ECLI:NL:GHSHE:2020:3613

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
20-003337-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake doodslag en poging doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf voor doodslag en poging doodslag. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte betrokken was. Het eerste incident vond plaats op 26 april 2015, waarbij de 68-jarige mevrouw [slachtoffer 1] werd gedood in haar woning in Tilburg. De verdachte heeft haar meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte dit deed met het oogmerk om de uitvoering van een diefstal te vergemakkelijken. Het tweede incident vond plaats op 28 december 2015, waarbij de verdachte een bejaard echtpaar, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], overviel in hun woning. De verdachte heeft [slachtoffer 2] ernstig verwond en hen beiden bedreigd. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het hof heeft de ernst van de misdrijven en de impact op de slachtoffers en hun families zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003337-16
Uitspraak : 12 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 november 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-820680-15 en 02-821575-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum]
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting]
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummer 02/820680-15 en het onder parketnummer 02/821575-15 onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft voorts gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen conform de beslissing van de rechtbank en dat het hof omtrent het beslag eveneens zal beslissen conform de beslissing van de rechtbank.
Namens verdachte is primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder parketnummer 02/820680-15 en het onder parketnummer 02/821575-15 onder 1 primair tenlastegelegde. De verdediging refereert zich ten aanzien van het onder parketnummer 02/821575-15 onder 2 tenlastegelegde. Subsidiair wordt bepleit om, in geval van een veroordeling, aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Ter zake van de benadeelde partijen wordt primair niet-ontvankelijkheid bepleit, gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair, indien het hof niet komt tot vrijspraken, wordt een aanzienlijke matiging van de toe te wijzen bedragen bepleit, nu, aldus de verdediging, niet alle gevorderde posten bestaan uit rechtstreekse schade als gevolg van de strafbare feiten.
Voorts verzoekt de verdediging het hof om, bij toewijzing van de vorderingen, niet de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Ter zake van het beslag verzoekt de verdediging om teruggave van die telefoons en kledingstukken waarop zich geen bloedsporen bevinden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
parketnummer 02-820680-15:1.
hij op of omstreeks 26 april 2015 te Tilburg [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
diefstal van een tablet (merk Difrnce Dit 102201) en/of een bankpas [rekeningnummer] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
parketnummer 02-821575-15 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp een of meermalen in de rug, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken welke voren omschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een of meer sieraden en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden, dat:
A)
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] , van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp een of meermalen in de rug, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
of, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg, opzettelijk [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel toegebracht door met een mes, althans een scherp voorwerp een of meermalen in de rug, althans in het bovenlichaam, van deze [slachtoffer 2] te steken, waardoor deze onder andere een klaplong heeft opgelopen;
of, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp een of meermalen in de rug, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B)
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer sieraden en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer sieraden en/of een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte de woning van dan wel in gebruik bij deze [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de voor de nachtrust bestemde uren via het balkon onverhoeds is binnengedrongen en/of binnengeslopen en/of meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp, [slachtoffer 2] in de rug, althans in het bovenlichaam heeft gestoken en/of deze [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of met geschoeide leest heeft geschopt/getrapt en/of aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met (vinger)gebaren duidelijk heeft gemaakt dat hij, verdachte, geld wilde hebben;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen 500 euro, althans een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 en in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 02-820680-15:1.
hij op 26 april 2015 te Tilburg [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen met een scherp voorwerp in het lichaam te steken, welke doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten:
diefstal van een tablet (merk Difrnce Dit 102201) en een bankpas [rekeningnummer] , toebehorende aan die [slachtoffer 1] , en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
parketnummer 02-821575-15 (gevoegd):1.
hij op 28 december 2015 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een scherp voorwerp meermalen in de rug heeft gestoken welke voren omschreven poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal van sieraden en een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2.
hij op 28 december 2015 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen 500 euro, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de na te melden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof volgt in overwegende mate de bewijsvoering van de rechtbank. Op de punten waarover de verdachte bij de politie op 24 oktober 2019 en 30 januari 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd, zal het hof de bewijsvoering aanvullen dan wel verbeteren.

Ter zake van het onder parketnummer 02-820680-15 bewezenverklaarde

Melding, aantreffen slachtoffer en sectie
Op zondag 26 april 2015 omstreeks 14.30 uur is er bij de meldkamer een anonieme melding binnengekomen [1] . De melder gaf daarbij aan dat hij net met een buurjongen had gesproken die hem vertelde dat hij een overval had gepleegd en dat hij de vrouw had vastgebonden en dat zij mogelijk nog vastgebonden in het huis zou zitten. De overval zou gepleegd zijn in de woning aan de [adres 1] Verbalisanten zijn vervolgens ter plaatse gegaan [2] . In de woning werd een vrouw aangetroffen. Door de forensisch coördinator en ambulancemedewerker werd de dood van de vrouw vastgesteld [3] . Het tijdstip van overlijden werd vastgesteld op omstreeks 06.00 uur die dag [4] . De overledene bleek te zijn mevrouw [slachtoffer 1] [5] .
Bij sectie is vastgesteld dat er verspreid over het gezicht, de hals, de borst en de rug en de bovenste ledematen sprake was van in totaal circa 41 scherprandige huidletsels en huidperforaties [6] . De steek- en snijverwondingen gingen alle gepaard met onderhuidse bloeduitstortingen en de verwondingen hadden bloederige wondranden. Op het achterhoofd was sprake van twee boven elkaar gelegen huidverscheuringen. Door de arts/patholoog is vastgesteld dat de letsels het gevolg zijn van meermalen steken/snijden met een of meer scherprandige voorwerpen. Het overlijden is het gevolg van functieverlies van de linkerlong in combinatie met algehele weefselschade door massaal bloedverlies. De steek- en snijletsels aan de armen kunnen passen bij afweerletsels.
Onderzoek woning slachtoffer
Door het Team Forensisch Technisch Onderzoek is vervolgens een onderzoek ingesteld in de woning van het slachtoffer [7] . In de woning zagen zij in de hal, slaapkamer en woonkamer een bloedbeeld. Verder werd gezien dat de woning was doorzocht en dat er meerdere goederen op de vloer van de woonkamer lagen. In de woning werden diverse voorwerpen bemonsterd, waaronder het handvat van een gele koffer die op het bed van de logeerkamer lag (spoor: AAIF1889NL [8] ).
