meer het volgende in:
Op basis van de Static-99 R is er een laag-matig statisch risico op seksueel recidive, maar in combinatie met de Stable-2007 verschuift dit recidiverisico naar matig-hoog vanwege het hoge aantal dynamische risicofactoren. Met name het gebrek aan belangrijke sociale contacten, de vrouwvijandige gedachtenpatronen, de seksuele coping in combinatie met de antisociale persoonlijkheidsstoornis (desinteresse in welzijn van anderen, impulsief gedrag, probleemhantering en emotieregulatie) zijn belangrijke aangrijpingspunten voor behandeling.
(…)
Zoals in 2019 reeds beschreven door forensisch psycholoog W.J.L. Lander wordt het recidiverisico op gewelddadig gedrag op basis van de HCR-20 V3 als matig-hoog getaxeerd. Echter ten opzichte van de situatie in 2019 zijn de beschermende factoren afgenomen. De problemen met eerder geweld, antisociaal gedrag, instabiliteit van relaties, sociaal-maatschappelijke problemen in verleden en heden, middelengebruik en traumatische ervaringen in de jeugd dragen bij aan het recidiverisico. Het gebrek aan persoonlijke steun, gebrek aan zelfinzicht en/of de nog prille inzichten in de problematische emotieregulatie, impulsregulatie en achterdocht in combinatie met de negatieve verwachting van (opgelegde) behandeling en toezicht zijn een reden van zorg voor de toekomstige probleemgebieden die de kans op gewelddadig gedrag vergroten. Als (matig) beschermende factoren, gemeten met de SAPROF, kunnen worden genoemd dat betrokkene bezig is met een leerwerk traject als schilder en in staat is tot een goed financieel beheer en heeft nagedacht over wonen in een andere regio. De beschermende factoren zijn echter onvoldoende om het ingeschatte risico op basis van de HCR-20 V3 te verminderen. Het gecombineerde (HCR-20 VR en SAPROF) recidiverisico voor gewelddadig gedrag is matig-hoog.
(…)
Gezien de vrij lage basisscore voor seksuele recidive op basis van de Static-99R en het hoge aantal, met behandeling beïnvloedbare, dynamische risicofactoren op de Stable-2007 is er indicatie om betrokkene te behandelen om het recidiverisico voor een seksueel delict te verminderen. De aangrijpingspunten voor behandeling voortkomend uit de Stable-2007, gebrek aan belangrijke sociale contacten, de vrouwvijandige gedachtenpatronen, de seksuele coping in combinatie met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, komen in grote lijnen overeen met de beïnvloedbare risicofactoren van de HCR-20 V3 en behandeling daarvan zal naar verwachting ook het risico op gewelddadig gedrag verminderen.
Het toepassen van het ultimum remedium tbs (met voorwaarden of met dwangverpleging) wordt ingeschat als doelmatig en proportioneel om het recidiverisico te verminderen. Gezien betrokkenes aanhoudende negatieve houding ten opzichte van behandeling als voorwaardelijk strafdeel, “ik zit liever mijn straf uit”, zijn gebrek aan zelfinzicht, “kans op herhaling is nul”, en het recidiveren in twee proeftijden, wordt getwijfeld aan de haalbaarheid, motivatie en effect van de behandeling bij betrokkene. Dit pleit voor tbs met dwangverpleging. Betrokkene zegt niet gediend te zijn van toezicht, maar heeft in het verleden wel laten zien dat hij zich wel kan houden aan afspraken omtrent toezicht en heeft destijds volgens de toezichthouder een ‘voorbeeldig traject’ doorlopen met ‘grote stappen’ richting verbetering. Dat zou een reden kunnen zijn om betrokkene het spreekwoordelijke voordeel van de twijfel te geven in de vorm van een tbs met voorwaarden. Er is geen consensus omtrent de voorwaarden, derhalve is een aanvullende rapportage van de reclassering geïndiceerd om de haalbaarheid van behandeling als voorwaarde en de veiligheid van het slachtoffer te toetsen.
