ECLI:NL:GHSHE:2020:3610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
20-001767-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie leidt tot schietpartij met doodslag en poging tot zware mishandeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een schietincident dat plaatsvond op 22 april 2018, voortkomend uit een burenruzie. De verdachte, die in hoger beroep ging tegen een eerder vonnis van de rechtbank Limburg, werd beschuldigd van medeplegen van doodslag op de onderbuurman, poging tot moord/doodslag op de onderbuurvrouw, en verboden wapen- en munitiebezit. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de moord en poging tot moord, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van doodslag en poging tot zware mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond en dat zijn handelen onder de rechtvaardigingsgrond van noodweer viel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het verboden wapenbezit, terwijl de andere feiten niet strafbaar werden verklaard. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte op grond van noodweer niet strafbaar was voor de andere feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001767-19
Uitspraak : 23 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-700165-18 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de volgende
– kort weergegeven – feiten:
 Feit 1 impliciet primair: het medeplegen van moord op [onderbuurman] ;
 Feit 2 primair: het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [onderbuurvrouw] ;
 Feit 2 subsidiair: het medeplegen van zware mishandeling (met voorbedachten rade).
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van – kort weergegeven – medeplegen van doodslag op [onderbuurman] (feit 1 impliciet subsidiair), medeplegen van poging tot zware mishandeling van [onderbuurvrouw] (feit 2 meer subsidiair) en verboden wapen- en munitiebezit (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande onderbuurman] (nabestaande) en [onderbuurvrouw] , met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.
De officier van justitie heeft op 6 juni 2019 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Namens de verdachte is op 11 juni 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde, het onder 2 primair tenlastegelegde en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte – net als de rechtbank – zal veroordelen ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag op [onderbuurman] , het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [onderbuurvrouw] en het onder 3 tenlastegelegde verboden wapen- en munitiebezit.
De advocaat-generaal is van oordeel dat deze feiten strafbare feiten zijn en, nu volgens de advocaat-generaal een beroep op noodweer niet zal slagen, de verdachte hiervoor strafbaar is. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] ter hoogte van € 11.138,93, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] in het overige deel van haar vordering. De advocaat-generaal heeft de proceskosten begroot op € 3.349,64 en daarvan hoofdelijke toewijzing gevorderd. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte zal opleggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [onderbuurvrouw] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een bedrag van € 16.996,83, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [onderbuurvrouw] in het overige deel van haar vordering. De advocaat-generaal heeft de proceskosten begroot op € 1.062,71 en daarvan hoofdelijke toewijzing gevorderd. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte zal opleggen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vraag of het onder 3 tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak bepleit van hetgeen onder 1 impliciet primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste is gelegd.
Ook heeft de verdediging ter zake het overige tenlastegelegde verweer gevoerd ten aanzien van het bestanddeel “medeplegen”. Voorts heeft de verdediging een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond ‘noodweer’. Volgens de verdediging moet de verdachte als gevolg hiervan worden ontslagen van alle rechtsvervolging en worden vrijgesproken ter zake van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de onder 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde feiten moet volgens de verdediging het geslaagde beroep op noodweer leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [nabestaande onderbuurman] en [onderbuurvrouw] in hun vorderingen. Subsidiair heeft de verdediging voormelde vorderingen betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [onderbuurman] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en met die voorbedachte rade, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in en/of door het lichaam van die [onderbuurman] te schieten, ten gevolge waarvan die [onderbuurman] is overleden;
2. primair
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [onderbuurvrouw] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachten rade meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [onderbuurvrouw] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [onderbuurvrouw] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een inschot/doorschot in het lichaam, heeft toegebracht door met dat opzet en die voorbedachten rade meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [onderbuurvrouw] te schieten;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [onderbuurvrouw] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en met die voorbedachten rade meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [onderbuurvrouw] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , een wapen van categorie II of III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie II of III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 impliciet primair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [verdachte] degene is geweest die [onderbuurman] heeft doodgeschoten. Daarnaast heeft [verdachte] [onderbuurvrouw] in/door haar bovenbeen, net boven haar linkerknie, geschoten. Het hof zal hierna de daden van [verdachte] en het letsel van [onderbuurvrouw] nader duiden.
Vrijspraak feit 1 impliciet primair (moord [onderbuurman] ) en feit 2 primair (poging tot moord/doodslag [onderbuurvrouw] )
Ten aanzien van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord op [onderbuurman] en de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot moord op [onderbuurvrouw] overweegt het hof het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de hierna vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof - met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman - van oordeel dat [verdachte] zich niet heeft kunnen beraden op het besluit op [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] te schieten, noch dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn schoten en dat hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Ten aanzien van de beschieting op [onderbuurvrouw] geldt bovendien dat daarin niet het opzet zat om te doden. Het hof is daarom van oordeel dat [verdachte] niet als pleger van de tenlastegelegde moord op [onderbuurman] , noch als pleger van de poging tot moord/doodslag op [onderbuurvrouw] kan worden aangemerkt.
Mitsdien zal het hof [verdachte] vrijspreken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord op [onderbuurman] en de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot moord/doodslag op [onderbuurvrouw] , steeds al dan niet in vereniging gepleegd.
Vrijspraak feit 2 subsidiair (zware mishandeling van [onderbuurvrouw] )
Hoewel een doorschot door het bovenbeen net boven de knie gemakkelijk tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden, is uit het medisch onderzoek gebleken dat er geen schade was aan botstructuren en evenmin aan pees- of spierweefsel of kniebanden en dat het (fysieke) letsel van [onderbuurvrouw] betrekkelijk snel geheel zou genezen. Het hof concludeert dan ook dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel en het hof zal [verdachte] vrijspreken van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van [onderbuurvrouw] al dan niet met voorbedachten rade en al dan niet in vereniging gepleegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. impliciet subsidiair
hij op 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander [onderbuurman] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet eenmaal met een vuurwapen een kogel door het lichaam van die [onderbuurman] te schieten, ten gevolge waarvan die [onderbuurman] is overleden;
2. meer subsidiair
hij op 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [onderbuurvrouw] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die [onderbuurvrouw] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 22 april 2018 te [plaats] , [gemeente] , een wapen van categorie II of III als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie II of III als bedoeld in de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het standpunt van de advocaat-generaal
Op gronden nader verwoord in haar requisitoir heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag op [onderbuurman] , het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [onderbuurvrouw] en het onder 3 tenlastegelegde verboden wapen- en munitiebezit wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
In het bijzonder heeft de advocaat-generaal gerekwireerd dat er sprake is van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
Op gronden nader verwoord in haar pleitnota heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak bepleit ter zake van feit 1 vanwege een geslaagd beroep op noodweer.
Het oordeel van het hof [1]
In de vroege ochtend van 22 april 2018 vond aan de [straat] te [plaats] , [gemeente] , ter hoogte van [huisnummer] een schietincident plaats.
In de steeg naast het bewuste appartementencomplex hing bij bewoner [persoon 5] een camera die is gericht naar de uitgang van de steeg aan de [straat] . Daarmee is het schietincident en alles wat eraan voorafging, zoals het vuurwerkincident, opgenomen. [2] Deze camerabeelden zijn door de politie in beslag genomen [3] en hebben een belangrijke rol gespeeld bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden.
De geluidsopname van de 112-melding door het slachtoffer [onderbuurman] (zie hieronder) is door de politie samengevoegd met de camerabeelden. [4]
Evenals bij de rechtbank zijn de camerabeelden ter terechtzitting bij het hof op 9 november 2020 uitvoerig bekeken en besproken. In raadkamer heeft het hof de beelden nogmaals bekeken en de daarbij gevoegde geluidsopname van de 112-melding beluisterd. Linksboven in beeld is de op de camerabeelden weergegeven tijd te zien waarbij 1 uur en 6 minuten moet worden opgeteld om de werkelijke tijd weer te geven. [5] Omwille van de leesbaarheid worden hierna telkens de werkelijke tijdstippen aangegeven (in de voetnoten worden de tijdstippen van de camerabeelden weergegeven).
Het hof heeft bij het vaststellen van de feiten en omstandigheden de camerabeelden gebruikt als eerste bewijsmiddel. Daarnaast is het oordeel van het hof voor een belangrijk deel gebaseerd op de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 3] en [persoon 4] . Niet alleen zijn deze verklaringen in de kern gelijkluidend. Belangrijker is dat deze verklaringen steun vinden in de beelden, de geluidsopnames van voormelde 112-melding en de inkepingen in de voordeur van het appartement van [verdachte] , als ook in de verklaring van [onderbuurvrouw] zelf. Bovendien hebben zij hun eerste verklaringen afgelegd op het moment dat de camerabeelden nog niet voorhanden waren en specifieke details zijn naderhand door de camerabeelden bevestigd.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nachtelijke uren van 22 april 2018 neemt [verdachte] , destijds woonachtig in een appartement op de eerste verdieping aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] [6] , telefonisch contact op met zijn onderburen [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] , destijds woonachtig aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] [7] , in verband met door hen veroorzaakte geluidsoverlast. [8] Daarop krijgt [verdachte] een grote mond van de benedenbuurman, het latere slachtoffer [onderbuurman] (“flikker op ik doe wat ik zelf wil”). [verdachte] raakt geïrriteerd.
