ECLI:NL:GHSHE:2020:3618

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
200.252.226_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatig handelen en redelijkheid en billijkheid in de samenwerking tussen plastisch chirurg en medisch specialistisch bedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een plastisch chirurg en zijn praktijkvennootschap tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg, vorderen schadevergoeding van de Coöperatief MSB Atrium-Orbis U.A. en Stichting Zuyderland Medisch Centrum, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.D. Meersma. De kern van het geschil betreft de aanwijzing die MSB op 25 oktober 2016 aan de plastisch chirurgen heeft gegeven, die hen verplichtte om een vakgroep te vormen. De appellanten stellen dat deze aanwijzing hen heeft gedwongen hun praktijk neer te leggen en dat MSB en Zuyderland onrechtmatig hebben gehandeld door hen geen compensatie te bieden voor hun vertrek uit het ziekenhuis.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende hebben onderbouwd dat Zuyderland onrechtmatig heeft gehandeld door de aanwijzing te geven zonder compensatie. Het hof oordeelt dat Zuyderland en MSB bevoegd waren om de aanwijzing te geven en dat zij daarbij de belangen van de betrokken medisch specialisten in acht moesten nemen. De appellanten hebben niet aangetoond dat Zuyderland en MSB in strijd met de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af, waarbij zij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

De uitspraak van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van medisch specialisten en de noodzaak om samenwerkingsverbanden op een redelijke en billijke manier te organiseren, waarbij ook de belangen van individuele specialisten in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.252.226/01
arrest van 24 november 2020
in de zaak van

1.[appellante] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden (in vrouwelijk enkelvoud) als [appellanten] . en ieder afzonderlijk als [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
tegen

1.Coöperatief MSB Atrium-Orbis U.A.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Stichting Zuyderland Medisch Centrum,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als MSB en Zuyderland,
advocaat: mr. K.D. Meersma te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 november 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 augustus 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellanten] . en Plastisch Chirurgische praktijk [Plastisch Chirurgische Praktijk] als eisers en MSB en Zuyderland als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/230668 / HA ZA 17-36)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de brief van 4 augustus 2020 van de zijde van [appellanten] . waarbij aan het hof is toegezonden een H12 formulier: Inzending nieuwe stukken tbv zitting met bijgevoegd een akte bij gelegenheid van de mondelinge behandeling met drie aanvullende producties;
  • het pleidooi gehouden op 19 augustus 2020, waarbij [appellanten] . pleitnotities heeft overgelegd en MSB en Zuyderland pleitaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij pleidooi door [appellant] voorgelezen en overgelegde tekst, tegen welke overlegging door MSB en Zuyderland geen bezwaar is gemaakt.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende (grotendeels door de rechtbank vastgestelde) feiten.
3.1.1
[appellant] is plastisch chirurg. Hij oefende samen met [Plastisch Chirurg 1] en [Plastisch Chirurg 2] in maatschapsverband praktijk uit op locatie Heerlen van het ziekenhuis dat geëxploiteerd wordt door Zuyderland.
3.1.2
Zuyderland is per 1 januari 2015 ontstaan door een fusie tussen het Atrium ziekenhuis te [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] (Stichting Atrium Medisch Centrum Parkstad) en het Orbis ziekenhuis te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] (Stichting Orbis Medisch Centrum).
3.1.3
Per 1 januari 2015 zijn wijzigingen in werking getreden inzake de financiering van door medisch specialisten en ziekenhuizen verleende medische zorg. Ingevolge die wijzigingen wordt van vrijgevestigde medisch specialisten verlangd dat zij zich met hun praktijkvennootschappen organiseren in een medisch specialistisch bedrijf dat vervolgens met het betreffende ziekenhuis een samenwerkingsverband sluit. In dit geval is een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen tussen Zuyderland als opdrachtgever en MSB als het medisch specialistisch bedrijf dat de opdracht heeft aangenomen. De samenwerkingsovereenkomst stelt Zuyderland in staat om haar contractuele verplichtingen jegens zorgverzekeraars en patiënten na te komen.
