ECLI:NL:GHSHE:2020:3607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
20-003128-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot doodslag, afpersing, diefstal met geweld en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, afpersing, diefstal met geweld en mishandeling. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaar en twee maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag en betoogd dat enkel diefstal bewezen kan worden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, [slachtoffer 1], en dat dit geweld heeft geleid tot ernstige verwondingen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag, afpersing, diefstal met geweld en mishandeling, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en is verplicht tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003128-19
Uitspraak : 16 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 oktober 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-073066-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair (medeplegen van poging tot doodslag), feit 2 primair (afpersing), feit 3 primair (diefstal met geweld) en feit 4 (mishandeling) is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en twee maanden met aftrek van voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de rechtbank en gevorderd een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer op te leggen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, ter zake van hetgeen onder 2 en 3 is tenlastegelegd betoogd dat enkel diefstal kan worden bewezen en zich ter zake van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ook is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd. De vordering van de benadeelde partij is uitdrukkelijk niet betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] (meermalen) tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam heeft geschopt en/of geslagen, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat, en/of genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;1. subsidiair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] (meermalen) tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam heeft geschopt en/of geslagen, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat, en/of genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten op of aan het Vrijthof en/of het Vagevuur, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door:

  • genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
  • meermalen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam te schoppen en/of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat en/of
  • genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond te duwen.
2.
primair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg het Vrijthof en/of het Vagevuur, in elk geval op een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (iPhone 5S), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door:
  • genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
  • meermalen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam te schoppen en/of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat en/of
  • genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond te duwen en/of
  • tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn spullen moet afgeven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2. subsidiair

hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, het Vrijthof en/of het Vagevuur, in elk geval op een openbare weg, een telefoon (iPhone 5S), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:

  • genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
  • meermalen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam te schoppen en/of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat en/of
  • genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond te duwen en/of
  • die portemonnee uit de hand(en) van [slachtoffer 1] te pakken/grissen;
3. primair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg het Vrijthof en/of het Vagevuur, in elk geval op een openbare weg, een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
  • meermalen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam te schoppen en/of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat en/of
  • genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond te duwen en/of
  • die portemonnee uit de hand(en) van [slachtoffer 1] te pakken/grissen;
3.
subsidiair

hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, het Vrijthof en/of het Vagevuur, in elk geval op een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door:

  • genoemde [slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
  • meermalen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of rug, althans (boven)lichaam te schoppen en/of te slaan, ook terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat en/of
  • genoemde [slachtoffer 1] (met kracht) met zijn hoofd op de grond te duwen en/of
  • tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn spullen moet afgeven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Op de camerabeelden die deel uitmaken van het dossier is achtereenvolgens te zien dat:
de verdachte zich tot [slachtoffer 1] richt, die zich op de grond in half zittende, half liggende positie bevindt;
[slachtoffer 1] met zijn linkerhand in zijn broekzak gaat en weer uit zijn broekzak haalt;
de verdachte achterwaarts tweemaal met kracht in het gezicht van [slachtoffer 1] trapt;
[slachtoffer 1] zijn arm en hand boven zijn hoofd uitstrekt en in die hand een voorwerp vasthoudt;
de verdachte uit de hand van [slachtoffer 1] een klein rechthoekig voorwerp pakt en wegrent.
De vraag of bepaalde gedragingen 'wegnemen' opleveren in het verband van art. 312 Wetboek van Strafrecht (Sr) of 'afgifte' in de zin van art. 317 Sr, valt niet steeds ondubbelzinnig te beantwoorden. Er bestaat tussen de inhoud die aan beide begrippen toekomt geen scherpe grens. Zo kan onder bepaalde omstandigheden het gedogen van wegnemen zowel 'wegnemen' als 'afgifte' opleveren (zie onder andere HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5233).
Het hof stelt aan de hand van de camerabeelden vast dat [slachtoffer 1] door de verdachte met geweld is gedwongen zijn portemonnee aan de verdachte af te geven. Uit i. en ii. leidt het hof af dat de verdachte [slachtoffer 1] om zijn portemonnee gevraagd heeft. Uit iv. leidt het hof af dat [slachtoffer 1] de portemonnee gedwongen door het op hem uitgeoefende geweld aan de verdachte aangereikt heeft en uit v. dat de verdachte de portemonnee vervolgens heeft gepakt. Ook uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat het zowel bij de telefoon als bij de portemonnee ging om afpersing: [slachtoffer 1] verklaart immers dat “zij op hem begonnen te slaan…vanaf toen ging het heel snel. Ik lag opeens op de grond en moest mijn spullen afgeven.” Op de vraag wie dat aan hem vroeg, antwoordde [slachtoffer 1] : “Dat weet ik niet. Ik heb wel een stem gehoord, maar niet gezien wie” en dat het ging om “Telefoon en mijn portemonnee”. (dossierpag. 28-29).
Naar het oordeel van het hof dienen deze gedragingen in de geschetste omstandigheden als ‘afgifte’ en niet als ‘wegnemen’ te worden gekwalificeerd. Om die reden acht het hof het onder feit 3 primair tenlastegelegde niet bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd en gezicht en eenmaal tegen zijn bovenlichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag of zat, en [slachtoffer 1] (met kracht) heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, het Vrijthof, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (iPhone 5S), die aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door:
  • genoemde [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd te schoppen, terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag of zat en
  • tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn spullen moet afgeven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
subsidiair
hij op 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, het Vrijthof, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee die aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door:
  • genoemde [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd of gezicht te schoppen en te slaan, terwijl genoemde [slachtoffer 1] op de grond lag of zat en
  • tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij zijn spullen moet afgeven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
4.
hij op 23 maart 2019 in de gemeente Maastricht, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en ter zake van hetgeen onder 2 en 3 is ten laste gelegd betoogd dat enkel diefstal kan worden bewezen. Daartoe heeft de verdediging kort gezegd het volgende aangevoerd:
er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] ;
er was geen sprake van een verband tussen de geweldshandelingen en het verkrijgen van de telefoon en (indien bewezen) de portemonnee.
Ad a.