De bevindingen wezen uit dat minimaal één persoon de rechterzijde van de balustrade van het balkon is overgeklommen en via het geopende schuifraam van de kastenkamer de woning is binnengedrongen. Het slachtoffer heeft zich enige tijd tussen het bed en de slaapkamerdeur opgehouden met een bloedende verwonding. Het bloedbeeld laat verder zien dat het slachtoffer richting de hal is gelopen, waarna zij vervolgens in de woonkamer op haar rug terecht is gekomen. In deze houding in de woonkamer heeft zij nog enige tijd geleefd, waarna zij in de woonkamer is overleden.
Contacten anonieme beller
De politie heeft diezelfde avond nog contact gezocht met de anonieme beller. Deze deelde mee dat de jongen over wie hij had gesproken tijdens de melding “ [verdachte] ” wordt genoemd, een Antilliaanse jongen die woont aan de [adres 2] [9] . Eerder die dag had [verdachte] hem om geld gevraagd en hem verteld dat hij die avond, als het donker was, zou kunnen gaan pinnen met de gestolen bankpas van de vrouw. Hij had ook de bijbehorende pincode in zijn bezit.
Verdachte heeft verklaard dat hij [verdachte] wordt genoemd [10] .
De melder, van wie de identiteit inmiddels was komen vast te staan, heeft verder verklaard dat [verdachte] hem vertelde dat hij wat ergs had gedaan [11] . [verdachte] wilde niet zeggen welke vrouw het was. [verdachte] vertelde hem dat hij goud van die vrouw had gestolen, een pinpas met pincode en een tablet. Aan de melder werd door [verdachte] gevraagd of hij de tablet wilde kopen. Omdat de melder steeds nieuwsgieriger werd naar de identiteit van de vrouw heeft hij de tablet van [verdachte] gekocht. Uit foto’s die hij op de tablet zag, maakte hij op dat de tablet afkomstig moest zijn van [slachtoffer 1] (het hof: [slachtoffer 1] is getrouwd geweest met de heer [achternaam] ). Vervolgens heeft hij de politie gebeld.
Forensisch onderzoek
Het hiervoor aangehaalde spoor op het handvat van een gele koffer, die op het bed van de logeerkamer is aangetroffen (AAIF1889NL), is onderzocht op aanwezigheid van DNA-materiaal. Door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) is met betrekking tot dit spoor aangegeven dat een DNA-mengprofiel is aangetroffen dat afkomstig is van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [verdachte] is niet uitgesloten als donor [12] .
Verdachte heeft over het aantreffen van DNA op de koffer aanvankelijk niet willen verklaren. Eerst op 24 oktober 2019 heeft hij bij de politie verklaard dat hij een koffer vond en dat hij een domme fout heeft gemaakt. Hij kreeg die koffer niet open met handschoenen aan. Hij heeft een handschoen uitgedaan, de koffer opengemaakt en die vervolgens weer dichtgedaan [13] . Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep herhaald.
In de slaapkamer van de woning van verdachte aan de [adres 2] is tijdens een doorzoeking een hoeveelheid kleding aangetroffen en inbeslaggenomen [14] . Daaronder bevond zich onder meer een overjas van het merk G-star (AAIU3299NL) [15] . Door het TMFI is nader onderzoek verricht aan deze jas [16] . De binnenkant van de rechter steekzak van de jas is bemonsterd (AAIU3299NL#01) en deze bemonstering is onderzocht op aanwezigheid van bloed. De test vertoonde een licht positieve reactie.
De binnenkant van de kraag van deze jas is eveneens bemonsterd (AAIU3299NL#02).
Ook de rechtermouw van de jas werd bemonsterd op twee posities (AAIU3299NL#03 en AAIU3299NL#04). De laatste twee bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed en de test vertoonde een positieve reactie op bloed in de bemonstering AAIU3299NL#03 en een licht positieve reactie op bloed in de bemonstering AAIU3299NL#04.
Door het TMFI is het volgende geconcludeerd:
De bemonstering van de binnenkant van de rechter steekzak (AAIU3299NL#01) bevat een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is niet uitgesloten als donor. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van het slachtoffer zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel. Verdachte Austriano is niet uitgesloten als donor. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van de verdachte zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
De bemonstering van de binnenkant van de kraag (AAIU3299NL#02) bevat een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren van wie zeker één man.
Verdachte Austriano is niet uitgesloten als donor. Op één DNA-kenmerk na, zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van de verdachte aangetoond in het DNA-mengprofiel.
De bemonstering van de lichtgele vlek op de rechtermouw (AAIU3299NL#03) bevat een vrouwelijk enkelvoudig DNA-profiel. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] (de kans dat een willekeurig iemand hetzelfde profiel heeft is kleiner dan 1 op 1 miljard).
De bemonstering van de lichtgele vlek op de rechtermouw (AAIU3299NL#04) bevat een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] (de kans dat een willekeurig iemand hetzelfde profiel heeft is wederom kleiner dan 1 op 1 miljard).
Door verdachte is hieromtrent tegenover een informant van de politie aangegeven dat DNA van het slachtoffer op zijn jas is gevonden [17] . Tevens heeft hij aangegeven dat hij misschien wel twee jassen gedragen heeft en misschien alleen de buitenste jas heeft verbrand.
Pinnen geldautomaat en gebruik gsm
Het slachtoffer heeft een bankrekening bij de ABN-AMRO-bank gehad met nummer [rekeningnummer] [18] [rekeningnummer] Bij deze rekening was een betaalpas verstrekt voorzien van nummer [pasnummer] .
Uit gegevens van de bank is gebleken dat er op 4 mei 2015 om 03:07:00 uur is getracht met deze pas te pinnen bij de ING-bank aan het [adres 3] in Tilburg.
De bij verdachte in gebruik zijnde gsm heeft op 4 mei 2015 om 03:39:49 uur en 03:40:26 uur de zendmast aangestraald aan de [adres 4] in Tilburg [19] . Deze mast is gelegen binnen het zendbereik van de ING geldautomaat [adres 3] in Tilburg.
Kort na het moment waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden heeft de gsm van verdachte (om 07:27:43 uur) een zendmast aan de [adres 5] in Tilburg aangestraald. Deze ligt binnen het zendbereik van de [adres 6] , zijnde de straat waar de woningoverval heeft plaatsgevonden.
Verdachte is rond dat tijdstip ook gezien door een van de buurtbewoners. Kort na 07.00-07.15 uur heeft een getuige gezien dat “de jongen van [nummer] ” zijn hond aan het uitlaten was. Dat viel op, omdat hij normaal gesproken voor 10.00/10.30 uur nooit zijn hond uitlaat [20] . Verdachte heeft verklaard dat hij op [nummer] woont [21] .
