ECLI:NL:GHSHE:2020:3556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
200.282.823_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de beëindiging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de ondertoezichtstelling te verlengen. De kinderen stonden sinds 7 januari 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Intervence (de GI). De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer was en dat de GI onterecht had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling na een incident tussen de vader en [minderjarige 2]. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2020 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Wouters, terwijl de GI en de vader ook hun standpunten naar voren brachten. Het hof overwoog dat, hoewel er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, de moeder de noodzakelijke hulpverlening had aanvaard en dat de GI niet sturend had opgetreden. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was en vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de verlenging van de ondertoezichtstelling. De beslissing werd op 19 november 2020 uitgesproken door mr. M.J. van Laarhoven in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 november 2020
Zaaknummer : 200.282.823/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/372836 / JE RK 20-1013
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Wouters,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L. Wierstra.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 juni 2020.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2020, heeft de moeder het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de ondertoezichtstelling over de kinderen wordt beëindigd dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
De GI heeft verweer gevoerd bij ‘gezinsrapportage ten behoeve van het hoger beroep’, ingekomen ter griffie op 16 oktober 2020, en, naar het hof begrijpt, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De vader heeft zich bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2020, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Wouters,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader en de raad zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt. Hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling, buiten aanwezigheid van partijen, gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met producties van de advocaat van de moeder van 22 oktober 2020;
- het V6-formulier met productie (het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg) van de advocaat van de moeder van 26 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad en hebben tot in 2011 samengewoond. Zij zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005.
3.2.
De kinderen zijn door de vader erkend. De ouders oefenen het gezag over de kinderen gezamenlijk uit. De kinderen wonen bij de moeder.
3.3.
De kinderen staan sinds 7 januari 2019 onder toezicht van de GI.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 7 juli 2020 tot 7 januari 2021. De behandeling van het resterende verzoek – de GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht tot 7 juli 2021 – heeft de rechtbank aangehouden tot de zitting van 14 december 2020.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen is niet noodzakelijk, nu geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en/of de benodigde hulpverlening ook op vrijwillige basis wordt geaccepteerd. De GI heeft bij besluit van 24 april 2020 aan de ouders bericht dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn en dat zij daarom geen verlenging van de ondertoezichtstelling zal verzoeken. De GI heeft dat vervolgens toch gedaan naar aanleiding van een fysieke escalatie die tussen de vader en [minderjarige 2] heeft plaatsgevonden. Dit is ten onrechte. De kinderen willen sinds die escalatie zelf niet meer naar de vader gaan. Dit hebben zij in gesprekken met de betrokken hulpverlening ( [hulpverlening] ) ook kenbaar gemaakt. Als (een van) de kinderen op een gegeven moment te kennen geven dat zij het contact met de vader willen herstellen, zal de moeder hieraan meewerken en de kinderen hierin ondersteunen, zoals zij in het verleden altijd heeft gedaan. Er is geen sprake van strijd tussen de ouders. De moeder heeft nu geen contact met de vader, omdat er geen contact tussen de vader en de kinderen is.
De moeder erkent dat [minderjarige 2] problemen heeft op school. De school is samen met een regionaal team aan het kijken of [minderjarige 2] in een zorgklas geplaatst kan worden en daar op zijn plek is. De leerplichtambtenaar is hierbij betrokken. Dit traject loopt zonder bemoeienis vanuit de GI. Ten aanzien van [minderjarige 1] zijn er geen problemen op school. Hij is overgegaan van HAVO 4 naar HAVO 5.
Aan hulpverlening krijgt de moeder hulp van het Leger des Heils in de vorm van [hulpverlening] . De moeder heeft vertrouwen in deze hulpverlening die al langere tijd loopt. Andere (psychische) hulpverlening heeft zij niet nodig, gelet op de hulpverlening die zij in het verleden heeft afgerond (onder andere EMDR-therapie voor het verwerken van een traumatisch verleden). De moeder is in staat om zelf hulpverlening in te schakelen voor haar en de kinderen als dit nodig is. Een voorbeeld hiervan is dat zij voor [minderjarige 2] , die sinds het incident met de vader last heeft van paniekaanvallen, via de huisarts hulp heeft gezocht. Als er meer specialistische hulpverlening nodig is, volgens de school of de hulpverlening, zal de moeder die accepteren. De ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk. De GI treedt niet sturend op en de moeder ervaart stress door de wijze waarop de ondertoezichtstelling door de GI wordt uitgevoerd.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
De ouders hebben eerder in het kader van de ondertoezichtstelling grote stappen gezet, daarom is in het voorjaar 2020 het besluit tot beëindiging van de ondertoezichtstelling genomen. Na een groot incident zijn de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen echter herleefd en is besloten om verlenging van de ondertoezichtstelling te vragen.
De ouders zijn niet meer in staat om met elkaar te communiceren over de kinderen. De kinderen worden hierdoor opnieuw belast met de onderlinge strijd tussen de ouders.
Er sprake van stagnatie in de zorgregeling. De kinderen hebben te kennen gegeven dat zij niet meer naar de vader willen. Er moet gekeken worden naar wat er, na de inzet van [hulpverlening] , nodig is voor het contactherstel met de vader. [minderjarige 2] dient specialistische GGZ hulp te krijgen voor zijn paniekaanvallen.
Verder heeft de school zorgen over de kinderen. De kinderen zijn vaak afwezig op school. De school krijgt moeilijk contact met de moeder of de kinderen. [minderjarige 2] volgt vanaf maart 2020 geen onderwijs. De leerplichtambtenaar en de school zijn betrokken bij het vinden van passend onderwijs voor [minderjarige 2] .