Vervolgens steekt [verdachte] omstreeks 05.06 uur vuurwerk af voor het raam van de woonkamer van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] [
hof: dit raam is gelegen aan de straatzijde van de [straat] , evenals de voordeur van de woning van [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] . Staand met het gezicht naar dit raam, bevindt de steeg, waaraan de toegangsdeur van het appartement van [verdachte] is gelegen, zich meteen rechts]. [9] Als gevolg hiervan wordt de dubbele beglazing van die ruit vernield, vallen er grote stukken glas op straat en vliegt er glas de woning in. [10]
[verdachte] schrikt hiervan en had niet verwacht dat het zo heftig zou zijn. [11]
[onderbuurvrouw] en [onderbuurman] gaan naar buiten en omstreeks 05.09 uur wordt met de telefoon van [onderbuurman] naar de alarmcentrale van de politie gebeld. [12] [onderbuurman] laat de centralist van de meldkamer van de politie weten dat hij met zijn vrouw, een vriendin en wat vrienden aan het drinken was en dat iemand een rotje, Cobra of explosief voor zijn deur heeft gegooid waardoor zijn hele raam eruit ligt. De centralist geeft te kennen dat de politie onderweg is. [13] Voordat de politie ter plaatse komt, hebben [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] contact met [persoon 5] en gaan zij de woning van [persoon 5] binnen. [14] [persoon 5] heeft de bewakingsbeelden al bekeken en vertelt tegen (in ieder geval) [onderbuurvrouw] dat hij heeft gezien dat [verdachte] uit zijn appartement kwam, dat [verdachte] naar de voorkant van de woning van [onderbuurvrouw] liep, dat [verdachte] enkele seconden later terug kwam gelopen met zijn handen op zijn oren en dat kort daarna een flits was te zien en een knal te horen. [15] [onderbuurvrouw] concludeert daaruit dat [verdachte] een explosief op haar raam heeft geplakt waardoor er schade is ontstaan. [16]
Omstreeks 05.20 uur komt de politiepatrouille ter plaatse. [17] De verbalisanten constateren dat een ruit in de afmetingen van circa 100 centimeter bij 150 centimeter, voorzien van dubbele beglazing, is vernield en zij zien buiten op de grond de glasscherven liggen. In beide ruiten van het raam zitten breuken. Aan de onderzijde van de buitenste ruit ontbreekt een groot deel glas en aan de onderzijde van de binnenste ruit zit een horizontaal langwerpig gat met een lengte van ongeveer 20 centimeter, zo wordt later bij het sporenonderzoek vastgesteld.
De verbalisanten treffen [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] aan die beiden schreeuwen en behoorlijk onder invloed zijn van alcohol. Het lijkt onmogelijk een normaal gesprek met hen te voeren omdat [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] erg onrustig en geëmotioneerd zijn waarbij zij wisselend hysterisch gedrag vertonen, aldus de politie.
Vanwege de geëmotioneerde toestand van [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] , het ontbreken van een verdenking richting de bovenbuurman en het feit dat er geen beweging in de woning van de bovenbuurman wordt geconstateerd, besluiten de verbalisanten om niet bij de bovenbuurman aan te bellen. [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] wordt geadviseerd om hun roes uit te slapen en om overdag aangifte te komen doen. Daarop geeft [onderbuurman] te kennen dat hij direct aangifte wil doen. Het opnemen van de aangifte ter plaatse lukt niet omdat [onderbuurman] na twee regels weer begint te schreeuwen en niet tot rede vatbaar is.
[verbalisant 1] geeft aan dat hij zo niet een aangifte kan opnemen en hij maakt [onderbuurvrouw] duidelijk dat zij overdag aangifte kunnen doen en dat zij nu naar bed moeten gaan.
Hierop loopt [onderbuurman] [verbalisant 1] achterna en geeft [onderbuurman] aan dat hij de bovenbuurman wel zelf zal aanpakken.
[verbalisant 1] maakt [onderbuurman] duidelijk dat hij zich rustig dient te houden, dat hij niet voor eigen rechter mag spelen en dat hij naar bed moet gaan. [onderbuurvrouw] zegt toe [onderbuurman] rustig te houden en zij gaan terug de woning in en sluiten de voordeur. Vervolgens verlaat de politie de locatie. [18]
[verdachte] heeft meegekregen dat er politieagenten zijn verschenen en gehoord dat een politieagent heeft gezegd dat ze overdag maar naar het politiebureau moeten gaan om aangifte te doen, waarna de politie is vertrokken. [verdachte] hoorde dit omdat een raam van zijn woning openstond.
Vervolgens wordt hij gebeld door een anoniem/afgeschermd telefoonnummer. [verdachte] neemt op en hij hoort dat [onderbuurman] direct begint te dreigen met de woorden: “jij bent dood. Ik maak je dood”. [verdachte] hoort dat [onderbuurvrouw] op de achtergrond aan het flippen is en de woorden van [onderbuurman] herhaalt. Een paar minuten later hoort [verdachte] dat getracht wordt om de centrale toegangsdeur van zijn appartement in de steeg, te forceren. Achter die toegangsdeur bevindt zich een trap die leidt naar de voordeur van het appartement van [verdachte] . [19]
Op de beelden is te zien dat [onderbuurvrouw] , nadat de politie de locatie heeft verlaten, omstreeks 06.11 uur voor het eerst weer de steeg in loopt. [20] Zij heeft een mes in haar rechterhand en voordat zij bij de centrale toegangsdeur van het appartement van [verdachte] [hierna telkens aangeduid als: de centrale toegangsdeur] is, verstopt zij dat mes aan de linkerzijde onder haar jas. [21]
Na een tijd bij de centrale toegangsdeur te hebben gestaan, loopt zij terug de steeg uit. [22] Omstreeks 06.13 uur komt [onderbuurvrouw] weer terug de steeg in. [23] In haar rechterhand heeft zij een groot vleesmes en in haar linkerhand een ander groot mes. [24] [onderbuurvrouw] staat te rommelen bij de centrale toegangsdeur en loopt omstreeks 06.13 uur weer de steeg uit. [25] Nog geen halve minuut later komt [onderbuurvrouw] de steeg weer in. [26] Zij staat aan de centrale toegangsdeur te rommelen, belt aan bij [persoon 5] , rommelt vervolgens opnieuw aan de centrale toegangsdeur en omstreeks 06.15 uur verlaat zij de steeg. Terwijl ze de hoek omloopt, haalt zij een mes achter haar broekrand vandaan. [27]
Omstreeks 06.18 uur komt [onderbuurman] de steeg ingelopen, trekt met zijn rechterhand een groot mes uit zijn broekband en rommelt daarmee aan de centrale toegangsdeur. [onderbuurvrouw] staat aan het einde van de steeg toe te kijken.
[onderbuurman] loopt terug naar [onderbuurvrouw] en enkele seconden later gaan zij terug naar de centrale toegangsdeur. [onderbuurvrouw] loopt voorop en loopt direct naar binnen, terwijl zij een groot mes links in haar broekband steekt. [onderbuurman] volgt haar. Omstreeks 06.19 uur zijn zij binnen. [28]
Eerste confrontatie
[onderbuurvrouw] heeft hierover verklaard dat zij meerdere malen bij [verdachte] aan de deur is gegaan om verhaal te halen. Zij had een mes bij zich van ongeveer 30 á 40 centimeter en daarmee wilde zij de centrale toegangsdeur openmaken. Zij probeerde deur open te krijgen door met het mes tussen de deur en het kozijn te wrikken. Het lukte niet omdat het mes telkens boog. Zij is toen een aantal keren terug naar haar eigen woning gegaan om een steviger mes te gaan halen. Het lukte nog steeds niet en toen kreeg zij hulp van [onderbuurman] . Dankzij hem ging de centrale toegangsdeur open. Zulks vindt bevestiging in de camerabeelden, zoals hiervoor beschreven.
[onderbuurvrouw] is vervolgens de trap opgelopen en naar de voordeur van [verdachte] gegaan en heeft daar naar eigen zeggen aangebeld, geklopt, met vuisten op de voordeur gebonsd en tegen de voordeur geschopt. [29]
[verdachte] heeft verklaard dat hij [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] naar boven hoorde komen. [verdachte] heeft de deur een klein stukje open gedaan en zag dat ze beiden keukenmessen vasthadden. Toen hij de deur geopend had, kwam de eerste steek al door de deuropening heen en werd er geroepen: “ik maak je dood”. Vervolgens heeft [verdachte] de deur dichtgemaakt en in het slot gedaan. Daarna hoorde [verdachte] dat er tegen de deur werd getrapt en dat er in het slot werd gewroet. Bij het schelden hoorde [verdachte] onder andere dat hij naar buiten moest komen en dat hij dood gemaakt zou worden. [30]
Ongeveer twee minuten nadat [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] de centrale toegangsdeur binnenlopen, verlaten zij het pand (omstreeks 06.21 uur). [31]
Omstreeks 06.28 uur komt [medeverdachte] richting de centrale toegangsdeur gelopen. Vlak voordat hij naar binnen loopt, haalt hij een knuppel uit zijn linkermouw. [medeverdachte] kan direct doorlopen, zodat het hof aanneemt dat de centrale toegangsdeur na het vertrek van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] is opengelaten. [32]
Omstreeks 06.34 uur gaat [onderbuurvrouw] opnieuw de steeg in met een groot mes in haar rechterhand en loopt zij naar de centrale toegangsdeur. Kort daarna komt [onderbuurman] ook de steeg in en loopt naar [onderbuurvrouw] toe. [onderbuurvrouw] lijkt haar mes te steken tussen het kozijn en het slot in. [onderbuurman] haalt een groot, langwerpig en lichtkleurig voorwerp van achter zijn broekband vandaan en neemt de plaats van [onderbuurvrouw] in.