Conclusie
Van verdachte is DNA aangetroffen op het handvat van een koffer in de woning van het slachtoffer. Bloed van het slachtoffer is aangetroffen op een jas van verdachte die in zijn slaapkamer lag. Verder heeft verdachte, kort na het plegen van de overval, de weggenomen tablet verkocht en verdachte is korte tijd na het plegen van de woningoverval gezien in de directe omgeving van de flat. Met de weggenomen pas is vervolgens op 4 mei 2015 getracht te pinnen bij een geldautomaat, waarbij uit de historische gegevens van de gsm van verdachte blijkt dat (de gsm van) verdachte zich in de directe nabijheid van de geldautomaat bevond.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voldoende wettig bewijs voorhanden is voor het oordeel dat het verdachte is geweest die de woningoverval heeft gepleegd waarbij mevrouw [slachtoffer 1] is gedood. Het hof heeft uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd.

Verweer betrouwbaarheid verklaringen

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] ongeloofwaardig zijn, gelet op de inconsistenties en onwaarheden in zijn verklaring en het feit dat hij beschikt over daderwetenschap die niet afkomstig is van verdachte. De verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging. Dit geldt ook voor de verklaringen van de getuige [getuige 2] .
Het hof overweegt het volgende.
De verklaringen van [getuige 1] , zoals hierboven aangehaald, vinden steun in de objectieve onderzoeksresultaten van de tablet en de 112-melding.
De tablet van het merk Difrnce Dit 10221 is onderworpen aan een onderzoek [22] . In de tablet
werden onder meer accounts aangetroffen op naam van [slachtoffer 1]
Het tijdstip als weergegeven op de tablet bleek niet overeen te komen met de werkelijke tijd. De tablet liep 15 minuten voor. Uit de loggegevens volgt dat de tablet op 26 april 2015 om 13:39 tot en met 13:48 gebruikt is. Daarbij dienen dus 15 minuten te worden opgeteld. Derhalve is de tablet op de bewuste dag daadwerkelijk gebruikt om 13:54 tot en met 14:03.
De 112-melding is dus 30 minuten later, omstreeks 14:30 uur, gedaan. Deze resultaten passen bij de verklaringen van [getuige 1] aangaande de tijdstippen waarop hij de tablet heeft bekeken en de melding heeft gedaan.
De tablet is bovendien onderzocht op celmateriaal. De buitenzijde van de etui van de tablet is bemonsterd. Uit die bemonstering kon een DNA-hoofdprofiel worden afgeleid. De donor daarvan is [getuige 1] . De andere bemonsteringen leverden geen bruikbaar materiaal op [23] .
De verklaringen van [getuige 1] vinden voorts steun in de verklaringen zoals afgelegd door [getuige 2] . Hij heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat een persoon met de naam [getuige 1] de melding heeft gedaan [24] . Hij vertelt ook dat [verdachte] degene is die de dood van mevrouw [slachtoffer 1] op zijn geweten heeft. [verdachte] zou door haar zijn herkend en toen ging het mis [25] .
De verklaringen van de melder [getuige 1] vinden ook steun in een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt naar aanleiding van opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprek) tussen [getuige 2] en [getuige 1] [26] . In dit gesprek bespreken zij, zonder te weten dat het gesprek wordt afgeluisterd, hetzelfde als wat zij afzonderlijk van elkaar tegenover de politie hebben verklaard.
Het hof is van oordeel dat voornoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] specifiek en consistent zijn en elkaar in voldoende mate en op essentiële onderdelen ondersteunen. Het hof heeft geen reden om aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] te twijfelen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu deze verklaringen tevens steun vinden in de (overige) door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Betrokkenheid [getuige 2] /alternatief scenario

De verdachte heeft bij de politie op 24 oktober 2019 en ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario geschetst dat, aldus de verdediging, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] .
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij op 26 april 2015 op initiatief van [getuige 2] samen met hem via het balkon de flat van mevrouw [slachtoffer 1] binnen is gegaan en hij heeft gezocht naar spullen om mee te kunnen nemen. Hij heeft een koffer meegenomen naar de logeerkamer om deze te onderzoeken. Hij kreeg de koffer met zijn handschoenen aan niet open en heeft daarom een handschoen uitgedaan. Op enig moment hoorde hij mevrouw [slachtoffer 1] gillen en zag hij dat [getuige 2] haar vasthad. Hij hoorde ook glasgerinkel. Hij zag vervolgens dat [getuige 2] mevrouw [slachtoffer 1] stak en dat zij op de grond viel. Samen met [getuige 2] heeft hij vervolgens, op initiatief van [getuige 2] , in de slaapkamer naar waardevolle spullen gezocht. Verdachte heeft sieraden meegenomen. Zij hebben de woning via de voordeur verlaten.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tegen de informant heeft gesproken over twee jassen en dat dat ook niet klopt. Over de aangetroffen DNA sporen van het slachtoffer op de in beslag genomen jas heeft hij verklaard dat hij en [getuige 2] in de woning langs elkaar heen renden en dat zij elkaar in het trappenhuis hadden aangeraakt. Ook heeft verdachte daar de bebloede kleding van [getuige 2] aangepakt om deze te wisselen voor schone kleding. Over de melding en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft hij verklaard dat zij onder een hoedje spelen om hem de schuld in de schoenen te schuiven.
Het hof overweegt het volgende.
Er volgt uit het eerdergenoemde OVC-gesprek tussen [getuige 1] en [getuige 2] en uit de overige stukken in het dossier geen enkele aanwijzing die er op duidt dat zij ook maar enige betrokkenheid hebben bij het strafbare feit of dat de 112-melding zoals die is gedaan een verzinsel is. Dat deze twee getuigen hun verklaringen onderling op elkaar hebben afgestemd en dat zij de verdachte bewust en ten onrechte de schuld aan de dood van [slachtoffer 1] in de schoenen schuiven teneinde de betrokkenheid van [getuige 2] te verdoezelen, acht het hof bij gebreke van ook maar een begin van een aanwijzing voor dat scenario, niet aannemelijk geworden.
Daarbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden is die de stelling ondersteunt dat de overval op mevrouw [slachtoffer 1] door twee personen is gepleegd. Dat maakt dat het hof de verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd op 22 oktober 2015 en kort gezegd inhoudende dat de overval door meerdere personen is gepleegd, anders dan de verdediging, ongeloofwaardig acht. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat genoegzaam vast is komen te staan dat deze getuige niet bij de gebeurtenissen in en bij de woning van [slachtoffer 1] aanwezig en betrokken is geweest, dat hij klaarblijkelijk niet uit eigen waarneming of ondervinding kan verklaren over de wijze waarop en omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] de dood heeft gevonden en over wie daarvoor verantwoordelijk is en evenmin over de kwestie of daar één of meerdere personen bij betrokken zijn geweest. Hetgeen hij verklaart over de betrokkenheid van meerdere personen heeft hij – kort gezegd – ‘van horen zeggen op straat’ en hij wil bij de politie verder niet in detail treden. Bovendien ontbeert de verklaring van deze getuige voldoende accuratesse, consistentie en volledigheid, is de verklaring niet gedetailleerd en bijna een half jaar na de overval afgelegd. Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat deze getuige ook heeft verklaard dat de verdachte er niet bij betrokken was, zulks terwijl de verdachte zijn betrokkenheid bij de gebeurtenissen in hoger beroep juist heeft toegegeven. Al met al beschouwt het hof de verklaring van de [getuige 3] dan ook als onvoldoende betrouwbaar en waarheidsgetrouw, zodat het hof deze verklaring terzijde schuift.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 24 oktober 2019 en ter terechtzitting in hoger beroep op 29 oktober 2020, volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk. De verklaringen zijn in een zeer laat stadium afgelegd en pas nadat de verdachte kennis droeg van hetgeen het dossier in belastende zin tegen hem inhield. Dat de verdachte nimmer de beschikking heeft gehad over zijn dossier, zoals de raadsvrouw naar voren heef gebracht, doet daar niet aan af nu immers de verdacht ter terechtzitting in eerste aanleg was verschenen en hem aldaar de korte inhoud van het dossier, in het bijzonder de meest belastende omstandigheden, is medegedeeld. Daarnaast vinden de verklaringen van de verdachte geen enkele steun in de overige stukken van het dossier, behalve daar waar verdachte aangeeft in de flat van mevrouw [slachtoffer 1] te zijn geweest en de koffer te hebben vastgehad zonder handschoenen aan; feiten die hij, gelet op diverse hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten in het dossier, niet kan ontkennen.
Het hof zal de verklaringen dan ook, behoudens de onderdelen die tot het bewijs worden gebezigd, terzijde schuiven.
In het verlengde van al het vorenoverwogene wordt het scenario dat de op de kleding van de verdachte aangetroffen bloedsporen afkomstig van het slachtoffer verklaard worden door contaminatie als gevolg van lijfelijk contact tussen verdachte en [getuige 2] , door het hof als onaannemelijk beoordeeld en eveneens ter zijde geschoven.
Ter zake van het onder parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde
Melding, aantreffen slachtoffers en aangifte
Op 28 december 2015 omstreeks 8.45 uur hoorde een getuige aan de achterzijde van de [plaats 1] geschreeuw van een vrouw [27] . Zij zag op de eerste etage een oudere vrouw voor een raam staan. De vrouw hield een bebloed kussen vast en maakte een soort van steekbeweging. De getuige heeft hierop de politie gebeld. Verbalisanten zijn onmiddellijk ter plaatse gegaan en in de woning aan de [adres 7] in Tilburg troffen zij het echtpaar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan [28] .
De slaapkamer waarin het echtpaar zich bevond bleek aan de buitenzijde te zijn afgesloten. In de slaapkamer troffen zij de heer [slachtoffer 2] liggend op bed aan [29] . Om de rechterpols van de man zaten zwarte tie-raps. Op het bed zaten bloedvlekken. De woning was doorzocht. Het snoer tussen de telefoon en de telefoonhoorn was doorgesneden. De verwarming in de hal van de woning zat onder het bloed. [slachtoffer 2] is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd.
In het ziekenhuis werden bij de heer [slachtoffer 2] een klaplong, diverse ribfracturen en verwondingen op de rug en elders op het lichaam geconstateerd [30] . In het gezicht en op het lichaam werden bloeduitstortingen gezien. Het geconstateerde letsel past bij gebruik van stomp geweld, bijvoorbeeld schoppen of slaan. Verder zijn op het lichaam van de [slachtoffer 2] snijletsels aangetroffen die ontstaan kunnen zijn door een scherp voorwerp [31] .
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij en haar man lagen te slapen toen zij midden in de nacht, tussen 02.30 uur en 03.30 uur, wakker werd en zij een man zag staan [32] . De man pakte haar bij haar arm en maakte met zijn hand een snijdende beweging langs zijn keel.
Tegen haar man zei hij: “kom, kom”. Ze zag dat de man met zijn vingers gebaarde dat hij geld wilde hebben. De dader sleurde haar man mee en hij schopte hem. Ook werd haar man tegen het hoofd geslagen. Haar man werd in zijn flanken geslagen en geschopt. Zij zag dat haar man gedurende korte tijd bewusteloos was. Intussen bleef de dader rondlopen en de woning doorzoeken. Hij sleepte haar man over de grond mee, haar man lag gorgelend op de grond. Zij dacht dat hij dood zou gaan.
In de slaapkamer heeft de dader de polsen van de slachtoffers aan elkaar vastgebonden en gezegd dat ze weer in bed moesten gaan liggen waarna de man is vertrokken. Daarbij heeft hij sieraden meegenomen. De deur van de slaapkamer werd door de dader afgesloten.
Mevrouw [slachtoffer 3] hoorde haar man zeggen dat hij dood zou gaan, hij was aan het bloeden. De dader is ongeveer één tot anderhalf uur binnen geweest.
Bij de diefstal werden sieraden en een ABN-AMRO-bankpas meegenomen [33] .
Bewegingen verdachte
Op zondagavond, 27 december 2015, is verdachte gezien bij [plaats 2] in Tilburg [34] . Kort na 24.00 uur zag een getuige dat verdachte in de bosjes zat, gelegen tussen de flat waar de overval heeft plaatsgevonden en de aldaar gelegen woningen. Verdachte droeg een capuchon over zijn hoofd.
Op camerabeelden van de cafetaria is te zien dat op 27 december 2015 om 20.41 uur diverse personen aanwezig zijn in de cafetaria, waaronder een [de man] Deze persoon is donker getint, geheel donkerkleurig gekleed, hij draagt een donkerkleurige jas met capuchon en schoenen met een speciaal soort vorm/opdruk. Ook draagt deze persoon een donkerkleurige schoudertas. Door een getuige is verdachte herkend als de [de man] [35] .