3.1.4
[appellante] is de praktijkvennootschap van [appellant] en op grond van een ledenovereenkomst lid van MSB. Ook de medisch specialist zelf is partij bij de ledenovereenkomst. De praktijkvennootschap heeft recht op een vergoeding voor de diensten die de medisch specialist levert in het kader van de samenwerkingsovereenkomst. De ledenovereenkomst bevat geen voorschriften ingevolge waarvan medisch specialisten met hetzelfde specialisme een regeling tot stand moeten brengen voor de verdeling van de vergoeding. In artikel 14 van de statuten van MSB is bepaald dat de leden per specialisme zijn verdeeld in vakgroepen.
3.1.5
Op enig moment in 2016 is het vormen van één vakgroep tussen de plastisch chirurgen van de locatie [locatie] en de locatie [locatie] vastgelopen. Twee deskundigen, [deskundige 1] , werkzaam bij De Praktijk, als procesbegeleider, en [deskundige 2] , als toezichthouder, die optraden in opdracht van MSB en Zuyderland, hebben verslag gedaan over het verloop van de besprekingen en de reden waarom de vakgroepvorming niet slaagt.
3.1.6
Het bestuur van MSB kan op grond van artikel 8.1 van de ledenovereenkomst een lid een aanwijzing geven omtrent de uitvoering van de opdracht. Op 25 oktober 2016 heeft MSB [appellant] , [Plastisch Chirurg 1] , [Plastisch Chirurg 2] en de plastisch chirurgen op de locatie [locatie] van het ziekenhuis allen individueel en als collectief een dergelijke aanwijzing gegeven, waarbij het aan hen gezamenlijk was om te bepalen hoe de aanwijzing wordt uitgevoerd.
De aanwijzing luidt als volgt:
Uiterlijk1 januari 2017wordt namens de gehele Vakgroep Plastisch Chirurgie het volgende opgeleverd:
● Een Vakgroepreglement dat voldoet aan de eisen die de statuten van de coöperatie
daaraan stellen;
● Er is een Bestuur van de Vakgroep die onder leiding staat van een voorzitter;
● Er is een gemandateerde en een vervanger voor de bijeenkomsten van het MSB;
● Er is een door alle Leden aangenomen voorstel voor de organisatie van diensten. De dienstenstructuur moet voldoen aan de voorwaarden geformuleerd in het Plan van Aanpak;
● Er is een gemeenschappelijke structuur van samenwerking met het management;
● Er is een taakverdeling binnen de Vakgroep overeengekomen.
Uiterlijk1 februari 2017wordt namens de gehele Vakgroep Plastische Chirurgie
het volgende opgeleverd:
● Er zijn afspraken gemaakt over de invulling van poliklinieken en (poli)klinische protocollen en werkwijzen, inclusief de te lateraliseren zorg binnen Zuyderland, waaronder doch niet beperkt tot mammacarcinoom;
● De wijze waarop (poli)klinische zorg wordt geleverd, is geüniformeerd, daaronder begrepen de borging van continuïteit en communicatie met betrekking tot patiëntenzorg.
Per1 mei 2017:
● Is er een gezamenlijk gedragen toekomstvisie die voldoet aan de daaraan gestelde eisen in het Plan van Aanpak;
● Is er een volledige financiële integratie gerealiseerd, waarbij er afspraken zijn over de verhouding omzet en inzet;
● Is er afstemming over de invulling van de vacature van [Plastisch Chirurg 1] .
3.1.7
Zuyderland heeft ter verbetering van de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de zorg gekozen om borstkankerzorg uitsluitend nog op één locatie te laten plaatsvinden (lateralisatie). Dit is gefaseerd ingevoerd. Sinds november 2016 vinden de gecombineerde operaties met chirurgie enkel te [vestigingsplaats] plaats. De chirurg volgt de patiënt alleen voor de operatieve ingreep. In maart 2017 is het Borstcentrum in [vestigingsplaats] geopend.
3.1.8
[appellante] heeft het lidmaatschap van MSB opgezegd c.q. beëindigd per 1 april 2017. [appellant] is thans in deeltijd werkzaam in [vestigingsplaats] als plastisch chirurg bij de Boerhaave Kliniek. Hij verleent daar onverzekerde zorg.