De conclusies en het advies van de deskundige Lander houden - naast hetgeen hiervoor daarover reeds is weergegeven - onder meer het volgende in:
De risicotaxatie met betrekking tot een zedendelict heeft plaatsgevonden met behulp van de STATIC-99R en de STABLE 2007. De STATIC-99R geeft in het geval van betrokkene als risicofactor dat hij eerder is veroordeeld voor een niet-seksueel delict. Ook is een risicofactor dat het slachtoffer buiten de familie van betrokkene valt (en dus verder op afstand is). Op basis van de STATIC-99R wordt het recidiverisico voor wat betreft een zedendelict als laag-matig getaxeerd. De STABLE 2007 geeft als risicofactoren dat betrokkene weinig belangrijke sociale contacten heeft, hij heeft een onvermogen tot het aangaan van stabiele relaties en er is een grote mate van vrouwvijandigheid. Ook is betrokkene gevoelig voor afwijzing, hij zal zich snel eenzaam voelen en hij heeft in mindere mate interesse in het welzijn van anderen. Verder kan betrokkene impulsief zijn in zijn gedrag, hij heeft onvoldoende vaardigheden om problemen te hanteren en er is een grote mate van boosheid. Betrokkene heeft een seksuele preoccupatie, hij gebruikt seks als coping (troost) en samenwerking met toezichthouders kan problematisch verlopen (betrokkene liep ten tijde van het tenlastegelegde in twee proeftijden). Op basis van de STABLE-2007 wordt het recidiverisico voor wat betreft een zedendelict als hoog getaxeerd. Het uiteindelijke recidiverisico met betrekking tot een zedendelict op basis van de STATIC-99 R in combinatie met de STABLE 2007, wordt als matig-hoog getaxeerd.
(…)
De risicotaxatie met betrekking tot gewelddadig gedrag heeft plaatsgevonden met behulp van de HCR-20 V3 in combinatie met de SAPROF. Voor wat betreft de historische factoren kan vermeld worden dat betrokkene zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweld. Ook heeft hij problemen met intieme relaties, met werk en met middelen (in het verleden). Tevens is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis en er is bij betrokkene als kind sprake geweest van een problematische opvoedingssituatie. Met betrekking tot de klinische factoren blijkt dat betrokkene weinig zicht heeft op het risico van gewelddadig gedrag en er is sprake van affectieve instabiliteit. De (toekomstige) probleemgebieden die de kans op gewelddadig gedrag vergroten, zijn het gebrek aan persoonlijke steun, betrokkene heeft geen huisvesting en ook heeft hij beperkte vaardigheden om stress en spanning te hanteren. Op basis van de HCR-20 V3 wordt het recidiverisico op gewelddadig gedrag als matig-hoog getaxeerd. De SAPROF is een onderzoeksinstrument dat beschermende factoren voor gewelddadig gedrag meet. Als beschermende factoren kunnen worden genoemd dat betrokkene levensdoelen heeft (leven op orde krijgen, boek schrijven) en een goed financieel beheer. Ook wordt betrokkene in staat gesteld om toezicht en hulpverlening van instanties te krijgen. Op de SAPROF blijkt een aantal beschermende factoren, maar die wegen niet op tegen de risicofactoren van gewelddadig gedrag. Hierdoor wordt het uiteindelijke recidiverisico op gewelddadig gedrag als matig-hoog getaxeerd.
(…)
Gezien het matig-hoge recidiverisico is een intensieve behandeling geïndiceerd. De behandeling dient gericht te zijn op de forensisch relevante aspecten van de persoonlijkheidsproblematiek, namelijk de emotieregulatie, de agressieregulatie en de neiging tot seksueel overschrijdend gedrag. Het verblijf in de PI biedt veel structuur en het is van belang dat een toekomstige behandeling in een setting plaatsvindt met veel structuur en een gepast beveiligingsniveau. Dit is nodig om het impulsieve en agressieve gedrag van betrokkene beheersbaar te houden. Er kan worden gestart met een intensieve klinische behandeling op een FPK. Tijdens de klinische fase kan er een traject van resocialisatie worden opgestart, waarbij huisvesting, werk en vrijetijdsbesteding, relatievorming en het opbouwen van een sociaal netwerk punten van aandacht zijn. Aansluitend op de klinische fase kan de behandeling worden voortgezet in een ambulant kader.