Voor een veroordeling ter zake van een poging doodslag is onder meer vereist dat ten minste het voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor een veroordeling ter zake van een poging doodslag is onder meer vereist dat ten minste het voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is in de eerste plaats vereist dat de onderhavige bewezenverklaarde gedragingen de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de dood van het slachtoffer zal intreden. Vervolgens is noodzakelijk dat de verdachte ten tijde van die gedragingen wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag óf de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In alle gevallen zal het moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De camerabeelden
Op de camerabeelden die deel uitmaken van het dossier is de geweldpleging te zien die zich in een kleine twee minuten heeft afgespeeld. De rechtbank heeft haar waarneming van deze beelden in het vonnis opgenomen en van de zijde van de verdediging zijn daar geen aanmerkingen op gemaakt. Het hof neemt deze over met een enkele aanvulling (cursief aangegeven) op grond van de eigen waarneming. Te zien is onder meer het volgende:
Medeverdachte [medeverdachte 1] trekt [slachtoffer 1] naar beneden en [slachtoffer 1] valt op straat. De medeverdachte [verdachte] rent op [slachtoffer 1] af en trapt hem tegen het hoofd. [medeverdachte 1] staat op dat moment gebogen boven [slachtoffer 1] .
[verdachte] en [medeverdachte 1] lopen weg , [slachtoffer 1] ligt nog op zijn rug, en [medeverdachte 2] slaat meermalen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . Daarna schopt [medeverdachte 2] tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , zodanig dat het hoofd opzij beweegt. [slachtoffer 1] houdt dan met beide handen zijn hoofd vast.
[medeverdachte 1] loopt weer naar [slachtoffer 1] toe terwijl [medeverdachte 2] wegloopt, buigt zich over hem heen en houdt zijn hoofd heel dicht bij het hoofd van [slachtoffer 1] .
Als [slachtoffer 1] zich afwendt van [medeverdachte 1] en half overeind komt,pakt [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] met de linkerhand vast ter hoogte van de keel en duwt hem op de grond.
[medeverdachte 2] en [verdachte] komen weer bij [slachtoffer 1] staan. [medeverdachte 1] pakt [slachtoffer 1] , die op zijn zij ligt, weer vast, draait hem om en smakt hem met flinke kracht op de grond. [slachtoffer 1] komt op zijn andere zij terecht en beschermt met zijn armen zijn hoofd. [medeverdachte 1] schopt [slachtoffer 1] met kracht tegen de schouder.
Direct daarna schopt [medeverdachte 2] met kracht tegen de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] en daarna slaat [medeverdachte 2] hem op zijn hoofd en loopt weg.
[verdachte] en [medeverdachte 2] staan op nieuw bij [slachtoffer 1] . [verdachte] slaat [slachtoffer 1] tweemaal met kracht in zijn gezicht. [verdachte] en [medeverdachte 2] lopen vervolgens weg. [verdachte] komt dan weer terug en trapt [slachtoffer 1] achterwaarts tweemaal met kracht in het gezicht. Door de tweede trap komt [slachtoffer 1] met zijn hoofd op de grond terecht.
De aanmerkelijke kans op de dood
De beelden wijzen naar het oordeel van het hof zonder enige twijfel uit dat met potentieel dodelijke kracht is geschopt, getrapt en geslagen. Het uitoefenen van stomp mechanisch geweld op het hoofd én op de romp leveren een aanmerkelijk risico op met name intracerebraal letsel, aldus de forensisch geneeskundige rapportage van 24 juli 2019. Een dodelijke afloop is meestal te wijten aan een schedelhersentrauma en soms ook sterft iemand plots bij talrijke slagen en/of stompen/schoppen tegen het hoofd en gelaat met uitgesproken kneuzingen maar zonder hersenschedeltrauma. Ook het uitoefenen van stomp mechanisch geweld tegen de rug, kan levensbedreigend letsel opleveren, zoals levensbedreigend falen van de ademhaling, scheurwonden van de luchtpijp en grote bloedvaten (dossierpag. 421).
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en het lichaam, met kracht neerwaarts trappen in het gezicht en het met kracht slaan tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals de verdachte en zijn mededaders dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Het hof wijst hierbij onder andere op de trap achterwaarts van de verdachte tegen de linkerkant van het voorhoofd en de slaap van [slachtoffer 1] , waarop de schoenafdruk van de verdachte zichtbaar was (dossierpag. 52, 166-167).