Op 28 december 2015 is om 04.02 uur bij een geldautomaat aan [plaats 3] in Tilburg een bedrag van € 500,00 gepind van de rekening van [slachtoffer 2] [36] . Op camerabeelden is een negroïde man te zien [37] . Te zien is dat hij vanaf een briefje een pincode invoert. De man draagt vermoedelijk een donkerkleurige jas met capuchon, de voorzijde van de jas heeft vermoedelijk 2 ritssluitingen.
De camerabeelden, gemaakt bij [plaats 2] , zijn vergeleken met de beelden, gemaakt bij de pinautomaat [38] . Daarbij is gezocht naar overeenkomsten tussen [de man] de pinner. De jas die [de man] ’ draagt toont overeenkomsten met de jas van de pinner.
Verdachte heeft bij de politie op 30 januari 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij met een pinpasje van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] € 500,00 euro heeft gepind [39] .
Vroeg in de ochtend van 28 december 2015, om 06.01 uur, heeft verdachte Tilburg verlaten en is hij richting Rotterdam gereisd [40] . In het centrum van Spijkenisse is hij, samen met zijn [neef] , diezelfde dag om 14.55 uur staande gehouden, omdat hij en zijn neef zich opvallend gedroegen [41] . Verdachte had op dat moment € 320,00 in zijn tasje zitten. De biljetten hadden geen vouwstreken. Kennelijk waren deze nog niet in roulatie geweest en recent uit een pinautomaat gehaald. Verdachte was op dat moment gekleed in een zwarte jas met capuchon, grijze broek, zwarte schoudertas en beige schoenen. Korte tijd later heeft verdachte via WhatsApp aan zijn zus laten weten dat hij onderweg is naar het Marconiplein, waar zijn zus woont en hij haar wat geld gaat brengen [42] .
Op camerabeelden, gemaakt op het NS-station in Tilburg, is te zien dat verdachte op 28 december 2015 om 05.54 uur op het station is [43] . Ook is te zien dat verdachte een zwarte jas met twee ritsen draagt, soortgelijk aan de jas die de pinner draagt [44] .
Op de beelden zijn de lichtkleurige schoenen met een donkerkleurige neus en hak te zien, soortgelijk aan de schoenen die hij droeg bij [plaats 2] op 27 december 2015 om 20.41 uur. Dat verdachte al eerder soortgelijke schoenen heeft gedragen, kan vastgesteld worden aan de hand van een afbeelding op de gsm van zijn [neef] waarop te zien is dat verdachte dergelijke schoenen draagt [45] .
Forensisch onderzoek
Bij zijn aanhouding op 3 januari 2016 droeg verdachte schoenen van het merk Gucci, bruin van kleur [46] . Deze schoenen waren soortgelijk aan de schoenen van [de man] op de beelden van [plaats 2] [47] .
Verder droeg verdachte bij zijn aanhouding een trainingsbroek van het merk Masita.
Op deze broek zijn bloedsporen aangetroffen welke sporen bemonsterd zijn onder nummer AAIV8260NL [48] . Van het [slachtoffer 2] is wangslijmvlies afgenomen (SIN RABD4809NL) [49] .
Ten aanzien van het monsternummer AAIV8260NL heeft het NFI aangegeven dat dit monster een DNA-mengprofiel bevat van twee personen: verdachte en [slachtoffer 2] [50] (de kans dat een willekeurig iemand hetzelfde profiel heeft is kleiner dan 1 op 1 miljard).
Ook de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 2] is onderzocht. Aan de achterzijde van zijn shirt zat ter hoogte van het midden, een scherprandige perforatie met rondom bloed. Ook op de broek en de tie-raps werden bloedsporen aangetroffen [51] .
Conclusie
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die de overval op het [slachtoffer 2 en 3] heeft gepleegd. Uit de beelden, in samenhang met de getuigenverklaring, volgt dat het verdachte is geweest die in de avond voor de overval is gesignaleerd in de [plaats 2] , en dat hij kort na 24.00 uur is gezien in de buurt van [plaats 1] . Kort na de overval heeft verdachte geld gepind bij een geldautomaat met de pas van de [slachtoffer 2 en 3] en kort daarna is hij met de trein vanuit Tilburg naar Rotterdam gereisd. Steeds is verdachte gezien in dezelfde kleding. Op de broek die verdachte aan had ten tijde van zijn aanhouding is bloed aangetroffen van het slachtoffer [slachtoffer 2] .

Betrokkenheid [getuige 2] /alternatief scenario

De verdachte heeft bij de politie op 30 januari 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario geschetst dat, aldus de verdediging, ten hoogste medeplichtigheid oplevert en geen medeplegen, hetgeen tot vrijspraak zou moeten leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de politie op 30 januari 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat [getuige 2] hem gevraagd had of hij geld wilde verdienen. Dat wilde hij wel en daarom is hij naar [getuige 2] in Tilburg gegaan om samen in te breken in de woning van de [slachtoffer 2 en 3] . Toen hij [getuige 2] daar later op de avond ontmoette en [getuige 2] hem vertelde in welke woning hij wilde gaan inbreken, wilde verdachte niet mee, omdat het in dezelfde flat was als die waar zijn ouders woonden. Hij is uiteindelijk door [getuige 2] overgehaald om op de uitkijk te gaan staan. Hij zou daar geld voor krijgen, geld dat hij nodig had om weer met de trein terug naar huis te gaan. Hij was namelijk met zijn laatste € 10,00 van Rotterdam naar Tilburg gereisd.
Verdachte heeft aan [getuige 2] zijn trainingsbroek uitgeleend en [getuige 2] is de flat ingegaan. Tijdens het op de uitkijk staan is verdachte even ingedut, omdat hij erg moe was. Verdachte weet niet precies hoe lang [getuige 2] weg is gebleven, maar het duurde wel langer dan 10 minuten. Toen [getuige 2] terug kwam, had hij een pinpas bij zich van [slachtoffer 2 en 3] . Verdachte heeft na de overval op [slachtoffer 2 en 3] van [getuige 2] de trainingsbroek teruggekregen en weer aangetrokken. Verdachte moest gaan pinnen, omdat [getuige 2] wilde dat hij ook iets zou doen. Verdachte heeft € 500,00 gepind, allemaal briefjes van € 20,00. Hij heeft [getuige 2] € 260,00 gegeven en zelf € 240,00 gehouden. Vervolgens is verdachte met de trein in de richting van Rotterdam gereisd. Geconfronteerd met het gegeven dat verdachte diezelfde dag een bedrag van € 320,00 aan contanten bij zich had, heeft hij bij de politie verklaard dat hij tussen zijn vertrek uit Tilburg en de controle in Spijkenisse nog een strafbaar feit had gepleegd. Hij wilde hier geen nadere mededelingen over doen. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte echter anders verklaard, namelijk dat hij dit geld van zijn neef had gekregen. Toen hem vervolgens werd gevraagd waarom hij daarover op 30 januari 2020 een andere verklaring had afgelegd, bleef hij het antwoord schuldig.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 30 januari 2020 en ter terechtzitting in hoger beroep op 29 oktober 2020, volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk.