(…)
Betrokkene is op 20 oktober 2018 gedetineerd vanwege het huidige tenlastegelegde. Betrokkene is eerder in 2018 (het hof begrijpt: 2017) veroordeeld vanwege huiselijk geweld (jegens het slachtoffer), belediging en vernieling met een proeftijd tot 2020 (het hof begrijpt: 2019). Ook liep een proeftijd tot november 2019 vanwege fietsendiefstal, winkeldiefstal en bedreiging. Een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, met een proeftijd en toezicht door de reclassering zal weinig soelaas bieden en een strakker juridisch kader in de vorm van een TBS is aangewezen. Gezien de dubieuze zorgprognose en dubieuze beïnvloedingsmogelijkheden, de toename van de ernst van de delicten en het matig-hoge recidiverisico (voor zowel een seksueel delict als een geweldsdelict) lijkt een TBS met dwangverpleging gerechtvaardigd teneinde de veiligheid van maatschappij en slachtoffer te waarborgen. Uit de (behandel)informatie van PI Arnhem blijkt echter dat betrokkene de laatste periode rustiger is, er zijn minder escalaties en betrokkene stelt zich open en (zelf)reflectief op. Ook onderkent hij dat hij impulsief en agressief kan reageren en verder wordt in de informatie van PI Arnhem vermeld dat hij kan profiteren van de aangereikte kennis en van de oefeningen. Op basis van de informatie van PI Arnhem lijkt betrokkene zich te willen conformeren aan een behandeling met de mogelijkheid tot een verandering van gedrag. In dit geval kan de maatregel van TBS met voorwaarden worden overwogen, waarbij de eerder genoemde klinische behandeling op een FPK en de voortgezette ambulante behandeling dan de belangrijkste voorwaarden zijn.
De conclusies en het advies van reclasseringsmedewerker Hoegen-Brinkman houden onder meer het volgende in:
Op basis van het wegen van de inschattingen vanuit de Risc en de OXREC, afgenomen door I. Hoegen-Brinkman (Reclassering IrisZorg) op 21-09-2020, is het gestructureerd professioneel oordeel van de reclassering dat er een hoog risico op algemene recidive is en een gemiddeld risico op geweld is in een situatie na detentie zonder een klinische behandeling.
(…)
Daarnaast heeft de reclassering een STATIC99 en de STABLE 2007 afgenomen. De Static-99R is een risicotaxatie-instrument om het risico op een zedendelict in te schatten. De kans op een zedendelict wordt bij de heer [verdachte] op basis van de Static-99R als laag-matig ingeschat met een totaalscore 2. Dit is gebaseerd op statische gegevens. De heer [verdachte] heeft geen eerdere veroordeling en of aanklacht voor seksueel geweld. Daarnaast betreft het geen slachtoffer buiten de directe familiekring. In combinatie met de STABLE 2007 scoort de heer [verdachte] matig-hoog. Betrokkene scoort op een groot aantal dynamische factoren, zoals ontoereikende oplossingsvaardigheden, impulsief gedrag, desinteresse in het welzijn van anderen, seks als coping en negatieve emotionaliteit.
(…)
Het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt als gemiddeld ingeschat. Hoewel betrokkene eerder in proeftijden gerecidiveerd is, kan hij zich nu in detentie weliswaar, toch houden aan afspraken en voorwaarden, zoals het niet gebruiken van middelen en deelnemen aan het werkleertraject.
(…)
De reclassering vindt dat een klinische behandeling gericht op de agressie- en impulsregulatie en het vergroten van het zelfinzicht en zelfbeheersing noodzakelijk is om het recidiverisico op een aanvaardbaar niveau te krijgen. Betrokkene heeft daarvoor een stok achter de deur nodig, omdat hij in het verleden vaker niet mee wilde werken aan onderzoeken en/of behandelingen. Om net als na de ISD-maatregel alleen met huisvesting en een baan terug te keren in de maatschappij is onvoldoende. Betrokkene heeft meer nodig en de reclassering meent dat een klinische behandeling noodzakelijk is in een TBS met voorwaarden kader. Als de klinische behandeling in een voorwaardelijk deel zou plaatsvinden, dan kan betrokkene zich hieraan onttrekken en na een tenuitvoerlegging weer onbehandeld in de maatschappij terugkeren. De heer [verdachte] is aangemeld via het NIFP/IFZ bij de Forensische Psychiatrische Kliniek te Assen.
(…)
FPK Assen geeft aan dat zij gezien de problematiek betrokkene eerst willen opnemen op de diagnostiekafdeling en daarna laten doorstromen naar de behandelafdeling. Hiervoor is een hogere zorgintensiteit nodig dan waarvoor hij nu geïndiceerd is.
