6.05uur: where is [betrokkene] ?
With me mate 10 minutes from unit
06:34 uur: No we are at unit lol.
De verdachte is huurder van het pand aan de [adres 2] met ingang van 1 december 2018 (dossierpagina 59).
In totaal zijn er 2 particuliere huurders en 1 bedrijf (dossierpagina 58).
Verdachte huurde het grootste deel van de loods en was bezig een koelcel te bouwen (dossierpagina 66). De verdachte had tegen een van de eigenaren verteld dat hij de koelcel bouwde om goederen voor korte tijd op te slaan die in de loods uitgeladen werden en daarna naar een ander land gingen.
[medeverdachte 1] (dossierpagina 152) heeft verklaard dat de baas hem had opgepikt in Zwijndrecht omdat de baas loods werk voor hem had, een vrachtwagen met kip om uit te laden. De tas kwam uit het voertuig waarmee hij op 6 februari 2019 naar de loods is gegaan. Gebleken is dat [medeverdachte 1] een alias is van [medeverdachte 1] (dossierpagina 212, dossier [medeverdachte 1] / [medeverdachte 1] ), die onder meer internationaal gezocht wordt in verband met overtredingen van de Opiumwet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de medeverdachte had meegenomen naar zijn pand (dossierpagina 172). Hij heeft hem meegenomen in de ochtend en omstreeks 14:00-14:30 uur achtergelaten omdat hij naar een afspraak in Breda ging. Toen hij later terugkwam bij de loods zag hij politie en is hij weggereden.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij benaderd werd door iemand in november om kip te leveren aan een klant in Engeland. Hij heeft twee keer eerder kippenvlees opgestuurd naar Engeland en laten transporteren. De vriescel was nog niet in gebruik. [bedrijf 1] heeft twee keer het transport gedaan. Op 6 februari kon het niet door gaan.
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op 5 februari 2019 bij de slagerij [bedrijf 3] is geweest.
Voor wat betreft de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne overweegt het hof evenals de rechtbank dat 13 van de 15 aangetroffen pakketten zijn beschreven. Deze 13 pakketten hadden een netto gewicht van totaal 14.338 gram. De eerste twee pakketten zijn in deze beschrijving niet meegenomen. Deze hadden een brutogewicht van 1.246 en 1.252 gram. Uitgaande van een gemiddeld netto gewicht van 1.103 gram per pakket hebben de 15 aangetroffen pakketten een gewicht gehad van ongeveer 16,5 kilogram.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte als medepleger te Bergen op Zoom op 6 februari 2019 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 16,5 kilo cocaïne. Daartoe is vereist dat de cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte en de medeverdachte heeft bevonden en dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Vast staat dat de sporttas met daarin de cocaïne op 6 februari 2019 omstreeks 15:15 uur zich in de kantoorruimte bevond van het door de verdachte gehuurde deel van het pand in Bergen op Zoom. Het betrof een grote zwarte tas die kennelijk door verbalisant [verbalisant 2] gelijk werd opgemerkt en die derhalve ook voor de aanwezigen zichtbaar en binnen handbereik was.
Het hof constateert dat de verklaringen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] niet met elkaar overeenstemmen. Ze verklaren immers tegenstrijdig over wat er op 5 en 6 februari 2019 is gebeurd en over de sporttas.
Verdachte heeft verklaard nooit een sporttas te hebben gezien, terwijl [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de sporttas uit de auto van de verdachte kwam. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij kwam om kip uit te laden terwijl de verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] door hem is meegenomen omdat deze [medeverdachte 1] een afspraak had in de buurt van Bergen op Zoom. Hij zou voor het vervoer van [medeverdachte 1] betaald worden door een persoon van wie hij de naam niet wil noemen.
Het hof constateert dat de medeverdachte [medeverdachte 1] gelijk op 6 februari 2019 tegen de politie heeft verklaard dat hij in het pand was vanwege een Marokkaanse vriend. Voorts heeft hij diezelfde dag in zijn eerste verklaring op 6 februari 2019 als verdachte bij de politie verklaard dat de tas in de ochtend uit de auto van de baas is gekomen waarmee hij doelt op de verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij er ingeluisd is en dat [medeverdachte 1] alles met de drugs te maken gehad moet hebben en dat de sporttas waarschijnlijk het pand binnen is gebracht op het moment dat hij weg is geweest om naar zijn afspraak in Breda te gaan om een uur of twee, half drie.
Het hof constateert met betrekking tot de verklaringen van de verdachte dat hij wisselend heeft verklaard over de dag waarop hij [medeverdachte 1] voor het eerst heeft getroffen. In eerste aanleg heeft hij verklaard dat dit op 5 februari 2019 is geweest terwijl hij in hoger beroep op de terechtzitting heeft verklaard dat hij hem op 6 februari 2019 voor het eerst heeft gezien.
Daar komt bij dat [medeverdachte 1] kennelijk in de middag op 5 februari 2019 op een adres in [locatie] alwaar het bedrijf [bedrijf 3] is gevestigd een foto heeft gemaakt van een krat met kippenvlees. De verdachte is diezelfde dag ook bij dit bedrijf geweest. Dit duidt op een connectie tussen [medeverdachte 1] en de verdachte aangaande de aankoop van kippenvlees.
Verdachte wil geen openheid van zaken geven omtrent de persoon die hem gevraagd heeft om [medeverdachte 1] mee te nemen. Ook kon verdachte geen informatie verstrekken over wat [medeverdachte 1] ging doen in de buurt van Bergen op Zoom of met wie of op welk tijdstip [medeverdachte 1] dan een afspraak zou hebben, hetgeen merkwaardig overkomt gelet op het gegeven dat [medeverdachte 1] zo’n acht uur samen met de verdachte in het pand is geweest. Datzelfde geldt voor het achterlaten van [medeverdachte 1] in het door de verdachte gehuurde pand.
