3.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) Bij vonnis van 29 juni 2014 is mevrouw [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ) in staat van faillissement verklaard. [gefailleerde] was ten tijde van haar faillietverklaring bestuurder van een stichting die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder was van [consultants] Consultants B.V. (hierna: [consultants] ), voorheen genaamd [holding] Holding B.V.
b) De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 27 augustus 2014 eindvonnis gewezen in een door [consultants] tegen [assurantiebedrijf] aangespannen procedure (zaak-/rolnummer C/02/209403 / HA ZA 09-1764). Bij dit vonnis is [assurantiebedrijf] veroordeeld om aan [consultants] een bedrag aan schadevergoeding te betalen van € 307.273,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2008, en een bedrag van € 16.160,25 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
c) De advocaat van [consultants] in de desbetreffende procedure was aanvankelijk mr. Boemaars. Deze is later vervangen door mr. Ripmeester, een advocaat van [verzekeringsadvocaten] . Tot zekerheid voor de betaling van de advocaatkosten, heeft [consultants] aan [verzekeringsadvocaten] een pandrecht verleend op de vordering van [consultants] op [assurantiebedrijf] . De pandakte is namens [consultants] getekend op 21 januari 2013 en namens [verzekeringsadvocaten] op 21 februari 2013 en is op 22 februari 2013 geregistreerd. Aan (het advocatenkantoor van) mr. Boemaars is een tweede pandrecht verleend.
d) Na het vonnis van 27 augustus 2014 heeft mr. M. Ripmeester ( [verzekeringsadvocaten] ) namens [consultants] met [assurantiebedrijf] onderhandeld over een regeling. Medio oktober 2014 hebben partijen overeenstemming bereikt over een bedrag van
€ 180.000,-. De curator heeft desgevraagd geen toestemming verleend voor de regeling.
e) Op 17 november 2014 heeft [verzekeringsadvocaten] de curator geïnformeerd over haar pandrecht op de vordering van [consultants] op [assurantiebedrijf] .
f) Op 31 december 2014 heeft de curator conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [assurantiebedrijf] in verband met een vordering van [gefailleerde] op [consultants] uit hoofde van een geldlening ten bedrage van € 333.429,-. De curator is vervolgens een procedure gestart tegen [consultants] , waarin zij terugbetaling heeft gevorderd van deze geldlening.
g) Op 22 januari 2015 heeft [assurantiebedrijf] een verklaring derdenbeslag afgegeven. In deze verklaring heeft [assurantiebedrijf] – kort gezegd – aangegeven dat tegen het eindvonnis van 27 augustus 2014 hoger beroep is aangetekend omdat de juistheid van het vonnis en daarmee de toewijsbaarheid van de vorderingen nog steeds wordt betwist.
h) [consultants] , daarbij vertegenwoordigd door mr. Ripmeester van [verzekeringsadvocaten] , en [assurantiebedrijf] hebben op 26 januari 2015 respectievelijk 2 februari 2015 een vaststellingsovereenkomst (hierna: vaststellingsovereenkomst I) ondertekend, waarin is bepaald dat partijen zijn overeengekomen dat [assurantiebedrijf] aan [consultants] een bedrag betaalt van € 180.000,- tegen finale kwijting.
i) [verzekeringsadvocaten] heeft bij e-mail van 3 februari 2015, gericht aan de advocaat van [assurantiebedrijf] , het pandrecht ingeroepen. [assurantiebedrijf] heeft aangegeven slechts bereid te zijn tot betaling aan [verzekeringsadvocaten] over te gaan van het onder de vaststellingsovereenkomst I verschuldigde bedrag, indien [verzekeringsadvocaten] [assurantiebedrijf] ter zake zou vrijwaren tegen aanspraken van derden. [verzekeringsadvocaten] heeft daarmee ingestemd en op 26 februari 2015 is een vrijwaringsovereenkomst getekend door [verzekeringsadvocaten] en [assurantiebedrijf] . Daarop heeft (de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van) [assurantiebedrijf] het bedrag van € 180.000,- aan [verzekeringsadvocaten] voldaan. Uit deze opbrengst heeft [verzekeringsadvocaten] de kosten van executie voldaan en het aan haar toekomende bedrag van in totaal € 94.404,45. Het resterende bedrag van € 85.595,55 is onder een notaris gestort, die als gerechtelijke bewaarder optrad. Op dit bedrag werd aanspraak gemaakt door (het advocatenkantoor van) mr. Boemaars als tweede pandhouder en door de curator als beslaglegger. Vervolgens heeft de Belastingdienst ten laste van [consultants] derdenbeslag gelegd onder de notaris.
j) Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2016 (zaak-/rolnummer C/02/294190 / HA ZA 15-73) is de vordering van de curator tegen [consultants] toegewezen. [consultants] is bij dit vonnis veroordeeld tot betaling aan de curator van een bedrag van € 366.065,02, vermeerderd met de contractuele rente over de hoofdsom vanaf 1 juni 2014.
k) Bij e-mail van 13 september 2016 heeft de notaris aan [consultants] bericht dat er met betrekking tot het bedrag in depot overleg is geweest tussen (het advocatenkantoor van) mr. Boemaars (pandhouder), de curator (beslaglegger) en de Belastingdienst (beslaglegger), en dat zij zijn overeengekomen dat aan (het advocatenkantoor van) mr. Boemaars een bedrag kon worden uitgekeerd van € 48.500,- en aan de Belastingdienst het restantbedrag. Op deze wijze is het depot door de notaris uitgekeerd.
l) Op 21 oktober 2016 heeft de curator het tussen haar en [consultants] gewezen vonnis laten betekenen aan [consultants] en laten overbetekenen aan [assurantiebedrijf] . [assurantiebedrijf] is daarbij in gebreke gesteld en gesommeerd om aanvullend te verklaren met betrekking tot het beslagen bedrag, aangezien zij had aangegeven dat hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van 27 augustus 2014, als ook om het bedrag over te boeken naar de kwaliteitsrekening van de deurwaarder.
m) Na overleg tussen de curator en (advocaten van) [assurantiebedrijf] en haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, heeft de verzekeraar zich op het standpunt gesteld – kort gezegd – dat de vordering van [consultants] op [assurantiebedrijf] op nihil moet worden gewaardeerd, omdat vaststellingsovereenkomst I (de getroffen regeling tussen [consultants] en [assurantiebedrijf] ) alle partijen bindt en ook de curator aangezien overeenstemming over de hoogte van het te betalen bedrag al was bereikt voor de beslaglegging, en dat het onder de regeling betaalde bedrag van € 180.000,- bevrijdend is betaald aan de pandhouder, nu de verpanding zowel aan de regeling als aan de beslaglegging is voorafgegaan. De curator heeft dit standpunt bestreden.