3.1.9
Na het vertrek van [appellanten] . uit het ziekenhuis per 1 april 2017 heeft MSB aan [appellanten] . een vergoeding betaald voor de opdracht die met het vertrek weer tot haar beschikking kwam.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, kort gezegd, de vorderingen afgewezen en eisers in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1
[appellanten] . heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep bestreden en opnieuw recht doende alsnog de vorderingen toe te wijzen die [appellanten] . in de memorie van grieven heeft geformuleerd.
In de onderhavige procedure in hoger beroep heeft [appellanten] . bij memorie van grieven haar eis verminderd en haar vorderingen geherformuleerd. [appellanten] . vordert, kort gezegd, MSB en/of Zuyderland te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] en/of [appellant] de schade te vergoeden die zij hebben geleden en lijden als gevolg van de aanwijzing van 25 oktober 2016, althans als gevolg van het door die aanwijzing veroorzaakte vertrek uit het ziekenhuis, te vermeerderen met de wettelijke rente en die vergoeding te bepalen op een bedrag van € 275.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans te bepalen dat de schade nader dient te worden vastgesteld en opgemaakt bij staat, met veroordeling van MSB en Zuyderland in de kosten van de procedure.
3.3.2
Aan deze vordering heeft [appellanten] . , kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Bij gebrek aan wetenschap omtrent de inhoud van de aanwijzing die Zuyderland MSB zou hebben gegeven, veronderstelt [appellanten] . dat die aanwijzing behelst dat MSB er voor diende te zorgen dat er één vakgroep plastische chirurgie werd gevormd. Uitgaande van die veronderstelling heeft Zuyderland onrechtmatig jegens [appellanten] . gehandeld door geen, althans (volstrekt) onvoldoende, betekenis toe te kennen aan de ook bij Zuyderland bekende voorgeschiedenis van [appellant] met plastisch chirurgen werkzaam te [vestigingsplaats] die voorheen een conflict hebben gehad waarin de samenwerking met [appellant] door die plastisch chirurgen werd geblokkeerd. Het hoger beroep is, zo betoogt [appellanten] . , gericht op de vraag of Zuyderland met de wetenschap die het ziekenhuis had of gaandeweg verkreeg, mocht (blijven) weigeren enige compensatie aan te bieden aan een plastisch chirurg die door de aanwijzing andermaal zijn praktijk diende neer te leggen vanwege de weigering van enkele andere chirurgen met hem samen te werken, terwijl die samenwerking in één vakgroep met de aanwijzing afgedwongen werd.
MSB heeft jegens [appellanten] . in strijd met de normen van redelijkheid en billijkheid en zorgvuldigheid gehandeld door ondanks de ook bij MSB bekende voorgeschiedenis van [appellant] met plastische chirurgen werkzaam te [vestigingsplaats] die voorheen een conflict hebben gehad toen zij praktijk voerden te [vestigingsplaats] , geen compensatie te bieden voor het vertrek van [appellanten] . uit het ziekenhuis, welk vertrek MSB met de aanwijzing heeft bewerkstelligd, althans dat het onontkoombare of onmiddellijke gevolg is geweest van die aanwijzing.
Zowel Zuyderland als MSB hebben een monopolie positie. Aan hen kan niet ontzegd worden besluiten te nemen die zij in het algemeen belang van de samenwerking noodzakelijk achten (zoals bijvoorbeeld de vorming van een vakgroep bestaande uit specialisten van hetzelfde specialisme), maar zij kunnen die besluiten alleen rechtmatig nemen indien zij zich de belangen van de betrokken medisch specialisten voldoende hebben aangetrokken en medisch specialisten die door de besluiten worden geraakt, voor nadeel dat redelijkerwijs niet voor rekening van de betrokken specialisten (of hun praktijkvennootschappen) dient te blijven, hebben gecompenseerd. Dat geldt zeker nu Zuyderland en MSB wisten, althans konden weten en in ieder geval op enig moment tijdens de fase voorafgaand aan deze procedure te weten zijn gekomen dat [appellanten] . door het gedwongen, althans door de aanwijzingen veroorzaakte vertrek uit het ziekenhuis geen positie in Limburg meer zou vinden waarin [appellant] werkzaam zou kunnen zijn, omdat de plastisch chirurgen die de samenwerking in verband van een vakgroep blokkeerden deelnemen in de praktijken in de ziekenhuizen te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] (de ziekenhuizen van Zuyderland), het academisch ziekenhuis te [vestigingsplaats] en de ziekenhuizen te [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] .