Enkele seconden later, omstreeks 06.35 uur, kunnen zij de centrale toegangshal inlopen. Kennelijk is het [onderbuurman] opnieuw gelukt de centrale toegangsdeur, die door [medeverdachte] is gesloten, te forceren. [33]
Tweede confrontatie
[onderbuurvrouw] is naar eigen zeggen naar de woning van [verdachte] gelopen. Zij stond voor de deur en had een mes in haar handen. [34]
[verdachte] heeft verklaard dat hij net [medeverdachte] aan het uitleggen was wat er aan de hand was toen hij mensen de trap op hoorde komen. Daarop heeft [verdachte] tegen [medeverdachte] gezegd dat als de voordeur zou worden geopend, hij – [medeverdachte] – dan direct zou zien wat er aan de hand was. [verdachte] deed de deur een stukje open. [onderbuurvrouw] stond voor de deur en daarachter [onderbuurman] . [onderbuurvrouw] stak weer met een mes door de deuropening. Omdat het mes ertussen zat, kreeg [verdachte] de deur niet dicht. Hij sprak af dat [medeverdachte] een knuppel moest pakken, dat [verdachte] de deur zou opendoen en dat [medeverdachte] dan eenmaal met de knuppel moest slaan zodat [verdachte] de deur kon dicht doen. Zo is het gebeurd. [35]
[onderbuurvrouw] heeft verklaard dat zij een klap aan de linkerkant boven op haar hoofd kreeg en dat zij gelijk bloed over haar hoofd voelde stromen. [onderbuurvrouw] heeft toen eenmaal in de voordeur van [verdachte] gestoken. [36]
Ongeveer twee minuten nadat [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] de centrale toegangsdeur binnenlopen, verlaten zij het pand (omstreeks 06.36 uur). [onderbuurman] steekt/prikt nog tweemaal met een mes in de voorband van de in de steeg gestalde fiets van (de vader van) [verdachte] voordat zij, [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] , gezamenlijk de steeg verlaten. [37]
Omstreeks 06.36 uur loopt [persoon 3] richting de centrale toegangsdeur. De centrale toegangsdeur is open blijven staan en [persoon 3] kan direct doorlopen naar de woning van [verdachte] . [38]
Omstreeks 06.39 uur loopt [onderbuurvrouw] opnieuw de centrale toegangsdeur binnen. [39]
Derde confrontatie
[persoon 3] heeft verklaard dat hij hoorde dat op de voordeur van [verdachte] werd gebonkt en dat met messen in de deur werd gestoken. Hij zag zelfs een puntje van de mes door de deur heen komen. [40] Op zijn minst zijn er drie inkepingen in de voordeur van [verdachte] zichtbaar. [41]
[onderbuurvrouw] loopt rond 06.40 uur via de centrale toegangsdeur het pand weer uit. [42]
Omstreeks 06.41 uur komt [persoon 4] ogenschijnlijk rustig en ontspannen – kijkend op zijn mobiele telefoon – aangelopen en liep via de centrale toegangsdeur naar binnen. [43]
Het hof zal hem hierna telkens ook met zijn voornaam aanduiden, ter onderscheiding van [onderbuurvrouw] .
Telefoongesprek [onderbuurman] - [verdachte]
Omstreeks 06.49 uur belt [onderbuurman] naar [verdachte] . [44]
[medeverdachte] heeft daarover verklaard dat hij door de telefoon een mannenstem hoorde die hen bedreigde met de dood; dat er letterlijk werd gezegd: “ik maak jou dood” of ‘we maken jullie kapot” of woorden van gelijke strekking en dat hij op de achtergrond een vrouwenstem hoorde schreeuwen. [45] [persoon 3] heeft verklaard dat hij hoorde dat [onderbuurman] belde en dat geluid hoorde hij niet alleen via de telefoon maar ook door de vloer heen. [onderbuurman] bleef maar roepen: “je bent dood, je bent dood”. [46] [persoon 4] heeft ook verklaard dat, toen iedereen in de woning van [verdachte] was, [verdachte] een telefoontje kreeg en een mannelijk stem tijdens dat gesprek zei: “jij gaat dood”. [47]
Bezoek [persoon 5]
Omstreeks 06.51 uur komen [verdachte] , [medeverdachte] en [persoon 3] achtereenvolgens de centrale toegangsdeur uit. [persoon 4] blijft in eerste instantie in de deuropening staan. [verdachte] belt bij [persoon 5] aan en klopt. [medeverdachte] en [persoon 3] hebben een knuppel vast. Op enig moment neemt [persoon 3] de positie van [persoon 4] in en gaat [persoon 4] aan het begin van steeg aan de straatzijde staan, waardoor hij ook zicht heeft op de voordeur van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] . [verdachte] probeert herhaaldelijk contact te krijgen met [persoon 5] maar [persoon 5] doet zijn voordeur niet open. Bijna twee minuten nadat zij de steeg zijn ingelopen, gaan [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] terug naar binnen. [48]
[persoon 3] heeft verklaard dat [verdachte] naar [persoon 5] toeging om de camerabeelden van het vuurwerkincident in zijn bezit te hebben dan wel te laten wissen. [49]
[verdachte] heeft verklaard dat hij terug zijn woning inging omdat zijn rijbewijs en bankpas daar nog lagen. [50]
Omstreeks 06:53 uur belt [onderbuurman] met de overbuurman [persoon 5] [51] . Al bellend verschijnt hij omstreeks 06.55 uur in beeld op de hoek van de steeg. [onderbuurman] staat te ijsberen, wijst naar boven, maakt een trapbeweging en beweegt druk met zijn armen, terwijl hij aan het praten is. Vervolgens komt [onderbuurvrouw] eveneens op de hoek van de steeg staan met een groot mes in haar rechterhand. Zij lijkt te schreeuwen naar boven toe in de richting van het appartement van [verdachte] . [52]
Poging verlaten woning door [verdachte] cs en vierde confrontatie
[verdachte] heeft verklaard dat hij de situatie wilde ontvluchten. Zijn woning kon hij alleen verlaten via de voorkant. Hij wilde weg uit zijn eigen woning want hij was bang dat [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] zijn woning zouden binnenkomen. De centrale toegangsdeur was namelijk al geforceerd en zijn eigen voordeur is maar een dunne deur waarin door [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] al verschillende malen gestoken was. In dat kader heeft hij een aantal mensen gebeld zodat hij kon worden opgehaald en uit de problemen kon worden gehaald. [53] [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] hebben eveneens verklaard dat zij ter plaatse zijn gekomen om [verdachte] op te halen. [54] Kort voordat [medeverdachte] bij de woning was, vertelde [verdachte] aan [medeverdachte] dat hij voor mensen moest uitkijken in de buurt van zijn huis. Daarom had [medeverdachte] een knuppeltje meegenomen. Toen [medeverdachte] binnenkwam, zag hij aan [verdachte] dat hij een beetje in paniek was. [verdachte] vertelde toen wat er aan de hand was en [medeverdachte] is in de woning bij de deuropening geconfronteerd met [onderbuurvrouw] die een steekbeweging maakte. [medeverdachte] wilde daar weg. [55]
[persoon 3] is door [verdachte] gebeld en [verdachte] vroeg aan hem of [persoon 3] hem wilde komen ophalen in verband met een ruzie maar [verdachte] had geen verdere uitleg gegeven. [verdachte] kwam gejaagd op [persoon 3] over. [persoon 3] kwam in de woning van [verdachte] en hij vond de situatie gejaagd, gestrest en er hing een angstsfeer. [persoon 3] heeft de uitleg over de ruzie in de woning van [verdachte] gekregen. Toen het rustig leek te zijn, hebben zij besloten de woning van [verdachte] te verlaten en weg te gaan. [56]
[persoon 4] heeft verklaard dat aan hem is gevraagd om [verdachte] op te halen zonder dat daarvoor een reden werd gegeven. [57] [persoon 4] kwam ontspannen en nietsvermoedend de steeg ingelopen. [58]
Toen hij bij [verdachte] was, vertelde [verdachte] aan [persoon 4] dat hij ruzie had met zijn onderburen. [persoon 4] zag dat [verdachte] , [medeverdachte] en [persoon 3] een beetje gestrest waren. [59] [persoon 4] heeft verklaard dat zij rustig hebben gewacht totdat het rustig was omdat zij geen zin hadden in stress en naar huis wilden gaan. [60]
[medeverdachte] , [verdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] verlaten achtereenvolgens de woning van [verdachte] en lopen de trap af, richting de centrale toegangsdeur. [medeverdachte] loopt voor [verdachte] de trap af. [61]
Op dat moment, omstreeks 06.56 uur, lopen [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] – [onderbuurvrouw] voorop – echter wederom richting de centrale toegangsdeur waarbij [onderbuurvrouw] in haar rechterhand een groot mes heeft en in haar linkerhand niets. [medeverdachte] doet de centrale toegangsdeur open om weg te gaan, en op het moment dat [medeverdachte] [onderbuurvrouw] voor de centrale toegangsdeur ziet staan, slaat [medeverdachte] vanuit de deuropening met een knuppel van boven naar beneden, rakelings langs de handen van [onderbuurvrouw] . Daarop is [onderbuurvrouw] met een trappende beweging met haar rechterbeen naar voren de hal ingegaan. [62] Nadat zij de trappende beweging heeft gemaakt, heeft zij met haar rechterarm een voorwaarts beweging gemaakt terwijl zij in haar rechterhand het grote mes vast had. [63] [onderbuurvrouw] verblijft ongeveer 6 seconden in de centrale toegangshal. [64]