Voorwaardelijk opzet: het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Zoals gezegd brengt naar algemene ervaringsregels het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en het lichaam, met kracht neerwaarts trappen in het gezicht en het met kracht slaan tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals de verdachte en zijn mededaders dat hebben gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, zeker waar het gaat om de kans op dodelijk hersenletsel, heeft een ieder – en bij gebreke van contra-indicaties dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van vorenbedoelde aanmerkelijke kans.
De door de verdachte en de medeverdachten verrichte geweldshandelingen, namelijk – onder andere – het [slachtoffer 1] na een aanloop met geschoeide voet tegen het hoofd schoppen en verder meermalen met kracht met geschoeide voet en met willekeur op verschillende plekken tegen het hoofd schoppen en hard in het gezicht trappen en in het gezicht slaan, waarbij het de verdachte was die met een aanloop met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte en later tweemaal achterwaarts met de hak van zijn schoen met kracht in het gezicht trapte van [slachtoffer 1] , waardoor het hoofd de grond raakte en waarbij het slachtoffer volkomen weerloos op de grond lag of zat en zich daartegen niet (meer) adequaat kon verweren, zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van bovenstaande acht het hof het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ad b.
Op de beelden is duidelijk te zien dat de verdachte op [slachtoffer 1] afrent en hem tegen het hoofd trapt. De medeverdachten slaan in de richting van en op het hoofd van [slachtoffer 1] , schoppen [slachtoffer 1] tegen het hoofd en schouder, duwen hem tegen de grond en smakken hem met flinke kracht op de grond. Daarna houdt de verdachte zijn hand met de handpalm omhoog in de richting van [slachtoffer 1] , buigt naar [slachtoffer 1] en neemt een op een telefoon gelijkend voorwerp aan uit de hand van [slachtoffer 1] . De verdachte maakt aanstalten om weg te lopen, richt zich opnieuw tot [slachtoffer 1] en houdt weer zijn hand in de richting van [slachtoffer 1] . De verdachte slaat [slachtoffer 1] twee keer met kracht in het gezicht en loopt weg. Weer draait de verdachte zich om en richt zich tot [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] gaat met zijn hand in zijn broekzak, haalt zijn hand er weer uit en terwijl hij zijn hoofd omhoog houdt, trapt de verdachte achterwaarts met kracht tweemaal in het gezicht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] strekt zijn arm en hand uit boven zijn hoofd en houdt in zijn hand een klein rechthoekig voorwerp vast, de verdachte neemt dat uit de hand van [slachtoffer 1] en rent weg.
[slachtoffer 1] verklaart hierover het volgende: “Zij begonnen op mij te slaan… vanaf toen ging het heel snel. Ik lag opeens op de grond en moest mijn spullen afgeven.” Op de vraag wie dat aan hem vroeg, antwoordde [slachtoffer 1] : “Dat weet ik niet. Ik heb wel een stem gehoord, maar niet gezien wie” en dat het ging om “Telefoon en mijn portemonnee” (dossierpag. 28-29).
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte aan [slachtoffer 1] duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn telefoon en portemonnee aan hem moest afgeven en dat [slachtoffer 1] door het jegens hem uitgeoefende geweld is bewogen tot de afgifte.
Op grond van het voorgaande acht het hof het onder feit 2 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Voor zover het verweer onder b. ziet op andere dan de bewezenverklaarde feiten, behoeft het geen bespreking.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk, voor het geval het hof oordeelt of overweegt dat de door de arts in het GGD-rapport gehanteerde term ‘aanmerkelijke kans’ gelijk is aan de ‘aanmerkelijke kans’ in juridische zin, het voorwaardelijk verzoek gedaan de arts op te roepen als getuige-deskundige, teneinde hem te kunnen bevragen over hetgeen hij met die geschetste kans heeft bedoeld teneinde te kunnen vaststellen of diens bevindingen stroken met het juridische begrip ‘aanmerkelijke kans’.
Het hof acht geen noodzaak aanwezig tot het horen van de forensisch deskundige. Nu het hof zelfstandig oordeelt of voldaan is aan het juridische begrip ‘aanmerkelijke kans’, is de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet vervuld en hoeft op het verzoek niet te worden beslist.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