3.3.3
MSB en Zuyderland hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
MSB en Zuyderland hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van [appellanten] . in de kosten van het hoge beroep.
3.4.1
Zuyderland en MSB hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.4.2
[appellanten] . heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd.
3.4.3
Met grief 1 betoogt [appellanten] dat bij de beoordeling van het hoger beroep niet (meer) (alleen) kan worden uitgegaan van de feiten die de rechtbank, in onderdeel 2 van het vonnis waarvan beroep, heeft weergegeven maar dat mede rekening dient te worden gehouden met de opnieuw geformuleerde rechtsfeiten in de memorie van grieven. Met de toelichting op de grief betoogt [appellanten] . voorts dat, anders dan in onderdeel 2.4 van het vonnis waarvan beroep is aangegeven, [deskundige 1] en [deskundige 2] niet (alleen) door MSB en Zuyderland waren ‘aangedragen’, maar dat zij optraden in opdracht van MSB en Zuyderland. Voor zover [appellanten] . bekend zijn de initiële kosten van de bemiddeling door [deskundige 1] en [deskundige 2] voor rekening van Zuyderland gekomen.
3.4.4
MSB en Zuyderland hebben niet betwist dat [deskundige 1] en [deskundige 2] in opdracht van MSB en Zuyderland optraden, zodat het hof van de juistheid van die stelling van [appellanten] . uitgaat, en grief 1 in zoverre slaagt. Het hof heeft met het in zoverre slagen van grief 1 bij de vaststelling van de feiten rekening gehouden. Voor het overige behoeft deze grief geen afzonderlijke beoordeling. Het hoger beroep strekt niet uitsluitend tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep, tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, waarbij de appelrechter heeft te oordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. Hoge Raad 23 februari 1996, NJ 1996, 395.
3.4.5
Met grief 2 betoogt [appellanten] . dat met de gewijzigd geformuleerde vorderingen en de opnieuw geformuleerde rechtsfeiten, aan de weergave van het geschil in onderdeel 3.1 van het vonnis waarvan beroep en de beschrijving van de grondslag van de vorderingen in onderdeel 3.2. van dat vonnis en de beschrijving van het verweer van MSB en Zuyderland in onderdeel 3.3. van dat vonnis, voor zover in die onderdelen de stellingen van [appellanten] . worden beschreven, geen betekenis meer toekomt.
3.4.6
Naar het oordeel van het hof behoeft deze grief geen afzonderlijke beoordeling. Het hof verwijst naar hetgeen over de functie van het hoger beroep is overwogen onder 3.4.4.
3.4.7
Met grief 3 betoogt [appellanten] dat de Rechtbank ten onrechte en niet, althans (volstrekt) onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat MSB noch Zuyderland rekening hoefde te houden met het feit dat persoonlijke omstandigheden en gebeurtenissen uit het verleden onoverkomelijke obstakels zouden blijken, dat [appellanten] . om hem moverende redenen de ledenovereenkomst met MSB heeft opgezegd en dat voor een vergoeding aan [appellanten] . geen aanleiding bestond.
3.4.8
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 14 lid 1 van de statuten van MSB luidt: “
De Leden zijn ingedeeld in Vakgroepen per medisch specialisme.” [appellante] is met ingang van 1 januari 2015 lid van MSB. Dit lidmaatschap is, naar het hof begrijpt, aangegaan door middel van de zogeheten ledenovereenkomst, tevens houdende opdracht tot medisch specialistische zorgverlening (in dit arrest genoemd: ledenovereenkomst), waarvan in eerste aanleg van de zijde van [appellanten] . een model is overgelegd bij akte in geding brengen stukken.