[verdachte] heeft hierover verklaard dat zijn onderburen konden horen wanneer zij de trap afliepen. [verdachte] had het vuurwapen in zijn broek. Ook heeft hij gezien dat [medeverdachte] met de knuppel heeft geslagen. [65]
[medeverdachte] heeft hierover verklaard dat hij geen kant op kon gaan want ze kwam op hem af toen hij achterover was gevallen, terwijl de (voor)deur van (het appartement van) [verdachte] dicht was en [verdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] achter hem op de trap stonden en [onderbuurvrouw] de uitgang blokkeerde en gewapend met messen op hem afkwam. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat [onderbuurvrouw] stekende bewegingen maakte en dat zij probeerde hem te verwonden. Hij heeft met de knuppel geslagen om zichzelf te verdedigen en om weg te komen. [66]
[persoon 3] heeft hierover verklaard dat [onderbuurvrouw] met 1 of 2 messen de hal binnenkwam, dat zij in ieder geval één mes in haar rechterhand vasthad in een steekhouding, dat zij [medeverdachte] aanviel en met hem in een worsteling terechtkwam. [verdachte] heeft zijn vuurwapen getrokken en [onderbuurvrouw] tot driemaal toe gezegd dat zij weg moest gaan. De worsteling is geëindigd doordat [medeverdachte] [onderbuurvrouw] wegduwde en [verdachte] het wapen toonde, aldus [persoon 3] . [67]
[persoon 4] heeft hierover verklaard dat het een kleine ruimte is onder aan de trap, dat [onderbuurvrouw] naar binnenkwam, dat zij zwaaiend en stekend op [medeverdachte] afkwam en dat [medeverdachte] [onderbuurvrouw] van zich af wist te werken door te slaan met een knuppel. [68]
[onderbuurvrouw] heeft ook verklaard dat zij in het halletje heeft gevochten met [medeverdachte] waarbij zij het mes in haar hand had. [69] Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij bij de centrale toegangsdeur stekende bewegingen heeft gemaakt. [70]
Tijdens deze confrontatie in de hal staat [onderbuurman] in de steeg, vlak voor de deuropening, en wekt hij met handgebaren de suggestie dat hij een vuurwapen uit zijn broekzak pakt en dat hij dat ‘vuurwapen’ moet doorladen, door een beweging te maken alsof hij de slede van dat ‘vuurwapen’ naar achter haalt. [71]
Op het moment dat [onderbuurvrouw] vanuit de hal weer terug in de steeg stapt, pakt zij met haar linkerhand een mes uit haar broeksband. Vervolgens staat zij te schreeuwen en enkele seconden later steekt zij met het mes in haar rechterhand in/tegen de centrale toegangsdeur. [72]
Omstreeks 06.57 uur gaat [onderbuurman] telefoneren. Hij belt dan met de alarmcentrale van de politie. [onderbuurvrouw] blijft voor de centrale toegangsdeur staan. [onderbuurman] loopt naar [onderbuurvrouw] toe en probeert het mes uit de linkerhand van [onderbuurvrouw] te pakken, maar dat laat ze niet toe.
Vervolgens loopt [onderbuurman] de steeg uit en loopt [onderbuurvrouw] naar de deur van [persoon 5] . Te zien is dat zij een bloedende wondhoofd heeft.
Omstreeks 06.58 uur loopt [onderbuurman] terug de steeg in en kort daarna is de 112-melding ook op de camerabeelden te horen. [onderbuurman] meldt dat zij worden bedreigd door een vuurwapen en dat zijn vriendin ( [onderbuurvrouw] ) is geslagen.
Vanaf de deur van [persoon 5] komt [onderbuurvrouw] teruggelopen naar [onderbuurman] die aan het begin van de steeg bij de straatzijde staat te bellen. Te horen is dat [onderbuurvrouw] , aangekomen bij [onderbuurman] , roept: “als jullie nu niet komen, dan steek ik die man kapot”.
Daarna gaat zij met twee messen naar de centrale toegangsdeur en stelt zij zich daar op met het mes in de aanslag, in haar rechterhand boven haar hoofd geheven en naar voren gericht. Later loopt [onderbuurvrouw] de steeg uit en omstreeks 06.59 uur is de steeg leeg. [73]
Op de bandopname is te horen dat [onderbuurvrouw] zegt: “laatste keer, als je nu niet [
hof: niet te verstaan], dan steek ik jou ook kapot”. [74]
Pand verlaten en vijfde confrontatie (het schietincident)
Omstreeks 6.59 uur staat [verdachte] even stil in de deuropening van de centrale toegangsdeur en kijkt hij voorzichtig om de hoek, klaarblijkelijk om te zien of er iemand in de steeg is. De steeg is op dat moment leeg. Vervolgens loopt hij de steeg in richting de straatzijde. [75] Op dat moment is het, blijkens de bandopname van de 112-melding, praktisch stil. [76]
[verdachte] heeft verklaard dat toen hij naar buiten kwam er niemand in het steegje was. Hij dacht dat zij zo weg konden komen. [77]
Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat zij weg wilden en dat [verdachte] om de hoek keek om te kijken of de dreiging weg was. Op het moment dat [verdachte] niemand zag, konden zij weggaan. [78]
Kort nadat [verdachte] naar buiten is gelopen richting de [straat] en meteen daarna [medeverdachte] met een rode knuppel naar buiten komt en [persoon 4] op het punt staat naar buiten te lopen, komt [onderbuurvrouw] met twee messen in haar handen de hoek om de steeg in lopen. [verdachte] loopt al in die richting en loopt verder haar tegemoet, trekt zijn wapen en houdt dit in beide handen geklemd vast en vooruitgestrekt voor zich in de richting van [onderbuurvrouw] . [medeverdachte] met een rode knuppel en [persoon 4] met een knuppel volgen [verdachte] .
[onderbuurvrouw] brengt haar rechterarm – met in haar rechterhand een mes – van langs haar lichaam naar boven. [medeverdachte] gaat (bezien vanuit de camera) rechts naast [verdachte] staan, [persoon 4] gaat links van [verdachte] staan en verdwijnt vervolgens uit beeld. [persoon 3] staat in de deuropening van de centrale toegangsdeur te kijken.
[medeverdachte] slaat met een knuppel richting [onderbuurvrouw] . Het uiteinde van de knuppel wijst bij het inzetten van die slaande beweging naar de grond en [medeverdachte] maakt, terwijl hij zijn arm draait en daarbij de pols naar voren draait, een zwaaiende beweging met de knuppel waarbij hij de knuppel van rechtsonder in een schuine beweging naar boven naar links horizontaal beweegt. Op dat moment heeft [onderbuurvrouw] haar linkerarm langs haar lichaam maar – anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan – is haar rechterarm naar voren gebogen. In iedere hand heeft zij een mes. [79]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij probeerde het mes uit de hand van [onderbuurvrouw] te slaan. [80] Als waarneming van de camerabeelden is door een verbalisant gerelateerd dat [medeverdachte] met de knuppel probeerde het mes/de messen uit de handen van [onderbuurvrouw] te slaan. [81] Ook het hof heeft dit waargenomen. [82]
Vervolgens komt [onderbuurman] de hoek om. [medeverdachte] slaat voor de tweede maal met de knuppel richting [onderbuurvrouw] . Daarbij heft [onderbuurvrouw] haar linkerarm omhoog en is haar rechterarm horizontaal. Bij de derde en vierde slag zwaait [medeverdachte] horizontaal met de knuppel. [onderbuurman] maakt richting [medeverdachte] een trappende beweging.
Op het moment van de derde slag stapt [verdachte] links de steeg uit, uit het zicht van de camera. [medeverdachte] wordt door de arm- en trapbewegingen van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] achteruit gedrongen. Plots vliegt er een mes door de lucht. [83]
Zowel [medeverdachte] als [onderbuurvrouw] hebben verklaard dat [onderbuurvrouw] dat mes in de richting van [medeverdachte] gooide. [84] Daarna dreigt [onderbuurvrouw] het andere mes in de richting van [medeverdachte] te gooien. Op dat moment is te horen dat er wordt geroepen “schiet dan jongen”. [85]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij dat heeft geroepen. [86]
Daarbij wijst [medeverdachte] met zijn linkerarm naar voren gestrekt, van links naar rechts, (rechts) waar [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] zich bevinden. [onderbuurman] loopt rechtsaf de hoek om, de steeg uit en tijdens het weglopen roept hij: “ik heb een wapen. Ik ga je doodmaken”.
In de tussentijd maakt [medeverdachte] zich groot en loopt een aantal passen vooruit, waarop [onderbuurvrouw] achteruit loopt.