de voortgezette handeling van medeplegen van poging tot doodslag

en

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg

en

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. De verdachte heeft samen met twee mededaders aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd, gezicht en schouder geschopt, getrapt en geslagen, terwijl [slachtoffer 1] op straat op de grond zat of lag. Bovendien heeft de verdachte met geweld [slachtoffer 1] gedwongen om zijn telefoon en portemonnee af te geven. Door het jegens hem uitgeoefende geweld is [slachtoffer 1] gewond geraakt. Hij heeft letsel opgelopen aan zijn hoofd, gezicht en achter zijn oor, zijn pols is pijnlijk geraakt en er is een stuk tand afgebroken. Verder heeft hij last gekregen van slaapproblemen en psychische problemen en is bij hem PTSS vastgesteld.
Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel niet ernstiger was. Ook veroorzaken dit soort feiten, gepleegd aan het einde van een uitgaansavond midden op straat in het centrum van de stad, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juli 2020 blijkt dat de verdachte eerder meermalen door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld, waaronder wegens een geweldsdelict.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ Antes Advies van 1 augustus 2019. Daarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod op te leggen.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zijn gebleken uit het strafdossier en uit hetgeen de verdachte en zijn raadsman op de terechtzitting van het hof hebben aangevoerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte gewogen dat hij in vergelijking met zijn mededaders, het ernstigste geweld heeft gepleegd. Ook zijn er meer feiten bij de verdachte bewezenverklaard, reden waarom een hogere straf aan verdachte wordt opgelegd dan aan zijn mededaders.
Het hof heeft in het voordeel van verdachte verder in aanmerking genomen dat de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep oprecht berouwvol getoond heeft en aangegeven heeft open te staan voor een gesprek met [slachtoffer 1] .
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het dictum, een passende bestraffing. Het voorwaardelijke deel van de straf dient ook als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.999,33 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 50,00 reiskosten (ziekenhuis, huisarts, psycholoog)
€ 210,00 kleding
€ 150,00 vergoeding telefoon
€ 25,00 vergoeding portemonnee
€ 56,83 vergoeding ID-pas
€ 7,50 vergoeding bankpas
€ 2.500,00 smartengeld
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering geheel toegewezen tot het bedrag van € 2.999,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen. Met betrekking tot de begroting van die schade overweegt het hof als volgt.
Het hof acht aannemelijk dat de materiële schade, die de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geleden heeft, bestaat uit € 50,00 reiskosten, € 210,00 kosten kleding, € 150,00 vergoeding telefoon, € 25,00 vergoeding portemonnee, € 56,83 vergoeding ID-pas en € 7,50 vergoeding bankpas.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, die het hof toewijsbaar acht op grond van art. 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, gelet op het aan de benadeelde partij toegebrachte lichamelijk letsel, acht het hof toekenning van een bedrag van € 2.500,00 op basis van de thans beschikbare informatie billijk, gelet op de aard en de ernst van het feit, de momenteel bekende gevolgen die dit feit heeft gehad voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen.
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde bedrag van € 2.999,33 aan schadevergoeding geheel toewijsbaar is. De verdachte is tot vergoeding van dat bedrag gehouden, tot een bedrag van € 2.760,00 samen met zijn mededaders.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu uit de stukken niet blijkt wanneer de reiskosten precies gemaakt zijn, stelt het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente over een bedrag van € 50,00 op 3 september 2019, de datum waarop de vordering bij de rechtbank is ingediend. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het resterende bedrag van € 2.949,33 stelt het hof op 23 maart 2019, de datum waarop de overige schade is ingetreden.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.999,33. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk, tot een bedrag van € 2.760,00 samen met zijn mededaders.
Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert en ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.999,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019 over een bedrag van € 2.949,33 en vanaf 3 september 2019 over een bedrag van € 50,00 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 56, 57, 287, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij SVG Reclassering Limburg Mondriaan. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te oefenen;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door de forensische polikliniek Mondriaan of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt aan de hand van urineonderzoek en de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe frequent de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.999,33 (tweeduizend negenhonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent), bestaande uit € 499,33 (vierhonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte aansprakelijk is, tot een bedrag van € 2.760,00 hoofdelijk met zijn mededaders, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019 over een bedrag van € 2.949,33 en vanaf 3 september 2019 over een bedrag van € 50,00 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.999,33 (tweeduizend negenhonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent), bestaande uit € 499,33 (vierhonderdnegenennegentig euro en drieëndertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte aansprakelijk is, tot een bedrag van € 2.760,00 hoofdelijk met zijn mededaders, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019 over een bedrag van € 2.949,33 en vanaf 3 september 2019 over een bedrag van € 50,00 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 16 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Martens is buiten staat het arrest mede te ondertekenen