De moeder belast de kinderen met gebeurtenissen uit het verleden, waaruit blijkt dat zij haar verleden en angsten nog niet heeft verwerkt. Het is daarom van belang dat de moeder opnieuw start met intensieve hulpverlening voor zichzelf.
De GI wenst de hulpverlening ten behoeve van de kinderen en de moeder te volgen en de regie te voeren, omdat de door de moeder gezette stappen richting hulpverlening nog pril zijn. De GI staat achter de reeds lopende hulpverlening van [hulpverlening] .
3.8.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Hij erkent dat een fysieke escalatie tussen hem en [minderjarige 2] heeft plaatsgevonden en dat hij onjuist heeft gehandeld. De vader heeft een emotie regulatie stoornis. Hij had hiervoor al hulp gezocht en is in behandeling bij een psycholoog. De vader heeft na het incident zijn excuses aangeboden aan [minderjarige 2] en heeft nog een goed gesprek gehad met hem. De vader meent dat de negatieve houding van de moeder richting hem een rol speelt in de keuze van de kinderen om niet meer naar hem te komen. De kinderen hebben recht op en belang bij contact met de vader. Het is mede aan de moeder om de kinderen te stimuleren om contact te hebben met de vader. Dat gebeurt nu niet. De vader had graag op constructieve wijze contact met de moeder willen hebben. Om te voorkomen dat de kinderen verder in een strijd tussen de ouders terecht komen, heeft de vader besloten de kinderen rust te geven en nu geen contact met de moeder te hebben.
Het gaat niet goed met [minderjarige 2] . Hij zit niet goed in zijn vel, heeft last van angsten op school en zondert zich vaak af. De vader vermoedt dat schaamte een grote rol speelt bij [minderjarige 2] , wat het accepteren van hulp bemoeilijkt. De vader vraagt zich af of de moeder voldoende inspeelt op deze problemen en de hulpverlening inzet, die nodig is voor [minderjarige 2] .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. De ouders hebben gewerkt aan de verbetering van hun onderlinge communicatie en aan de uitvoering van een contactregeling tussen de vader en de kinderen. Na de escalatie tussen de vader en [minderjarige 2] in maart 2020 is de situatie tussen de ouders geëscaleerd met als gevolg dat er inmiddels geen contact en communicatie tussen de ouders meer plaatsvindt. Ook is de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op initiatief van de kinderen stopgezet en hebben de kinderen onder andere in gesprekken met [hulpverlening] te kennen gegeven geen omgang meer met de vader te willen hebben. De moeder lijkt in haar reactie op het gebeuren tussen de vader en [minderjarige 2] niet geheel los te zijn van de gebeurtenissen die zijzelf in het verleden tijdens haar relatie met de vader heeft meegemaakt. De vader heeft besloten de kinderen en de moeder voorlopig niet te benaderen om de kinderen rust te gunnen. Ten aanzien van [minderjarige 1] zijn er zorgen over zijn schoolverzuim. Hij is overgaan naar 5 HAVO en oriënteert zich op een vervolgstudie.
Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn er zorgen over zijn paniekaanvallen en schoolgang. Sinds maart 2020 is [minderjarige 2] niet naar school geweest. De leerplichtambtenaar is betrokken bij het vinden van een passende school voor [minderjarige 2] .
Gezien het geheel van voornoemde bestaande zorgen is het hof van oordeel dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
3.9.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is voor de kinderen of voor de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd. Het hof is van oordeel dat aan deze laatste voorwaarde niet is voldaan. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de moeder de noodzakelijke hulp aanvaardt.
De moeder heeft hulp van het Leger des Heils in de vorm van [hulpverlening] en die verloopt goed. In de afgelopen maanden zijn de zorgen over de kinderen en met name [minderjarige 2] toegenomen, maar heeft de moeder de benodigde hulp ingeschakeld. [minderjarige 2] heeft inmiddels voor zijn paniekaanvallen gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts voor geestelijke gezondheidszorg en fysiotherapie voor zijn spanningen. Daarnaast heeft de moeder zelf het contact met de leerplichtambtenaar onderhouden en wordt met zijn hulp naar een passende school voor [minderjarige 2] gezocht. In gesprekken tussen de kinderen en [hulpverlening] is het contact tussen de vader en de kinderen aan de orde geweest. De moeder heeft ook daarin haar medewerking getoond. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de toezegging van de moeder dat zij, indien andere of extra hulpverlening door het Leger des Heils of de school wordt geadviseerd, dit advies zal opvolgen.
De GI heeft te kennen gegeven dat zij de regie wil voeren, maar tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat hiervan geen sprake is (geweest). De moeder heeft zelf de hulpverlening ingezet en aanvaard. De GI heeft haar en de kinderen geen kader geboden en voorts niet aangegeven hoe de vader in de hulpverlening kan worden betrokken na het incident in maart 2020. Evenmin is gebleken dat de GI op een andere wijze sturend is opgetreden.
3.9.5.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment niet meer aan de gronden van artikel 1:255 BW wordt voldaan. Weliswaar is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, maar gezien de hulpverlening die de moeder aanvaardt en inzet én het ontbreken van regie door de GI, acht het hof de maatregel van ondertoezichtstelling niet langer aangewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking deels zal worden vernietigd en
en het inleidend verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2020, voor zover die betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen vanaf heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, voor zover dat betreft de periode van ondertoezichtstelling vanaf heden;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2020 voor zover het betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers is op 19 november 2020 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.