(…)
Indien FPK Assen betrokkene wil en kan opnemen, adviseren wij positief over een tbs met voorwaarden met de onderstaande voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. Betrokkene geeft aan mee te zullen werken aan de volgende bijzondere voorwaarden van het traject als het hem opgelegd wordt, hoewel hij zelf meer gemotiveerd is voor een behandeling in een voorwaardelijk deel van de straf:
meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan time-out, niet naar het buitenland, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod en contactverbod.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft reclasseringswerker Hoegen-Brinkman als getuige-deskundige verklaard dat er een intakegesprek bij FPK Assen met de verdachte heeft plaatsgevonden. In het gesprek is voorgesteld om de verdachte meteen te laten starten op de behandelafdeling. De verdachte heeft toen verklaard dat hij hier niet aan mee wilde werken. Daarna heeft het NIFP/IFZ aangegeven alsnog de indicatie voor de zorgintensiteit te verhogen. De verdachte kan dan wel direct op de diagnostiekafdeling starten en daarna doorstromen naar de behandelafdeling. Reclasseringswerker Hoegen-Brinkman heeft daarbij wel aangegeven dat de verdachte op een wachtlijst staat en hij waarschijnlijk binnen drie tot vier maanden op die diagnostiekafdeling terecht kan.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is naar het oordeel van het hof aan het gevaarscriterium voor het opleggen van de maatregel van tbs voldaan.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de deskundigen Zijp en Lander ten behoeve van het inschatten van het recidiverisico gebruik hebben gemaakt van STATIC-99R in combinatie met STABLE-2007 en beide deskundigen hebben geconcludeerd dat het recidiverisico matig tot hoog is, terwijl de reclassering daarentegen het recidiverisico laag tot matig inschat. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt, onvoldoende zijn betrokken bij de schatting van het recidiverisico.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Het hof stelt vast dat zowel psychiater Zijp als psycholoog Lander heeft geconcludeerd dat het risico op recidive van een zedendelict matig-hoog is. Beide deskundigen zijn voorts in hun rapporten tot de conclusie gekomen dat het risico op gewelddadig gedrag ook matig-hoog is.
Bij de schatting van het recidiverisico hebben de beide deskundigen informatie van de actuele hulpverlening in PI Arnhem ontvangen en gebruikt. Psycholoog Lander heeft in zijn rapport beschreven dat uit de informatie van PI Arnhem blijkt dat de verdachte op verschillende momenten moeilijk is in contact. Hij is geladen, toont zijn onvrede, voelt zich snel kritisch aangesproken, heeft een kort lontje en wil altijd het laatste woord hebben. PI Arnhem heeft aangegeven dat gaandeweg de verdachte beter in zijn vel zit en er minder escalaties zijn doordat er duidelijke afspraken met de verdachte zijn gemaakt. De verdachte heeft zich bij de traumabehandeling open en (zelf)reflectief opgesteld. Daarnaast heeft de verdachte in gesprekken met de deskundige enthousiast verteld over de training coping vaardigheden (COVA) die hij volgt en waar hij veel aan heeft. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deskundige Lander verklaard dat hij de positieve ontwikkelingen van de verdachte wel degelijk in zijn rapport heeft meegenomen, maar dat hij tijdens de gesprekken met de verdachte vooral de punten terugzag waaraan de verdachte nog moet werken. Volgens psycholoog Lander was de verdachte snel ontvlambaar, achterdochtig en dwingend in het contact.
Psychiater Zijp onderschrijft het standpunt van deskundige Lander. Zij heeft in haar rapport beschreven dat uit de informatie van PI Arnhem blijkt dat de verdachte snel het idee heeft dat hem onrecht wordt aangedaan en zijn houding wordt als vervelend ervaren als hij boos is. Anderzijds kan hij ook rustig en vriendelijk in het contact zijn. Deskundige Zijp heeft aangehaald dat betrokkene zich tijdens de traumabehandeling open en (zelf)reflectief opstelde. Daarnaast is de verdachte in gesprekken met de herstelconsulent ook steeds meer open geworden en laat hij zich gemakkelijk aanspreken op zijn gedrag. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deskundige Zijp aanvullend verklaard dat de stappen in de PI Arnhem een goed begin zijn, maar dat het onvoldoende is om een langdurig en hardnekkig patroon te doorbreken. Het klinkt gunstig dat de verdachte een relatie met de inrichtingspsycholoog en de herstelconsulent in de PI heeft opgebouwd, maar dat neemt niet weg dat de kans groot is dat de verdachte onbehandeld terugvalt in oude patronen als hij terugkeert in de maatschappij met nieuwe relaties, nieuwe financiële zorgen en lichamelijke klachten.
De reclassering heeft in het laatste advies onderzoek gedaan naar het recidiverisico. De reclassering komt in het laatste advies d.d. 26 oktober 2020, opgesteld door I.J.G. Hoegen-Brinkman, eveneens tot de conclusie dat op basis van STATIC-99R in combinatie met STABLE-2007 de kans op een zedendelict matig-hoog is en dat de scores voor wat betreft het recidiverisico op een zedendelict overeen komen met de scores van beide rapporterende gedragsdeskundigen.