Artikel 8.1 van de ledenovereenkomst luidt: “
Op grond van artikel 7:402 BW kan het MSB-Bestuur het Lid aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van de Opdracht, als omschreven in het functioneringsreglement.” Opdracht wordt in artikel 1.1 van de ledenovereenkomst gedefinieerd als: “
het verlenen van medisch specialistische zorg op het gebied van het specialisme van de Medisch Specialist i) ten behoeve van het MSB, ter uitvoering van de Samenwerkingsovereenkomst en alle activiteiten en werkzaamheden die daarmee verband houden, voor zover zij deel uitmaken van de Samenwerkingsovereenkomst, ii) ten behoeve van andere Opdrachtgevers
Artikel 13 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomst luidt: “
De instelling(Zuyderland, hof)
kan het MSB en de Leden aanwijzingen geven(…)
omtrent de kwaliteit, veiligheid, organisatie en administratie van de zorg door het MSB, haar Leden en haar personeel.(…).” Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de aanwijzing van 25 oktober 2016 een aanwijzing is als bedoeld in artikel 8.1 van de ledenovereenkomst. Evenmin is tussen partijen in geschil dat Zuyderland bevoegdelijk aan MSB een aanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomst. [appellanten] . veronderstellen bij gebrek aan wetenschap van de inhoud van de aanwijzing die Zuyderland MSB heeft gegeven, dat die aanwijzing behelst dat MSB er voor dient te zorgen dat er één vakgroep plastische chirurgie diende te worden gevormd. Zuyderland heeft deze door [appellanten] . als aanname gestelde inhoud van de aanwijzing niet betwist.
Gestelde onrechtmatig handelen van Zuyderland jegens [appellanten] .
3.4.9
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] . , onvoldoende onderbouwd dat Zuyderland met het geven van de aanwijzing zonder aan [appellanten] . compensatie te bieden onrechtmatig heeft gehandeld.
Van Zuyderland mag worden verwacht dat zij bij de uitoefening van haar bevoegdheden op basis van de samenwerkingsovereenkomst met MSB de belangen van [appellanten] . niet uit het oog verliest. Deze belangen zijn immers verbonden met voornoemde samenwerkingsovereenkomst. Volgens artikel 2.2 van de ledenovereenkomst stemmen het lid en de medisch specialist ermee in dat het Ziekenhuis jegens ieder van hen rechtstreeks beroep kan doen op alle verplichtingen voortvloeiende uit de ledenovereenkomst.
Zuyderland heeft evenwel betwist dat [appellanten] . , zoals deze betoogt, pogingen en handreikingen heeft gedaan om een zakelijke samenwerking gestalte te geven. [appellanten] . betoogt dat chirurgen te [vestigingsplaats] , met wie zij als gevolg van de aanwijzing (wederom) moet gaan samenwerken, deze samenwerking (op oneigenlijke gronden) blokkeren/weigeren. Van [appellanten] mag dan worden verwacht dat zij voldoende inzicht geeft in de omstandigheden van de gestelde blokkade en/of weigering om te kunnen oordelen dat Zuyderland, ondanks haar bevoegdheid tot het geven van de aanwijzing, bij wetenschap daarvan [appellanten] (als kleinst mogelijke minderheid) had moeten compenseren, omdat van deze geen samenwerking kon worden verwacht.
[appellanten] . heeft dat inzicht niet gegeven. De door [appellanten] . overgelegde ‘Evaluatie van Plan van Aanpak samenwerking Plastische Chirurgie Zuyderland’, van [deskundige 1] geeft voornoemd inzicht evenmin. Bij gebrek aan voornoemde onderbouwing is bewijslevering van bekendheid van Zuyderland met de door de plastisch chirurgen uit [vestigingsplaats] geblokkeerde samenwerking niet aan de orde. Aan het voorgaande doet niet af dat, in het geval daar met [appellanten] . vanuit moet worden gegaan, [lid van de raad van bestuur] (lid van de raad van bestuur van Zuyderland) heeft verklaard dat het [appellant] niet voor een tweede keer zou overkomen dat hij het veld zou moeten ruimen. Bewijslevering van bekendheid van Zuyderland (voordat de aanwijzing aan de plastisch chirurgen te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] , om in één vakgroep samen te werken, werd gegeven) met de voorgeschiedenis van [appellant] met plastisch chirurgen werkzaam te [vestigingsplaats] waarbij [appellant] , naar [appellanten] . stelt, als kleinst mogelijke minderheid, het veld moest ruimen, is als zijnde niet ter zake dienend niet aan de orde.