Vervolgens komt [onderbuurman] weer de hoek om en gooit een stuk glas bovenhands richting [medeverdachte] . Op dat moment staan zij dicht bij elkaar. [medeverdachte] duikt weg en het stuk glas gaat langs het hoofd van [medeverdachte] . [87]
Daarna wijst [medeverdachte] met de knuppel in de richting waar [onderbuurman] rechts uit beeld, om de hoek, was verdwenen, waarna het eerste schot valt en [onderbuurman] neervalt op het trottoir tegen de gevel van het appartementencomplex. [88]
Kennelijk heeft [onderbuurman] een tweede glasscherf in zijn handen, want nagenoeg tegelijk met het moment dat hij wordt geraakt, valt nabij [onderbuurman] een groot stuk glas kapot op het trottoir. [89]
[onderbuurvrouw] richt haar aandacht op [verdachte] , die links buiten beeld staat, en loopt op hem af met het mes in haar rechterhand en met gebogen arm vooruit, waarna het tweede schot valt. Na het tweede schot, gooit [onderbuurvrouw] haar mes in de richting van [verdachte] waarna zij hinkend rechts uit beeld verdwijnt.
Terwijl [medeverdachte] [onderbuurvrouw] passeert, maakt hij nog een slagbeweging met de knuppel richting de rug van [onderbuurvrouw] en, blijkens de bandopname, lijkt te worden gezegd: “lekker voor je kankerkop”. [90]
[verdachte] heeft over deze confrontatie verklaard dat er stekende bewegingen richting [medeverdachte] werden gemaakt en dat de andere jongens ( [persoon 4] en [persoon 3] ) niks durfden te doen. [medeverdachte] kon hen van zich afhouden door te slaan met de knuppel.
[onderbuurvrouw] en [onderbuurman] riepen ook naar [medeverdachte] dat ze hem dood wilden steken. Ze waren helemaal gek. Er is een mes naar [medeverdachte] gegooid en [onderbuurman] heeft een stuk glas gegooid. Ook heeft [verdachte] gehoord: “schiet dan”.
Op enig moment schrok [verdachte] doordat [onderbuurman] weer een grote glasscherf van het raam naar [medeverdachte] wilde gooien en hij dacht dat deze keer de glasscherf [medeverdachte] zou raken. Hij merkte dat [medeverdachte] de situatie niet meer onder controle had en de situatie heel dreigend was. Daarop heeft [verdachte] zijn vuurwapen naar voren geduwd en zonder na te denken geschoten op [onderbuurman] .
Daarna is [onderbuurvrouw] , die dichter bij hem stond, op hem afgekomen. Hij heeft gezegd: “doe dat mes weg” en “ga weg” maar zij bleef op hem afkomen, waarna hij haar in haar been heeft geschoten. Hij heeft meerdere malen geprobeerd [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] aan te spreken maar zij waren niet aanspreekbaar. [91]
[verdachte] heeft verklaard dat hij een CZ 9 mm als wapen heeft gebruikt. Dit was een pistool. [92]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij weg wilden maar [onderbuurvrouw] viel steeds aan. Hij moest vechten voor zijn leven. Hij was doodsbang. [medeverdachte] kon geen kant op en de enige uitweg die hij had, was vóór hem waar [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] stonden. [medeverdachte] heeft hen geslagen en geraakt maar ze bleven doorgaan. Hij dacht nog op enig moment: “waarom ben ik alleen aan het vechten?”. Er was al een mes naar hem gegooid. Toen hij in zijn ooghoek een vuurwapen zag, riep hij “schieten” want hij werd bijna vermoord. [93]
[onderbuurvrouw] heeft verklaard dat zij, na het schot op [onderbuurman] , [verdachte] wilde vermoorden. [94]
De verwondingen van en de doodsoorzaak van [onderbuurman]
en [onderbuurvrouw] zijn per ambulance naar het Maastricht Universitair Medisch Centrum gebracht. [onderbuurman] is later die dag in het ziekenhuis op de operatietafel overleden. [95]
Het lichaam van [onderbuurman] is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut [
hierna: NFI]. [96] Er zijn vier schotletsels aangetroffen. Er waren aan de romp en de linker bovenarm [
het hof begrijpt gelet op de tekeningen en overige omschrijvingen: rechter bovenarm] in totaal vier huidperforaties, passend bij twee doorschoten. Alle vier de perforaties waren op één lijn te brengen waardoor het ook mogelijk is dat alle vier de perforaties ten gevolge van één doorschot zijn ontstaan. Als gevolg van het doorschot aan de romp waren onder andere de lever, de onderste holle ader en de linkerdijbeenslagader geperforeerd.
De conclusie ten aanzien van de doodsoorzaak is dat er bij [onderbuurman] substantieel bloedverlies is ontstaan met als gevolg noodzaak tot opname in het ziekenhuis, operatie, verslechterde en uitzichtloze algehele situatie waardoor medisch handelen werd gestaakt en de dood intrad. De verrichte medische handelingen waren noodzakelijk en ander medisch ingrijpen zou er niet toe hebben geleid dat het slachtoffer nog zou hebben geleefd.
In de aanvulling op het sectieverslag werd door het NFI geconcludeerd dat het doorschot door de buik, dat gepaard ging met perforatie van onder andere de onderste holle ader en de linkerdijbeenslagader, het dodelijk letsel betreft op basis van ernstig bloedverlies. [97]
De verwondingen van [onderbuurvrouw]
werd op de Eerste Hulp van het Maastricht UMC gezien door [chirurg] , die in een verslag van 22 april 2018 rapporteert dat sprake is van een letsel, passend bij een schotverwonding van het linkerbeen.
Op 24 april 2018 wordt [onderbuurvrouw] onderzocht door een forensisch geneeskundige van GGD Zuid Limburg, die op de linkerknie twee verwondingen constateert met een ronde, grillige wondrand, doorsnede 0,5 centimeter en 1 centimeter. De verwonding aan de linkerknie boven de knieschijf is passend bij een inschotopening. De verwonding aan de zijkant van de linkerknie met een grillige wondrand met deels zwellingen en de wondranden gedeeltelijk zwart gekleurd, past bij een uitschotopening.
De verwonding van de linkerknie is veroorzaakt door het aan de bovenzijde van de linkerknie (inschotopening) binnendringen van een projectiel dat een baan heeft gevolgd door de linkerknie en deze heeft verlaten aan de buitenzijde naast de knieschijf (uitschotopening). Uit beeldvormend onderzoek is gebleken dat er in de linkerknie geen band- of peesletsel is ontstaan. Er zijn ook geen aanwijzingen voor botletsel.
Het herstel van de verwonding aan de linkerknie zal waarschijnlijk 8 tot 12 weken duren. De linkerkniefunctie zal dan weer volledig aanwezig zijn. Een aantal uitwendige verwondingen zal na genezing waarschijnlijk blijvend zichtbaar zijn als littekens. [98]
Onderzoek hulzen
Tijdens het onderzoek van de plaats delict zijn er twee hulzen aangetroffen, voorzien van de bodemstempel 9 mm Luger S&B. De ene huls is aangetroffen op het trottoir nabij de voortuin met oprit van het perceel [straat] [huisnummer] en de andere huls is aangetroffen op de oprit van voornoemd perceel nabij de linkerzijgevel van deze woning. [99] De hulzen zijn in beslag genomen [100] en door het NFI onderzocht. Het NFI heeft geconcludeerd dat de hulzen vermoedelijk verschoten zijn met een (semi)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, een merk of model kon niet worden vastgesteld. [101]
Medeplegen
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. In dat kader stelt het hof het volgende voorop.
Hiervoor is vereist een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
- intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
In deze zaak is verdachte degene die de beide schoten heeft gelost, zodat het hof dient te beoordelen of [medeverdachte] als medepleger kan worden aangemerkt om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. De verdediging heeft dit weersproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[verdachte] had een conflict met [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] . Naar aanleiding van een telefoontje van [verdachte] is [medeverdachte] naar de woning van [verdachte] gegaan. Kort voordat [medeverdachte] bij de woning arriveerde, wist hij dat [verdachte] problemen had en nam hij als voorzorgsmaatregel een knuppeltje uit de auto mee. Vervolgens is hij niet van de zijde van [verdachte] geweken totdat de twee schoten door [verdachte] zijn gelost. Al die tijd hebben [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust samengewerkt, waarbij de bijdrage van [medeverdachte] als significant is aan te merken. Die nauwe en bewuste samenwerking blijkt naar het oordeel van het hof uit het navolgende.
Op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] de laatste keer de woning van [verdachte] hebben verlaten en [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] met messen bewapend de steeg weer in komen lopen, is [medeverdachte] degene die naast [verdachte] komt staan en, waar [verdachte] het wapen richt op [onderbuurvrouw] , het mes uit de handen van [onderbuurvrouw] probeert te slaan. Daarna is [medeverdachte] in een dreigende situatie terecht gekomen waardoor [verdachte] zich genoodzaakt voelde het eerste schot te lossen om [medeverdachte] te ontzetten.