Daarbij wijst het hof onder andere op het volgende: de hoeveelheid geld die verdachte bij zich had, past bij de hoeveelheid geld die verdachte had gepind en waarvan hij inmiddels een deel had uitgegeven. Het feit dat het allemaal om plat gestreken (d.w.z. kort daarvoor gepinde) biljetten ging, wijst er eveneens op dat dit geld geen “bijverdiend” of “geleend” geld betrof.
Verdachte heeft verklaard dat hij voor [getuige 2] op de uitkijk moest staan, maar er wordt met geen woord gerept over de manier waarop hij [getuige 2] dan zou moeten waarschuwen bij onraad wanneer [getuige 2] in de woning was. Wat dit op de uitkijk staan dan zou hebben moeten inhouden is het hof niet duidelijk geworden, laat staan dat duidelijk is geworden waarom hij hiervoor de helft van de buit zou moeten krijgen.
Verdachte heeft verklaard dat [getuige 2] en hij tevoren van broek hebben gewisseld en later weer terug gewisseld. Het ontgaat het hof volkomen waarom verdachte en [getuige 2] van broek zouden gaan wisselen en later weer terug wisselen terwijl het midden in de nacht was, buiten en eind december. En tevens waarom de verdachte dat zou toestaan, in aanmerking genomen dat hij daarmee welbewust het risico neemt dat hij een kledingstuk terug in ontvangst neemt met daarop sporen die duiden op betrokkenheid bij het misdrijf. De verklaring van verdachte dat het wisselen van broek te maken zou hebben met het feit dat [getuige 2] een lichtkleurige broek droeg, daardoor te veel zichtbaar zou zijn en dat hij daarom de donkere broek van verdachte leende, treft het hof als onvoldoende overtuigend.
Daarbij komt dat dit feit wordt gepleegd negen maanden na het eerste ten laste gelegde feit. Door [getuige 2] zijn verklaringen afgelegd jegens verdachte omtrent dat eerste feit op 16 juli 2015. In deze verklaring heeft hij onder andere het volgende gezegd:
“21 maart is hij opgepakt vanwege inbreken in mijn flat, een maand later voor een moord en op het moment dat hij vrij kwam, wilde hij weer een andere flat pakken. Zulke mensen moeten gestopt worden.”Tevens heeft [getuige 2] verklaard dat [verdachte] psychisch niet in orde is en ijskoud. Dat [getuige 2] de persoon die ervan werd verdacht in zijn, [getuige 2] ’s, flat te hebben ingebroken en wiens handelen volgens hem zou moeten worden gestopt vervolgens zou hebben gevraagd om mee te gaan inbreken lijkt daarmee op zijn zachtst gezegd niet in overeenstemming.
Verder heeft het hof bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte gelet op het feit dat deze in een zeer laat stadium zijn afgelegd, te weten eerst in hoger beroep op eigen verzoek bij de politie en vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep, en dus nadat de verdachte kennis droeg van hetgeen het dossier in belastende zin tegen hem inhield en hij zich op een verklaring op detailpunten kon prepareren. Dat de verdachte nimmer de feitelijke beschikking heeft gehad over zijn dossier, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af, nu immers de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg was verschenen en hem aldaar de korte inhoud van het dossier, in het bijzonder de meest belastende omstandigheden, is medegedeeld. Daarnaast vinden de verklaringen van de verdachte geen enkele steun in de overige stukken van het dossier, behalve daar waar verdachte bekent dat hij € 500,00 heeft gepind met de pinpas van de [slachtoffer 2 en 3] , een feit dat hij, gelet op de camerabeelden in het dossier, niet kan ontkennen.
Het hof zal de verklaringen dan ook, behoudens genoemd onderdeel ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, terzijde schuiven.

Poging tot doodslag

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van een strafbare poging tot doodslag jegens de [slachtoffer 2] . Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
In art. 45 Sr. is opgenomen dat poging tot misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Uit de medische gegevens van de [slachtoffer 2] blijkt dat hij tijdens de overval zeer ernstig gewond is geraakt. Hij heeft diverse snijletsels, een klaplong en diverse ribfracturen opgelopen. Vervolgens zijn [slachtoffer 2 en 3] met tie-raps aan elkaar vastgebonden, kennelijk met de bedoeling om hen te beletten hulp te roepen. Ook heeft verdachte de slaapkamerdeur afgesloten en de telefoonlijn doorgesneden.
Door de verdachte zijn handelingen verricht, namelijk het slaan tegen het hoofd van het slachtoffer, het schoppen en slaan in de flanken van het slachtoffer, het diverse malen steken/snijden van het slachtoffer en het vervolgens vastbinden van het slachtoffer, het afsluiten van de slaapkamerdeur en het doorsnijden van de telefoonlijn, waardoor het slachtoffer geen hulp heeft kunnen inroepen. Het hof is van oordeel dat deze handelingen kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het doden van het slachtoffer. Uit het samenstel van handelingen leidt het hof af dat verdachte het voornemen heeft gehad tot dit handelen. De verdachte heeft dus gedragingen verricht die naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf.
De gedragingen van de verdachte kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop heeft toegenomen en daarmee bewust heeft aanvaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 bewezenverklaarde levert op:
doodslag, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
Het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, vergezeld en gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
Het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft op 26 april 2015 op vreselijke wijze de toen 68 jaar oude mevrouw [slachtoffer 1] in haar woning gedood. Via het balkon is hij haar woning binnengedrongen. Hij heeft 41 keer op het slachtoffer ingestoken, als gevolg waarvan zij is overleden. Uit het dossier is het hof gebleken dat de letsels zijn toegebracht toen het slachtoffer nog in leven was. Het moet voor haar een afschuwelijke doodsstrijd geweest zijn. Dat blijkt ook uit de afweerverwondingen die bij het slachtoffer zijn aangetroffen.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven.