Het voorgaande wordt niet anders, in het geval dat er met [appellanten] . vanuit zou moeten worden gegaan, dat deze de ledenovereenkomst heeft opgezegd in het volstrekt gerechtvaardigd vertrouwen dat er een afspraak met de plastisch chirurgen te [vestigingsplaats] was gemaakt, naar het hof begrijpt over de vergoeding van het vertrek van [appellanten] . , en [appellanten] . er geen rekening mee hoefde te houden dat van de zijde van Zuyderland en MSB in de afspraken tussen de plastisch chirurgen en [appellanten] . bepalingen zouden worden ingevlochten die daarin geen plek hadden omdat zij niet overeengekomen waren, naar het hof begrijpt betreffende finale kwijting van Zuyderland. Zonder nadere onderbouwing, die [appellanten] . niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom dat zou moeten leiden tot een verplichting van Zuyderland om [appellanten] . te compenseren. Evenmin wordt het voorgaande anders vanwege de door [appellanten] . gestelde monopolie positie van Zuyderland en de omstandigheid dat [appellanten] . (naar Zuyderland wist/althans kon weten) geen positie meer in Limburg zou vinden, in het geval daar met [appellanten] . van uit zou moeten worden gegaan. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat Zuyderland met het geven van die aanwijzing zonder aan [appellanten] compensatie te bieden onrechtmatig jegens [appellanten] . heeft gehandeld. In zoverre faalt grief 3.
Gesteld handelen in strijd met de normen van redelijkheid en billijkheid door MSB.
3.4.10
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] . onvoldoende onderbouwd dat MSB in het licht van artikel 14 van haar statuten en artikel 8 .1 van de ledenovereenkomst, met het geven van de aanwijzing zonder aan [appellanten] compensatie te bieden, in strijd met de normen van redelijkheid en billijkheid en/of zorgvuldigheid heeft gehandeld. [appellanten] . hebben gesteld in hoger beroep niet meer te betwisten dat MSB de bevoegdheid had de aanwijzing van 25 oktober 2016 ook aan de individuele medisch specialisten te geven. Het hof neemt daarmee als uitgangspunt dat de aanwijzing bevoegd gegeven is. Dat laat onverlet dat de lidmaatschapsverhouding tussen [appellante] en MSB en daarmee de verhouding tussen MSB en [appellant] , van wie [appellante] de praktijkvennootschap is, (mede) wordt bepaald door de redelijkheid en de billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Ingevolge dat artikel moeten een rechtspersoon en degene die krachtens de wet en statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijk en billijkheid wordt gevorderd. Voor de beoordeling of MSB voorgaande norm jegens [appellanten] . heeft geschonden is het volgende van belang.
MSB heeft betwist dat [appellanten] . , zoals deze betoogt, pogingen en handreikingen heeft gedaan om een zakelijke samenwerking gestalte te geven. [appellanten] . betoogt dat het de chirurgen te [vestigingsplaats] zijn, met wie hij als gevolg van de aanwijzing van 25 oktober 2016 (wederom) moet samenwerken, die de samenwerking (op oneigenlijke gronden) blokkeren/weigeren. Van [appellanten] . mag dan worden verwacht dat zij voldoende inzicht geeft in de omstandigheden van de gesteld blokkade/weigering om te kunnen oordelen dat MSB bij wetenschap daarvan in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens [appellanten] . heeft gehandeld door haar (als kleinst mogelijke minderheid) niet te compenseren voor haar vertrek uit het ziekenhuis, omdat samenwerking van [appellanten] . niet kon worden verwacht.