[verdachte] heeft dat schot pas gelost nadat [medeverdachte] heeft geroepen: “schiet dan jongen” om de aanval op hem – [medeverdachte] – te (doen) keren, wijzend in de richting waar [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] zich bevonden. Dat [verdachte] heeft verklaard dat hij wel heeft gehoord “schiet dan”, maar dacht dat [onderbuurman] dat riep en dus niet zou hebben gehoord dat die uitroep van [medeverdachte] kwam, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. [onderbuurman] en [medeverdachte] stonden immers beiden op relatief korte afstand in het zicht van [verdachte] , terwijl [verdachte] zijn aandacht had op wat er met [medeverdachte] gebeurde. [verdachte] schoot op [onderbuurman] “omdat [medeverdachte] in gevaar was” [102] , “die buurman wilde weer een grote scherf in de richting van [medeverdachte] gooien”. [103]
Het tweede schot van [verdachte] op [onderbuurvrouw] , volgend op de reactie van [onderbuurvrouw] op [verdachte] als gevolg van diens schot op [onderbuurman] , staat in zodanig nauw en direct verband met wat daarvoor is gebeurd en met de gedragingen van [medeverdachte] , dat [medeverdachte] ook voor het tweede schot op [onderbuurvrouw] als medepleger kan worden aangemerkt.
Noodweer
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, leidt een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer bij (het medeplegen van) een doodslag niet tot vrijspraak maar tot ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof behandelt het beroep op noodweer onder het kopje “strafbaarheid van de feiten”.
Resumé
Het hof verwerpt het vrijspraakverweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van doodslag.
Het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de feiten
Het standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal is er sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [medeverdachte] maar er is geen sprake van een noodzakelijke verdediging. [verdachte] en [medeverdachte] hebben zich namelijk ten onrechte niet aan een nieuwe confrontatie onttrokken, terwijl dit wel mogelijk was en ook van hen gevergd kon en mocht worden.
Daarnaast kan het beroep op noodweer niet slagen omdat de gedragingen van [medeverdachte] en [verdachte] naar de kern bezien niet als verdedigend maar als aanvallend gedrag moet worden aangemerkt. De advocaat-generaal heeft daartoe onder meer gesteld dat [verdachte] de aanval heeft ingezet door een vuurwerkbom op de vensterbank van het raam van [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] te ontsteken, dat [verdachte] anderen heeft ingeschakeld en vervolgens met vier man sterk en bewapend de strijd is aangegaan met [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] . Ook heeft zij gewezen op het gedrag van de verdachten na de bewezenverklaarde feiten, zoals het wegmaken van de knuppels en het vuurwapen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gesteld dat de verdediging disproportioneel is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is gesteld dat op het moment van de confrontatie tussen [medeverdachte] enerzijds en [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] anderzijds er een zodanig wederrechtelijke en dreigende aanranding van het lijf voor [medeverdachte] ontstond, dat het ter verdediging tegen die aanranding noodzakelijk was dat [verdachte] met zijn vuurwapen op [onderbuurman] schoot. Doordat [onderbuurvrouw] daarna haar agressie op [verdachte] richtte, ontstond voor hem de noodzaak om ter eigen verdediging op [onderbuurvrouw] te schieten.
Daardoor is het doodschieten van [onderbuurman] en het door het bovenbeen schieten van [onderbuurvrouw] weliswaar bewijsbaar, maar was het gerechtvaardigd (ter noodzakelijke verdediging) en dus niet strafbaar.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop, dat voor het slagen van een beroep op noodweer de wet vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor zulk een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
In de eis dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging, ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken.
Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan.
Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
Ook kan er sprake zijn van "culpa in causa". Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden.
Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.
Het hof overweegt verder als volgt.
Het hof heeft hiervoor de feiten en omstandigheden uitvoerig vastgesteld. Het hof zal hierna de meest relevante feiten en omstandigheden aanhalen en voor het overige verwijst het hof naar de feitenvaststelling in het kader van de bewijsvoering.
Anders dan de advocaat-generaal, acht het hof aannemelijk dat [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] ter plaatse zijn gekomen om [verdachte] op te halen en niet om een knokploeg te vormen. [verdachte] was zelf ook geschrokken van de harde knal van het vuurwerk dat hij bij zijn onderburen had afgestoken en de gevolgen die de ontploffing daar teweeg had gebracht. Hij vermoedde direct dat hierdoor een ruzie met zijn onderburen zou kunnen ontstaan. Dit was zijn reden om te trachten bij buurman [persoon 5] de voor hem – [verdachte] – belastende camerabeelden van die [persoon 5] te pakken te krijgen dan wel te laten wissen én om bekenden te bellen om veilig weg te komen, uit de buurt van zijn boze onderburen.
[verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] hebben allemaal verklaard dat zij ter plaatse kwamen om [verdachte] weg te brengen. Van het formeren van een knokploeg, in de zin dat [verdachte] met de anderen uit was op een vechtpartij met [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] , was volgens hen geen sprake. Het hof vindt daarvoor ook geen aanwijzingen in het dossier.
Alleen [medeverdachte] kwam bij [verdachte] aan met een klein knuppeltje wat hij bij zich had gestoken nadat [verdachte] hem vlak voor zijn komst had gewaarschuwd voor een bij aankomst mogelijk confrontatie met boze onderburen. Begrijpelijk, nu [onderbuurvrouw] inmiddels met messen bij hem aan de voordeur had gestaan. Daarnaast wijst het hof op de eigen waarneming van de camerabeelden waaruit blijkt dat [persoon 4] met een ontspannen houding kwam aangelopen bij de centrale toegangsdeur.
Dat [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] gevieren uit de woning van [verdachte] wegwilden, acht het hof begrijpelijk.
De centrale toegangsdeur was door [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] al twee keer geforceerd. Daarnaast hebben [onderbuurvrouw] en/of [onderbuurman] tot driemaal toe voor de voordeur van [verdachte] gestaan waarbij meermalen tegen de deur is geschopt en meermalen met een mes in de deur is gestoken. [persoon 3] heeft zelfs een puntje van een mes door de deur heen zien komen.
Ook hadden zij alle vier doodsbedreigingen gehoord van de zijde van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] , met name gericht tegen [verdachte] , maar ook tegen [medeverdachte] en heeft [onderbuurvrouw] op verschillende momenten laten zien dat zij bereid is om met grote messen te steken.
Bovendien waren [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] al geruime tijd bezig verhaal te halen bij [verdachte] ondanks de uitdrukkelijke aanwijzing van de politie om niet voor eigen rechter te gaan spelen en hun roes te gaan uitslapen. Het leek er dus niet op dat [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] het erbij lieten zitten. Allen verklaren ook in meer of mindere mate dat [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] telkens als zij aan de deur kwamen, erg boos waren en dat met name [onderbuurvrouw] door het dolle heen was en niet tot bedaren te brengen was. Dat is ook zichtbaar op de beelden, hoorbaar op de 112-melding en is gerelateerd door de politie eerder die avond.
Op het moment dat [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 3] en [persoon 4] de woning verlieten, hadden zij nog steeds het voornemen om te pogen zonder een confrontatie weg te gaan. Het hof acht de verklaringen op dit punt aannemelijk nu het hof op de camerabeelden heeft waargenomen dat [verdachte] , alvorens naar buiten te komen, voorzichtig zijn hoofd om de deurpost steekt en klaarblijkelijk de steeg inkijkt of daar iemand is. Het hof heeft op de 112-bandopname gehoord dat het op dat moment nagenoeg stil was, redenen waarom [verdachte] kon denken en inschatten dat de kust veilig was en het vertrek kon aanvangen. [104]
[verdachte] had bij het naar buiten gaan een vuurwapen in zijn broekzak en [medeverdachte] had een knuppel in zijn hand, handschoenen aan en een capuchon op. Naar het oordeel van het hof kan het de verdachten niet worden tegengeworpen dat zij onder die omstandigheden voorzorgsmaatregelen hadden getroffen om een mogelijke confrontatie, waarbij de onderburen een hernieuwde aanval zouden kunnen inzetten, te pareren.
Dat een van de voorzorgsmaatregelen bestond uit het bij zich steken van een illegaal vuurwapen, doet daar niet aan af. Natuurlijk is het bezit van een illegaal vuurwapen verboden en strafbaar, maar daardoor verliest men nog niet het verdedigingsrecht.
Het afsteken van het vuurwerk, op de wijze waarop [verdachte] dat heeft gedaan, is zonder meer ernstig en verwerpelijk te noemen, maar daarmee heeft in dit specifieke geval de verdachte niet zijn beroep op noodweer verspeeld. Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Het vuurwerk is door [verdachte] afgestoken omstreeks 05.06 uur. In eerste instantie is er door [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] voor gekozen om de politie te bellen. De politie is kort daarna ter plaatse gekomen en heeft geprobeerd zo goed als mogelijk onderzoek te doen maar dit werd onmogelijk gemaakt door het hevige en geëmotioneerde gedrag van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] .
De politie heeft nog de uitdrukkelijke aanwijzing gegeven om niet voor eigen rechter te gaan spelen maar om hun roes te gaan uitslapen.
Desondanks hebben [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] besloten verhaal te gaan halen bij [verdachte] .
[onderbuurvrouw] loopt voor het eerst, ruim een uur na het vuurwerkincident, omstreeks 06.11 uur, met een groot mes de steeg in en belt aan bij [verdachte] . In de daarop volgende tijd hebben [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] meermalen gewapend de confrontatie gezocht en de gewelddadige aanval gekozen waarbij verscheidene doodsbedreigingen werden geuit door hen.