Het hof ziet geen reden om aan de bevindingen en conclusies van de geregistreerde deskundigen Zijp en Lander ten aanzien van de recidiveprognose te twijfelen. Het recidiverisico is uitvoerig onderzocht en beredeneerd vastgesteld. Eerdere (afwijkende) bevindingen van de reclassering doen niet af aan de bevindingen van de deskundigen Zijp en Lander en overigens de meest recente bevindingen van de reclassering. Het hof gaat uit van de conclusies en de advisering van de deskundigen Zijp en Lander.
De stelling dat de deskundigen Zijp en Lander de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt onvoldoende hebben betrokken bij de schatting van het recidiverisico houdt overigens geen stand. Het hof heeft er oog voor dat de verdachte positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Ook stelt het hof vast dat de beide deskundigen die positieve ontwikkelingen hebben onderkend in hun rapporten en ter zitting. Het hof acht die ontwikkelingen gunstig maar is van oordeel, dat de deskundigen op goede gronden het recidiverisico hebben vastgesteld.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Het hof verenigt zich met de weergegeven informatie en bevindingen van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte matig-hoog. Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven rapporten van de deskundigen en de rapportage van de reclassering acht het hof een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, niet aangewezen. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Gelet op het vorenstaande ziet het hof dan ook geen aanleiding om een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Het hof zal een tbs met voorwaarden opleggen, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist. De maatschappij dient te worden beveiligd en de verdachte dient daartoe naar het oordeel van het hof middels verpleging en behandeling te re-integreren in die maatschappij.
Met betrekking tot het opleggen van de maatregel van tbs stelt het hof het navolgende voorop.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het bewezenverklaarde feit een geweldsmisdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, uit het voorgaande volgt dat de gedragingen van de verdachte onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van art. 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Bij zijn oordeel heeft het hof tevens in aanmerking genomen de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Nu de verdachte in het verleden heeft laten zien dat hij zich aan afspraken kan houden omtrent toezicht en de verdachte zich lijkt te kunnen conformeren aan een behandeling met de mogelijkheid tot verandering van zijn gedrag, ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding af te zien van oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging en in plaats daarvan de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Het hof is van oordeel dat het minder vergaande kader van een tbs met voorwaarden voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 26 oktober 2020 geformuleerde voorwaarden. Deze voorwaarden, zoals hierna in het dictum weergegeven, zullen aan de op te leggen maatregel worden verbonden. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard de door de reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
Het hof stelt de hierna in het dictum weergegeven voorwaarden ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van tbs met voorwaarden - in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde feit en de aard van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte - met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed.
Het hof zal voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van tbs met voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van het hof dient, gezien de bevindingen van de gedragsdeskundigen, er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Nu het hof de hieronder weergegeven tbs met voorwaarden zal opleggen, acht het hof het niet noodzakelijk een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.090,43, bestaande uit materiële schade van € 90,43 en immateriële schade van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, althans vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment der algehele voldoening. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.090,43 (bestaande uit € 90,43 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de immateriële schade gematigd dient te worden. Daartoe heeft ze aangevoerd dat de genoemde casussen bij de onderbouwing van de schadevergoeding niet vergelijkbaar zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 51,17 aan materiële schade (posten reiskosten ‘huisarts, ziekenhuis en Sterke vrouwengroep’ en medische kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De reiskosten naar de advocaat (€ 2,86), zitting en officier van justitie (€ 36,40) dienen te worden aangemerkt als proceskosten. De verdachte zal tot vergoeding van deze kosten worden veroordeeld. .
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door de bewezenverklaarde verkrachting rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
17 januari 2019, zijnde de datum van indiening van de vordering, tot aan de dag er algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 oktober 2018, zijnde de dag waarop de verkrachting heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.051,17 (€ 51,17 materiële schade en € 3.000,-, immateriële schade). De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2017 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van
17 december 2018 de tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 oktober 2020 blijkt dat een deel van voormelde voorwaardelijk opgelegde straf, te weten één week gevangenisstraf, reeds ten uitvoer is gelegd bij vonnis van de politierechter van 22 februari 2018 (en omgezet in een werkstraf).
Het hiervoor bewezenverklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van het resterende gedeelte van de hem bij voornoemd vonnis van 4 januari 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 3 weken.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die blijkens het voormelde uittreksel bij vonnis van de politierechter van 22 februari 2018 overigens met een week is verlengd, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 37a, 38, 38a, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.