[appellanten] . heeft dat inzicht niet gegeven. De door [appellanten] . overgelegde ‘Evaluatie van Plan van Aanpak samenwerking Plastische Chirurgie Zuyderland’, van [deskundige 1] geeft voornoemd inzicht evenmin. Bij gebrek aan voornoemde onderbouwing is bewijslevering van bekendheid van MSB met de door de plastisch chirurgen uit [vestigingsplaats] geblokkeerde samenwerking niet aan de orde. Aan het voorgaande doet niet af dat, in het geval daar met [appellanten] . vanuit moet worden gegaan, [lid van de raad van bestuur] (lid van de raad van bestuur van Zuyderland) heeft verklaard dat het [appellant] niet voor een tweede keer zou overkomen dat hij het veld zou moeten ruimen.
Het voorgaande wordt niet anders in het geval dat er met [appellanten] . vanuit zou moeten worden gegaan dat deze de ledenovereenkomst heeft opgezegd in het volstrekt gerechtvaardigd vertrouwen dat er een afspraak met de plastisch chirurgen te [vestigingsplaats] was gemaakt, naar het hof begrijpt over de vergoeding van het vertrek van [appellanten] . , en [appellanten] . er geen rekening mee hoefde te houden dat van de zijde van Zuyderland en MSB in de afspraken tussen de plastisch chirurgen en [appellanten] . bepalingen zouden worden ingevlochten die daarin geen plek hadden omdat zij niet overeengekomen waren, naar het hof begrijpt betreffende finale kwijting van MSB. Zonder nadere onderbouwing, die [appellanten] . niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom dat zou moeten leiden tot een verplichting van MSB om [appellanten] . te compenseren. Evenmin wordt het voorgaande anders vanwege de door [appellanten] . gestelde monopolie positie van MSB en de omstandigheid dat [appellanten] . (naar MSB wist/althans kon weten) geen positie meer in Limburg zou vinden, in het geval daar met [appellanten] . van uit zou moeten worden gegaan. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat MSB met het geven van die aanwijzing zonder aan [appellanten] . compensatie te bieden, jegens [appellanten] . in strijd met de in artikel 2:8 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Evenmin kan worden geoordeeld dat MSB onzorgvuldig jegens [appellanten] . heeft gehandeld. Bij het voorgaande komt dat [appellante] het lidmaatschap van MSM zelf heeft opgezegd en MSB daarmee de kans heeft ontnomen de vakgroepvorming mogelijk te maken. In zoverre faalt grief 3.
3.4.11
Met grief 3 heeft [appellanten] . voorts betoogd dat de rechtbank ten onrechte en niet, althans onvoldoende, gemotiveerd heeft geoordeeld dat [appellanten] . niet heeft betwist dat bij gebrek aan een onderhandelingsresultaat de waarde van de opdracht die zij van MSB had ontvangen, bepaald diende te worden op een bedrag van € 181.930,-.
Het hof komt aan een beoordeling van dit standpunt van [appellanten] . niet toe, nu het gezien hetgeen in hoger beroep is gevorderd en daaraan ten grondslag is gelegd geen onderdeel uitmaakt van dit hoger beroep.
3.4.12
Het hof komt niet toe aan een beoordeling van het bewijsaanbod aangaande de afspraken met de plastisch chirurgen te [vestigingsplaats] , naar het hof begrijpt over de vergoeding van het vertrek van [appellanten] . , nu dat gezien hetgeen in hoger beroep is gevorderd en daaraan ten grondslag is gelegd geen onderdeel uitmaakt van dit hoger beroep.
3.4.13
Al het voorgaande leidt er toe, dat de vorderingen van [appellanten] . zullen worden afgewezen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen. [appellanten] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Gezien het voorgaande behoeft grief 4, waarmee [appellanten] . betoogt dat de rechtbank de vorderingen van [appellanten] . voor zover die in dit hoger beroep aan de orde zijn ten onrechte heeft afgewezen en haar in de kosten van de procedure heeft veroordeeld, geen afzonderlijke beoordeling.

4.De uitspraak

Het hof:
wijst af de vorderingen van [appellanten] . ;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en jegens [appellanten] . gewezen;
veroordeelt [appellanten] . in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van MSB en Zuyderland op € 5.270,- aan griffierecht en op
€ 11.757,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, R.J.M. Cremers en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 november 2020.
griffier rolraadsheer