Omstreeks 06.59 uur verlaten op de hiervoor vastgestelde wijze [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] de centrale toegangsdeur, waarna het schietincident plaatsvind.
Er is op dat moment bijna twee uur tijd verstreken sinds het vuurwerkincident.
In de tussentijd is er veelvuldig de confrontatie en de aanval gezocht door [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] . Het hof is dan ook van oordeel, anders dan de advocaat-generaal, dat het vuurwerkincident niet in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer.
De verdachten hebben niet de gewelddadige reactie van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] uitgelokt of gewild. Zij waren niet uit op een confrontatie. En de enkele omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte zich in een situatie hebben begeven waarin een agressieve reactie van [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] te verwachten viel indien zij onverhoeds toch in de steeg zouden verschijnen, is daartoe onvoldoende en staat een beroep op noodweer niet in de weg.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van "culpa in causa".
Ten overvloede merkt het hof in dit kader nog op dat alleen de gedragingen van de verdachten
voorafgaandaan de wederrechtelijke aanranding ter beoordeling staan en dat daarbij niet het gedrag van de verdachten na de reactie op de wederrechtelijke aanranding kan worden betrokken. Het op een later tijdstip verdonkeremanen van knuppels, het vuurwapen en/of kleding en/of andere sporen, is daarvoor niet van belang.
Het hof overweegt verder als volgt.
Als bij het verlaten van de woning door [verdachte] , [medeverdachte] , [persoon 4] en [persoon 3] , aan het begin van de steeg niet opnieuw [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] ten tonele waren verschenen, dan was het viertal ‘gewoon’ vertrokken en was het niet tot een confrontatie gekomen.
Maar helaas is het in de doodlopende steeg toch (opnieuw) tot een, naar later zal blijken, fatale confrontatie gekomen. [onderbuurvrouw] heeft op dat moment twee messen in haar handen waarbij zij één arm gebogen naar voren heeft.
Gegeven de eerdere gewelddadige confrontaties en de doodsbedreigingen, is er op dat moment sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van [verdachte] en [medeverdachte] en daartegen mochten zij zich verdedigen.
Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van [medeverdachte] in de kern als verdediging aan te merken.
[medeverdachte] heeft geprobeerd om met een honkbalknuppel een mes uit de hand van [onderbuurvrouw] te slaan. Ook heeft hij horizontaal geslagen en het hof heeft dat geïnterpreteerd als slagen waarmee hij [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] op afstand hield omdat [onderbuurvrouw] dreigend met grote messen voor hem stond en hij door arm- en trapbewegingen achteruit werd gedrongen. [medeverdachte] stond op dat moment in een doodlopende steeg en hij wist niet of hij nog terug de woning in kon. [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] blokkeerden zijn (enige) uitgang. Anders dan [verdachte] die links de steeg uit kon stappen, had [medeverdachte] deze mogelijkheid niet omdat [onderbuurvrouw] op hem geconcentreerd was.
Het hof concludeert dan ook dat de handelingen van [medeverdachte] noodzakelijk waren ter verdediging van zijn lijf tegen een wederrechtelijke aanranding door [onderbuurvrouw] en later [onderbuurman] en niet in onredelijke verhouding staan met (de dreiging van) de ernst van de aanranding, te weten de reële dreiging te worden neergestoken met een groot mes door [onderbuurvrouw] en te worden getrapt door [onderbuurman] .
Vervolgens beoordeelt het hof de beschietingen door [verdachte] .
Vlak voordat [verdachte] het eerste schot heeft gelost, heeft hij gezien dat [medeverdachte] door zowel [onderbuurvrouw] als [onderbuurman] werd aangevallen waarbij [onderbuurvrouw] onder andere een mes heeft gegooid in de richting van [medeverdachte] .
Daarna heeft [onderbuurvrouw] nog gedreigd om het andere mes te gooien en heeft [onderbuurman] een glasscherf richting het hoofd van [medeverdachte] gegooid, terwijl [onderbuurman] en [onderbuurvrouw] op dat moment dicht bij [medeverdachte] stonden. [onderbuurvrouw] had nog steeds een mes in haar hand en [verdachte] mocht redelijkerwijs denken, gelet op haar gedrag daar en eerder die nacht, dat zij niet zou schromen om [medeverdachte] neer te steken.
[medeverdachte] kon zichzelf niet toereikend verdedigen nu hij op korte afstand door twee mensen aldus werd aangevallen en slechts was bewapend met een honkbalknuppel. Ook was er geen mogelijkheid voor [medeverdachte] om zich te onttrekken aan de situatie nu hij zich in een doodlopende steeg bevond waarbij [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] stonden aan de uitgang van de steeg. Daarbij komt dat het geen reëel alternatief was voor [medeverdachte] om weg proberen te rennen, want [onderbuurvrouw] had eerder al een mes en [onderbuurman] een glasscherf naar hem toegegooid. Het was dus noodzaak dat [medeverdachte] niet zijn rug naar [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] zou keren maar dat hij zijn zicht bleef houden op [onderbuurvrouw] en [onderbuurman] .
[verdachte] ziet vervolgens [onderbuurman] een nog grotere glasscherf pakken. Om [medeverdachte] te verdedigen tegen het gooien van de glasscherf dan wel de reële dreiging dat [onderbuurvrouw] zou steken op het moment dat [medeverdachte] opnieuw in elkaar zou duiken om de glasscherf te ontwijken, was [verdachte] naar het oordeel van het hof gerechtigd te schieten. [verdachte] had niet de tijd om bijvoorbeeld een waarschuwingsschot te lossen of te richten (op een minder vitaal lichaamsdeel). Bovendien had [onderbuurvrouw] eerder laten zien niet snel terug te deinzen, ook niet bij het zien van het vuurwapen of het krijgen van slagen door de honkbalknuppel.
Ook was het op dat moment een hectische en stressvolle situatie waarin [verdachte] binnen een splitsecond een keuze moest maken al dan niet te schieten op (een bewegende) [onderbuurman] .
Op het moment dat hij het tweede schot loste, had [verdachte] iets meer tijd, waardoor hij kon richten en [onderbuurvrouw] ter verdediging van de aanval van haar op hem in haar been heeft geschoten. Hij was genoodzaakt zich te verdedigen omdat zij op hem afliep en dreigde hem neer te steken, wetende dat hij zojuist haar vriend had neergeschoten. Hij kon zijn rug niet naar haar keren en wegrennen want dat was geen reëel alternatief. [onderbuurvrouw] had immers eerder al een mes gegooid en zij had op dat moment nog een groot mes in haar handen. Daarnaast was zij sneller met vooruit lopen dan [verdachte] met achteruit lopen. Schieten was ook geboden gelet op de dreiging van het mes. Hij had op dat moment ook geen ander verdedigingsmiddel voorhanden. [105]
Het hof concludeert dan ook dat de beschietingen noodzakelijk waren ter verdediging tegen het onmiddellijk dreigende gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van het lijf van [medeverdachte] respectievelijk [verdachte] en niet in onredelijke verhouding staan tot (de dreiging van) de ernst van de aanrandingen.
Resumé
Het hof acht het beroep op noodweer geslaagd, zodat de onder 1 impliciet subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feiten niet strafbaar zijn, en de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor dat feit.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd in het geval de verdachte tot straf zal worden veroordeeld ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Het strafmaatverweer behoeft derhalve hier geen nadere bespreking meer.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Daarnaast acht het hof het bijzonder kwalijk dat de verdachte het vuurwapen is/heeft kwijt geraakt/gemaakt waardoor het vuurwapen in circulatie blijft. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij slechts eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een feit ter zake van de Opiumwet.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn in hoger beroep aangevangen op 6 juni 2019, de dag waarop de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof wijst dit arrest op 23 november 2020. In hoger beroep is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de verdachte tot en met 12 november 2020 in voorarrest verkeerde en de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen de daarvoor geldende termijn van 16 maanden na het instellen van het hoger beroep in het geval de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer 1,5 maand. Deze overschrijding is, mede gelet op de omvang van de zaak en de omstandigheid dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging een getuige is gehoord, dermate gering, dat het hof hieraan geen andere consequentie zal verbinden dan deze constatering.
Alles overziende, acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande onderbuurman] en [onderbuurvrouw]
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman]
De benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 12.731,85, bestaande uit € 2.731,85 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij de proceskosten, begroot op
€ 2.520,00, gevorderd.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 6.824,29, bestaande uit € 1.824,29 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten, die de rechtbank heeft vastgesteld op € 803,98.
De benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] heeft het in eerste aanleg gevorderde bedrag in hoger beroep gehandhaafd.
Vordering van de benadeelde partij [onderbuurvrouw]
De benadeelde partij [onderbuurvrouw] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 33.955,76, bestaande uit € 955,76 aan materiële schade en € 33.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij de proceskosten, begroot op € 1.000,00, gevorderd.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 16.955,76, bestaande uit € 955,76 aan materiële schade en € 16.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij [onderbuurvrouw] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.000,00.
De advocaat van de benadeelde partij [onderbuurvrouw] heeft ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 te kennen gegeven dat de post “immateriële schade voor slaan met knuppel” ad € 2.000,00 in hoger beroep niet wordt gehandhaafd. Voor het overige wordt de vordering wel gehandhaafd.