De dood van mevrouw [slachtoffer 1] heeft de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet gebracht.
Voor hen moet het dan ook bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Naast dit enorme verlies zitten de nabestaanden ook met veel onbeantwoord gebleven vragen. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen verklaring, opgesteld door een van de zoons van mevrouw [slachtoffer 1] .
Na haar dood is een stille tocht gehouden. Hieruit blijkt ook de enorme impact die de dood van mevrouw [slachtoffer 1] op de samenleving heeft gehad. Verdachte heeft op geen enkele wijze de verantwoordelijkheid voor zijn vreselijke daad genomen. Verdachte heeft geen enkel respect voor andermans leven getoond.
Ruim een half jaar later vindt er, in dezelfde flat als waar mevrouw [slachtoffer 1] woonde, wederom een vreselijk feit plaats. In de vroege ochtend van 28 december 2015 heeft verdachte het bejaarde [slachtoffer 2 en 3] in hun woning overvallen, een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Ook hier is verdachte via het balkon de woning binnengedrongen, waarna hij zeer ernstig geweld heeft toegepast op de [slachtoffer 2] , terwijl [slachtoffer 3] daarvan getuige was. Verdachte heeft het slachtoffer geschopt en geslagen en steekverwondingen in de rug toegebracht. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 2 en 3] met behulp van tie-raps aan elkaar vastgebonden en de slaapkamerdeur afgesloten en de telefoonlijn doorgesneden. Verdachte heeft de [slachtoffer 2] voor dood achtergelaten en [slachtoffer 3] belet om hulp in te roepen. Het is niet aan verdachte te danken dat de [slachtoffer 2] niet is komen te overlijden en dat het bij een poging is gebleven.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Dit blijkt ook uit de verklaring die in eerste aanleg ter zitting is afgelegd door de schoondochter van de slachtoffers. De slachtoffers durfden na hetgeen hen was overkomen niet meer naar buiten en hebben ten slotte uit angst moeten verhuizen. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde de schoondochter dat voor haar schoonouders hetgeen hen die nacht is overkomen een nog steeds niet te verwerken gebeurtenis vormt.
Verdachte heeft hierbij in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een anderen, op deze manier snel aan geld te komen.
Door de verdediging is verzocht, mocht het hof tot strafoplegging komen, om niet de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Verdachte heeft in aanvang geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Er zijn naar de opvatting van het Pieter Baan Centrum geen redenen om aan te nemen dat verdachte op pathologische gronden heeft geweigerd, maar bij gebrek aan onderzoek is dit niet geheel uit te sluiten. De weigering van verdachte om mee te werken aan een onderzoek heeft ertoe geleid dat de onderzoekers niet in staat zijn gebleken een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aan te tonen dan wel uit te sluiten.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis is niet vast te stellen, hoewel uit het psychiatrisch consult (6 januari 2016) en het psychologisch consult (8 maart 2016) volgt dat sprake lijkt te zijn van een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling respectievelijk van ernstige (antisociale) persoonlijkheidsproblematiek. In hoger beroep heeft de verdachte wel met deskundigen gesproken. In de meest recente pro justitia rapportage van 18 augustus 2020 spreekt de psychiater over antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken, maar kan geen stoornis worden vastgesteld. De klinisch psycholoog schetst in de pro justitia rapportage van 28 juli 2020 een soortgelijk beeld. Hij spreekt over een antisociale ontwikkeling in de persoonlijkheid van verdachte en over narcistische trekken. Ook stelt hij vast dat er sprake is van een gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie, een verminderd empathisch vermogen en weinig schuldgevoelens. Een stoornis kan echter, gezien de beperkte medewerking en ontkenning van verdachte, niet worden vastgesteld.
Nu niet op basis van het advies van gedragsdeskundigen kan worden vastgesteld of al dan niet sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de feiten en omdat de informatie die wel beschikbaar is over verdachte onvoldoende is om op grond van artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tot de oplegging van een TBS-maatregel te komen, zal het hof niet overgaan tot de oplegging van die maatregel.
Het hof, met de rechtbank, acht de kans op recidive groot. Een half jaar nadat verdachte mevrouw [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht, heeft hij wederom op een vreselijke wijze slachtoffers gemaakt. Verdachte lijkt geen enkel respect te kunnen opbrengen voor het leven van een ander. Bovendien kiest hij de meest kwetsbare slachtoffers. Dit maakt dat de maatschappij in ieder geval voor een zeer lange tijd beschermd dient te worden tegen het gewetenloze gedrag van verdachte. Een straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal is op zich gerechtvaardigd voor dergelijke gruwelijke feiten. Het hof ziet echter, vooral gelet op hetgeen in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige pleegt te worden opgelegd, aanleiding de eis van advocaat-generaal enigszins te matigen.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 29 februari 2016, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op
1 november 2016. Verdachte heeft op 2 november 2016 hoger beroep ingesteld. De strafzaak heeft in hoger beroep op 27 december 2016 voor het eerst voor regie op zitting gestaan. De nadere regiezittingen hebben plaatsgevonden op 14 november 2017, 9 januari 2018, 5 maart 2019 en 13 mei 2020. Bij de regiezitting en de aanvullende regiezittingen heeft de verdediging een groot aantal onderzoekswensen neergelegd. Gelet op de ernst van de zaak en de grote belangen die in deze zaak spelen, is het hof, hoewel sommige onderzoekswensen reeds in een eerder stadium hadden kunnen worden ingediend, niet van oordeel dat sprake is van het onnodig belemmeren van de voortgang door de verdediging.
Het hof wijst dit arrest op 12 november 2020, ruim 4 jaar na het instellen van het hoger beroep. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van iets meer dan 2 jaren en 8 maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding.
Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur opleggen.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn aangetroffen bij het onderzoek naar het onder parketnummer 02/820860-15 tenlastegelegde en dienen tot belemmering van de opsporing daarvan. De voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de [benadeelde]
De [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.238,31. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/820680-15 onder
1. bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde] toegebracht tot een bedrag van € 13.238,31. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 43.573,13, bestaande € 28.573,13 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 14.833,15, bestaande uit
€ 9.833,15 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/821575-15 onder
1. bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 14.833,15, waarvan € 9.833,15 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 196,00
  • Niet-verzekerde medische kosten € 135,48
  • Bezittingen € 4.645,80
  • Kledingschade € 20,00
  • Reis- en parkeerkosten € 375,22
  • Huishoudelijke hulp € 4.460,65
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hieromtrent overweegt het hof, met de rechtbank, nog het volgende.