Gezien het voorgaande acht het hof de verklaringen van de verdachte over de reden van de komst van [medeverdachte 1] naar de loods en zijn aanwezigheid aldaar op 6 februari 2019 ongeloofwaardig.
Voor de stelling van de verdachte dat de tas, tijdens zijn korte afwezigheid, naar binnen moet zijn gebracht – omdat immers een ieder toegang had tot het pand – is geen enkele aanwijzing te vinden in het dossier.
De eigenaren van het pand, gehoord bij de raadsheer-commissaris, hebben niet verklaard over andere bezoekers op die dag, behalve de huurder [medeverdachte 2] . Alleen de verdachte en [medeverdachte 2] hadden een sleutel. De particulier naast [medeverdachte 2] had geen eigen sleutel. Zij moest altijd bellen om binnen te komen. [medeverdachte 2] was volgens de verklaring van de verdachte maar heel kort geweest en weer vertrokken voordat verdachte wegging. Van andere bezoekers is niets gebleken.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 1] dat de tas in de ochtend vanuit de auto van de verdachte het pand is binnengebracht. Dat hij niet geloofwaardig heeft verklaard omtrent de inhoud van de tas en de werkelijke reden van zijn komst naar de loods doet daar niet aan af.
Voorts overweegt het hof dat van enig “inluizen” van de verdachte, zoals door de verdediging is betoogd, niets is gebleken.
Het hof gaat er derhalve vanuit, dat de tas, zoals [medeverdachte 1] tijdens zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard, het pand is binnengebracht in de ochtend, vanuit de auto van de verdachte en dat verdachte en [medeverdachte 1] derhalve tot het moment dat verdachte het pand verliet aanwezig zijn geweest in de bedrijfsruimte waar de tas zich bevond.
De verklaring van de verdachte dat hij op 6 februari 2019 in de loods geen tas heeft gezien acht het hof ongeloofwaardig gelet op de waarnemingen daarover van verbalisant [verbalisant 2] .
De tas met daarin de cocaïne bevond zich in de machtssfeer van de verdachte, aangezien de tas vanuit de auto van verdachte het bedrijfspand van de verdachte is binnengebracht en tijdens zijn aanwezigheid aldaar in zijn directe omgeving is geweest.
De gang van zaken rond het transport van vier pallets met vers kippenvlees roept vele vragen op. De handelswijze van de verdachte is ongebruikelijk en oogt weinig professioneel. De verdachte wilde het verse kippenvlees laten bezorgen bij zijn bedrijfspand en dit daar ongekoeld in afwachting van de komst van de transporteur laten staan, terwijl de verdachte zelf op de zitting bij het hof heeft verklaard dat de voorschriften rond het transport van kippenvlees erg streng zijn, en een klein temperatuurverschil van 0,1 graad reden kan zijn een lading te weigeren.
De verdachte wilde kennelijk het transport naar Engeland zo spoedig mogelijk op of na 6 februari 2019 laten plaatsvinden. Op 6 februari 2019 heeft de verdachte bij de transporteur geïnformeerd wanneer het transport zou kunnen plaatsvinden. Bij de transporteur ontstonden twijfels over het voorgenomen transport toen bleek dat het vlees uitsluitend gekoeld vervoerd moest worden. De verdachte heeft geen uitleg gegeven over wanneer het transport zou moeten plaatsvinden, noch wie het verse kippenvlees zou leveren. Evenmin heeft de verdachte toegelicht waarom bij zijn bedrijfspand ‘overslag’ van het kippenvlees moest plaatsvinden en het niet direct door de transporteur bij de leverancier kon worden opgehaald. Verder heeft de verdachte nagelaten enig inzicht te verschaffen in zijn contactpersoon en de afnemer in Engeland.
Tegen de achtergrond van deze ongebruikelijke en verdachte omstandigheden rond het transport van de vier pallets met vers kippenvlees en de gebleken betrokkenheid van de medeverdachte [medeverdachte 1] bij kippenvlees, blijkend uit de foto op zijn mobiele telefoon, en de aanwezigheid van die medeverdachte in het bedrijfspand acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de sporttas ongeloofwaardig.
Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de verdachte, toen hij terug kwam bij zijn pand, geconfronteerd met politie aanwezigheid aldaar, zich met zijn auto weer uit de voeten heeft gemaakt, en zich heeft schuilgehouden voor de politie.
Gezien de inhoud van de bewijsmiddelen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte gezamenlijk wetenschap van de partij cocaïne hebben gehad en deze cocaïne zich ook in hun gezamenlijke machtssfeer heeft bevonden. Dat niet uitsluitend de verdachte zeggenschap over de partij cocaïne had, blijkt uit het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 1] alleen met de uiterst kostbare partij cocaïne in de loods van de verdachte is achtergebleven, toen de verdachte rond 14:00-14:30 uur in de richting van Breda vertrok.
Het hof verwerpt het verweer en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 16,5 kilogram cocaïne. Het bezit en het gebruik van harddrugs brengt allerlei maatschappelijke onwenselijke effecten met zich mee en daarnaast kan het de volksgezondheid schaden. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2020, waaruit blijkt dat hij reeds veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld, met name voor vermogensdelicten, maar niet voor overtreding van de Opiumwet. Voorts heeft het hof gelet op zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij voor het aanwezig hebben van 10 tot 20 kilogram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden passend wordt geacht. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van de oriëntatiepunten af te wijken. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest met zich brengt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 11 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.