Derhalve is een vordering van de benadeelde partij [onderbuurvrouw] strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 31.955,76, bestaande uit € 955,76 aan materiële schade en € 31.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan het oordeel van het hof. In hoger beroep is hetzelfde bedrag aan proceskosten gevorderd (€ 1.000,00).
Het oordeel van het hof
Allereerst stelt het hof vast dat de vordering van de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] verband houdt met de doodslag op haar broer (het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde feit) en dat de vordering van de benadeelde partij [onderbuurvrouw] verband houdt met de doodslag op haar levenspartner en de poging zware mishandeling van haarzelf (de onder 1 impliciet subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feiten)’
Zij zijn in de eerste plaats slachtoffer, evenals de moeder van [onderbuurman] .
Uit de slachtofferverklaring van de moeder van [onderbuurman] blijkt dat haar leven een hel is geworden en dat zij levenslang verdriet zal hebben. De zus van [onderbuurman] heeft ter terechtzitting in hoger beroep gedetailleerd beschreven wat het overlijden van haar broer met haar heeft gedaan. Zij weet niet hoe ze de dood van haar broer een plekje moet geven en er is een posttraumatische stressstoornis bij haar vastgesteld. Zij heeft gesprekken met een psycholoog gehad en therapieën gevolgd maar niets werkt om te bereiken dat zij met haar verdriet kan omgaan.
[onderbuurvrouw] heeft ook uitvoerig verklaard wat de gevolgen voor haar zijn. Haar leven is verwoest. Zij denkt iedere dag aan [onderbuurman] en zij mist hem, de liefde van haar leven, iedere dag. Daarnaast groeit hun dochter op zonder haar vader.
Dat zijn enkele punten die in de slachtofferverklaringen naar voren zijn gekomen.
Dit alles zou in beginsel de toekenning van een forse schadevergoeding rechtvaardigen, zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
Ten aanzien van de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding in het strafrecht gelden echter specifieke regels, met name wanneer aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel) geen toepassing heeft gevonden.
Zoals hiervoor is overwogen komt de verdachte een beroep op noodweer toe. Daardoor wordt aan hem geen straf of maatregel opgelegd. En om die reden komt het hof ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande onderbuurman] en [onderbuurvrouw] .
De wet – artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – schrijft in dat geval voor dat zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 41, 45, 47, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
kwalificeert het onder 1 impliciet subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde als hiervoor vermeld, verklaart deze feiten niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman]
verklaart de benadeelde partij [nabestaande onderbuurman] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [onderbuurvrouw]
verklaart de benadeelde partij [onderbuurvrouw] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 23 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hiervoor en hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van Politie Eenheid Limburg, District Zuid West, Afdeling Recherche, proces-verbaalnummer 2018058988, SummIT: LB3R018085, gesloten op 3 augustus 2018 en het aanvullend proces-verbaal einddossier, gesloten op 23 november 2018, bestaande uit overeenkomstig de wettelijke voorschriften opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde pagina’s van 1 tot en met 1041, hierna te noemen: het politiedossier.
2.Het politiedossier, pag. 545 tot en met 559.
3.Het politiedossier, pag. 218 en 219.
4.Het politiedossier, pag. 563 en 564.
5.Het politiedossier, pag. 545.
6.Het politiedossier, pag. 223.
7.Het politiedossier, pag. 5.
8.Het politiedossier, pag. 257, 258, 272 en 469.
9.Het politiedossier, pag. 258, 259, 548, 549 en 627.
10.Het politiedossier, pag. 445 en 449.
11.Het politiedossier, pag. 400
12.Het politiedossier, pag. 445 en 627.
13.Het politiedossier, pag. 519 en 520.
14.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (vuurwerkincident; 04:03:50 – 04:06:57 en 04:08:25 – 04:15:13).
15.Het politiedossier, pag. 445.
16.Het politiedossier, pag. 445.
17.Het politiedossier, pag. 449.
18.Het politiedossier, pag. 491 tot en met 451 en 673.
19.Het politiedossier, pag. 258, 259 en 631.
20.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:05:18).
21.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof in raadkamer (schietincident; 05:05:19 - 05:05:30).
22.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:05:31 – 05:06:02).
23.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:06:56).
24.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:07:04).
25.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:07:06 – 05:07:45).
26.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:08:07).
27.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:08:15 – 05:09:38).
28.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:12:11 - 05:13:00).
29.Het politiedossier, pag. 446.
30.Het politiedossier, pag. 258 en 259 alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 2.
31.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:15:07).
32.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:22:14 – 05:22:23).
33.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:28:33 – 05:29:23).
34.Het politiedossier, pag. 446.
35.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 2.
36.Het politiedossier, pag. 446 en het proces-verbaal van verhoor getuige [onderbuurvrouw] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 3 en 4.
37.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:30:37 – 05:30:48) en verklaring van [verdachte] ter zitting van 9 november 2020.
38.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:31.01 – 05:31:11) en het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 12.
39.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:33:25).
40.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 12.
41.Het politiedossier, pag. 675 in combinatie met de foto op pagina 714, alsmede waarneming van het hof van die foto zoals dat ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 is medegedeeld.
42.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:34:07).
43.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:34:58).
44.Het politiedossier, pag. 628.
45.Het politiedossier, pag. 430 en 656.
46.Het politiedossier, pag. 401 en 402 en het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 12.
47.Het politiedossier, pag. 368.
48.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:44:59 – 05:46:48 ).
49.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 13 en het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 16 april 2019, pag. 3.
50.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 16 april 2019, pag. 3.
51.Het politiedossier, pag. 628.
52.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:48:50 – 05:50:50).
53.Het politiedossier, pag. 259-262, 279 en het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 16 april 2019, pag. 3.
54.Het politiedossier, pag. 364, 399 en 437.
55.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] d.d. 16 april 2019, pag. 2.
56.Het politiedossier, pag. 400 en 401 alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] d.d. 11 april 2019, pag. 12.
57.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] d.d. 11 april 2019, pag. 9.
58.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:34:58) en het procesdossier, pag. 377.
59.Het politiedossier, pag. 377.
60.Het politiedossier, pag. 364.
61.Het politiedossier, pag. 400 en 40 en het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 3.
62.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:50:52 – 05:50:59) en het politiedossier, pag. 278 en het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] bi de rechter-commissaris, blad 9 (eerste pagina van het verhoor van [persoon 4] ).
63.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof in raadkamer (schietincident; 05:50:59 – 05:51:01)
64.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:50:51 – 05:51:07)
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 3.
66.Het politiedossier, pag. 440 en 657 en het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] bi de rechter-commissaris, blad 9 (eerste pagina van het verhoor van [persoon 4] ).
67.Het politiedossier, pag. 400 alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] d.d. 11 april 2019, pag. 13.
68.Het politiedossier, pag. 364 en 378, alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 4] bij de rechter-commissaris, blad 9 en 10.
69.Het politiedossier, pag. 483.
70.Het proces-verbaal van verhoor getuige [onderbuurvrouw] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 5.
71.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:51:03 – 05:51:05)
72.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:51:07 – 05:51:24)
73.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:51:40 – 05:53:37) en het politiedossier, pag. 522 en 628.
74.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof in raadkamer (schietincident; 05:53:39 – 05:53).
75.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:53:42).
76.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof in raadkamer (schietincident; 05:53:42).
77.Het procesdossier, pag. 280.
78.Het procesdossier, pag. 657.
79.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:53:37-05:53:51).
80.Het procesdossier, pag. 657.
81.Het procesdossier, pag. 554.
82.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof in raadkamer (schietincident; 05:53:51).
83.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:53:51 - 05:53:57).
84.Het procesdossier, pag. 601, 602 en 657.
85.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:53:58 - 05:53:59).
86.Het procesdossier, pag. 652.
87.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:54:00 - 05:54:05).
88.Eigen waarneming van de camerabeelden door de rechtbank ter terechtzitting d.d. 14 mei 2019.
89.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:54:09).
90.Eigen waarneming van de camerabeelden door het hof ter terechtzitting d.d. 9 november 2020 (schietincident; 05:54:09 - 05:54:18).
91.Het politiedossier, pag. 260 tot en met 263, alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 4.
92.Het politiedossier, pag. 253.
93.Het politiedossier, pag. 431, 432, 651 en 652.
94.Het proces-verbaal van verhoor getuige [onderbuurvrouw] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2019, pag. 6.
95.Het politiedossier, pag. 456, 505 en 607.
96.Het politiedossier, pag. 992 tot en met 1018.
97.Geschrift, inhoudende een Aanvullend bericht inzake NFI 2018.04.20.278, sectienummer 2018-073 betreffende [onderbuurman] , geboren [geboortedatum] , d.d. 10 oktober 2018, opgemaakt door dr. [deskundige 1] , arts en patholoog, en dr. [deskundige 2] , arts en patholoog.
98.Het politiedossier, pag. 53, 505 tot en met 517.
99.Het politiedossier, pag. 669 tot en met 745.
100.Het politiedossier, pag. 894 en 895.
101.Het politiedossier, pag. 1019 tot en met 1029.
102.Het politiedossier, pag. 261.
103.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 16 april 2019, pag. 4.
104.Het politiedossier, pag. 446.
105.Het politiedossier, pag. 264.