Ten aanzien van de niet-verzekerde medische kosten van € 150,00 is het hof van oordeel dat deze zien op mogelijk toekomstige psychologische behandelingen waarvan nu nog niet gezegd kan worden dat deze kosten ook daadwerkelijk zullen worden gemaakt. Vaststelling van die kosten levert in zoverre naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van dit strafgeding op. Met betrekking tot de gevorderde verhuiskosten overweegt het hof dat het vaststellen van een causaal verband eveneens een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
Voor zo ver het betreft de post “verplaatste schade” is het hof van oordeel dat op basis van de gegeven onderbouwing onduidelijk is in hoeverre deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde feit, nu uit de bijgevoegde salarisspecificaties blijkt dat de zoon van de benadeelde partij ook over de opgenomen dagen salaris heeft ontvangen. Ten aanzien van de post “persoonlijke verzorging” overweegt het hof dat op basis van de gegeven onderbouwing niet vast te stellen is of de personen die hulp hebben geboden ook daadwerkelijk kosten hebben gemaakt. Ook de vaststelling van de posten “verplaatste schade” en “persoonlijke verzorging” levert naar het oordeel van het hof derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van rechtsbijstand, waarbij het hof, gelet op de hoogte van de vordering, het liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven zal toepassen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 14.833,15, bestaande uit € 9.833,15 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade.
De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.143,49, bestaande uit € 1.143,49 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.493,49, bestaande uit € 993,49 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3] als gevolg van verdachtes parketnummer 02/821575-15 onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.493,49, bestaande uit
€ 993,49 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zoals hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van rechtsbijstand, waarbij het hof, gelet op de hoogte van de vordering, het liquidatietarief kanton zal toepassen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 3.493,49, bestaande € 993,49 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 57, 287, 288, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 en in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 en in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. kleding, G1340388, div. kledingstuk
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. kleding, G1340387, boodschappentas met kleding + schoenen
3. kleding, G1340391, jas
4. kleding, G1340390, schoenen
5. mes, G1340392, messen
6. handdoek, G1340393
7. kleding, G1340394, kleding en handdoeken
8. kleding, G1340405, kleding en handdoeken
9. kleding, G1340384, schoenen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.238,31 (dertienduizend tweehonderdachtendertig euro en eenendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-820680-15 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.238,31 (dertienduizend tweehonderdachtendertig euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 101 (honderdéén) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 april 2015.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.833,15 (veertienduizend achthonderddrieëndertig euro en vijftien cent) bestaande uit € 9.833,15 (negenduizend achthonderddrieëndertig euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 4.107,00 (vierduizend honderdzeven euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.833,15 (veertienduizend achthonderddrieëndertig euro en vijftien cent) bestaande uit € 9.833,15 (negenduizend achthonderddrieëndertig euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 109 (honderdnegen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 december 2015.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.493,49 (drieduizend vierhonderddrieënnegentig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 993,49 (negenhonderddrieënnegentig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.239,00 (duizend tweehonderdnegenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-821575-15 onder
2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.493,49 (drieduizend vierhonderddrieënnegentig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 993,49 (negenhonderddrieënnegentig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 december 2015.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 12 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 20TGO15006 ( [onderzoek 1] ) van de regiopolitie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 2936 (hierna te noemen proces-verbaal 1) of van het eindproces-verbaal met dossiernummer BHV2015106074 van de politie Zeeland-West-Brabant, Team Forensische Opsporing ( [onderzoek 1] ), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 505 (hierna te noemen proces-verbaal 2) of van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015334991 van de politie Zeeland-West-Brabant ( [onderzoek 2] , opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 376 (hierna te noemen proces-verbaal 3) of van het eindproces-verbaal met dossiernummer BVH2015334991 van de politie Zeeland-West-Brabant, Team Forensische Opsporing ( [onderzoek 2] , opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 150 (hierna te noemen proces-verbaal 4)
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 210 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 225 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 232 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 226 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
6.Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (sectieverslag), pagina 218 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
7.Het proces-verbaal onderzoek woning slachtoffer, pagina 51 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
8.Het geschrift, inhoudende een aanvraag extern forensisch onderzoek, pagina 188 t/m 198 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 236 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 158 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , pagina 1130 t/m 1135 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
12.Het deskundigenrapport, te weten een rapport van The Maastricht Forensic Institute, pagina 811 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 oktober 2019 en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 oktober 2020.
14.Het proces-verbaal kledingonderzoek, pagina 133 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
15.Het proces-verbaal luminolonderzoek, pagina 135 en 136 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
16.Het deskundigenrapport, te weten een rapport van TMFI, pagina’s 815 t/m 819 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1085 en 1086 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 560 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
19.Het geschrift, inhoudende een rapport analyse historische printgegevens, pagina 351 t/m 353 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
20.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] pagina 1498 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 155 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1502 t/m 1506 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
23.Het deskundigenrapport, te weten een rapport van The Maastricht Forensic Institute, pagina 296 van voornoemd eindproces-verbaal 2.
24.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] pagina 1101 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
25.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] pagina’s 1114 en 1115 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 466 t/m 469 van voornoemd eindproces-verbaal 1.
27.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , pagina 54 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 40 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 43 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
30.Het geschrift, inhoudende een medische verklaring, pagina 150 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
31.Het geschrift, inhoudende een rapportage letselschade GGD, pagina 41 van voornoemd eindproces-verbaal 4.
32.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 3] , pagina 47 t/m 51 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
33.Het geschrift, inhoudende een goederenbijlage, pagina 53D van voornoemd eindproces-verbaal 3.
34.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] pagina 58 t/m 62 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
35.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] pagina 173 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
36.Het geschrift, inhoudende een overzicht van de ABN-AMRO, pagina 166 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 100 t/m 110 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 111 en 112 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
39.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 30 januari 2020 en het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 oktober 2020.
40.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 234 en 235 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
41.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 120 t/m 123 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
42.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 299 t/m 301 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
43.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 248 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
44.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 252 en 253 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
45.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 256 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
46.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 167 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
47.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 111 van voornoemd eindproces-verbaal 3.
48.Het proces-verbaal van onderzoek naar zichtbaar bloed, pagina 23 van voornoemd eindproces-verbaal 4.
49.Het proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 5 van voornoemd eindproces-verbaal 4.
50.Het deskundigenrapport van het NFI, pagina 39 van voornoemd eindproces-verbaal 4.
51.Het proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 4 van voornoemd eindproces-verbaal 4.