ECLI:NL:GHSHE:2020:3555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
200.281.119_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing over gezamenlijk gezag in een ouderschapskwestie met ondertoezichtstelling

In deze zaak, die op 19 november 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 april 2020, waarin gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind werd toegekend aan zowel de moeder als de vader. De moeder verzocht de beschikking te vernietigen, omdat zij van mening was dat de communicatie tussen haar en de vader slecht was en dat gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar was. De vader daarentegen verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, met als argument dat de communicatie niet zo slecht was als de moeder beweerde en dat er geen ernstige contra-indicaties waren voor gezamenlijk gezag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2020, die deels via videobellen plaatsvond vanwege COVID-19, werd duidelijk dat beide ouders onder begeleiding stonden van de Makker en dat er een ondertoezichtstelling was om hen te helpen beter met elkaar om te gaan. De GI (gecertificeerde instelling) en de Raad voor de Kinderbescherming gaven aan dat er een langzame verbetering in de communicatie tussen de ouders zichtbaar was, maar dat er nog veel werk aan de winkel was. Het hof oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat de samenwerking tussen hen, hoewel stroef, verbeterd kon worden met de juiste ondersteuning.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van gezamenlijk gezag voor het welzijn van het kind. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het hof deed een oproep aan de ouders om respectvol met elkaar om te gaan, gezien de lange termijn relatie die zij als ouders van het kind met elkaar hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 november 2020
Zaaknummer: 200.281.119/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/350894 FARK 18-5598
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
in dit hoger beroep woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.M. Mallant.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 24 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over de toekenning van het gezamenlijk gezag en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en aanvulling van feiten en gronden, het verzoek van de vader alsnog af te wijzen met veroordeling van de vader in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2020, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder als ongegrond te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden, en het verzoek van de moeder om hem te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. De mondelinge behandeling is fysiek bijgewoond door:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
Gebleken is dat de moeder op de dag van de mondelinge behandeling kampte met verkoudheidsklachten. In verband met de uitbraak van het virus COVID-19 heeft het hof daarom op grond van “de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid” toestemming gegeven dat de moeder en haar advocaat de mondelinge behandeling konden bijwonen via videobellen. Vanwege technische problemen met de Skype-verbinding, heeft het hof een dubbele telefoonverbinding tot stand gebracht met mr. Bakker en de moeder, zodat alle betrokkenen de mondelinge behandeling hebben kunnen bijwonen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 april 2019 en tweemaal een proces-verbaal van de gecombineerde mondelinge behandeling in eerste aanleg van 2 april 2020;
- het V-formulier met bijlagen (producties 12 t/m 17) van de advocaat van de moeder van 25 september 2020;
- de brief met bijlagen (producties 18 en 19) van de advocaat van de moeder van 6 oktober 2020;
-de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde pleitnota van de advocaat van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De vader heeft [minderjarige] erkend en er partijen zijn een zorgregeling overeengekomen (bij beschikking van 24 april 2020) waarbij [minderjarige] , kort gezegd, de ene week van vrijdagmiddag tot maandagmorgen bij de vader verblijft en de andere week van woensdagmiddag tot vrijdagmiddag alsmede zes weken vakantie per jaar.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 april 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
De communicatie tussen partijen is slecht. De verwachting is niet dat dit binnen afzienbare tijd zal verbeteren. De problemen bestaan al sinds 2016. Hulpverleningstrajecten hebben hier geen verbetering in weten aan te brengen. In augustus 2017 zijn partijen gestart met Ouderschap Blijft. In de tussentijdse evaluatie van 11 juli 2018 merkt Juzt op dat het voor de ouders lastig is om op een adequate manier met elkaar te communiceren en dat het onderling wantrouwen groot is wat een goede communicatie in de weg lijkt te staan. De gezamenlijke gesprekken zijn gestopt omdat er geen verbetering zichtbaar was in de communicatie van partijen. Amarant Breda is in het kader van Ouder-Kind relatie betrokken geweest. Uit het voortgangsverslag van 9 januari 2019 blijkt ook dat de communicatie van partijen niet goed is. Verder is ook MEE betrokken geweest. Tijdens het netwerkoverleg van 15 januari 2019 was iedereen het erover eens dat er geen samenwerking tussen de ouders is en dat de communicatie slecht is. Juzt heeft haar zorgen geuit: de ouders staan lijnrecht tegenover elkaar en de communicatie zou de afgelopen periode zelfs zijn verslechterd in plaats van verbeterd ondanks alle hulpverlening. Sinds de beslissing van de rechtbank stelt de vader iedere beslissing ter discussie. Er was discussie over de wisseling van kinderdagverblijf, de zwemles en de aanmelding op school. De moeder verwacht dat de vader niet gaat meewerken aan de verhuizing van de moeder. De vader heeft [minderjarige] zonder overleg met de moeder ingeschreven voor de noodopvang tijdens de Coronaperiode. De vader praat negatief tegen en over de moeder. Gezamenlijk gezag is voor de moeder onmogelijk om uit te voeren. De moeder heeft al sinds de geboorte van [minderjarige] alle beslissingen zelf genomen en zij heeft de vader altijd geïnformeerd en geconsulteerd. Zij zal dit ook altijd blijven doen.
3.5.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De raad heeft in het rapport van 28 februari 2020 geadviseerd tot gezamenlijk gezag met als belangrijke overweging dat de moeder gebruik maakt van de positie van het toen nog eenhoofdig gezag en de vader niet betrekt bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] en dat andere maatregelen geen verbetering voor het welzijn van [minderjarige] zullen meebrengen.
De communicatie tussen partijen is niet zo slecht als de moeder doet voorkomen. Bovendien kan een minder goede communicatie niet leiden tot doorbreking van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag.
Over het kinderdagverblijf: de moeder heeft de vader pas achteraf geïnformeerd over de wisseling terwijl [minderjarige] volgens de zorgregeling de volgende ochtend (6 maart 2020) door de vader van het andere kinderdagverblijf opgehaald zou moeten worden.
Over de basisschool: de moeder heeft [minderjarige] na de zitting bij de rechtbank, maar nog voordat de beschikking werd gegeven, ingeschreven op een basisschool zonder te wachten op instemming van de vader.
Over de verhuizing: de vader heeft geen problemen met de verhuizing binnen [woonplaats moeder] .
Over de zwemles: partijen hadden overleg met elkaar wanneer [minderjarige] met zwemles zou beginnen.
Over de noodopvang: de vader heeft slechts geïnformeerd over de mogelijkheden van noodopvang. Hij nam geen beslissing zonder met de moeder te overleggen. De vader heeft dit met name gedaan omdat de raad zorgen heeft over het welzijn van [minderjarige] bij de moeder thuis en de raad aangaf dat daar in de Coronatijd nog minder zicht op is.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat beide ouders een begeleider hebben bij Makker. Makker heeft (onder meer) als doel is om de zorgen die beide ouders hebben over [minderjarige] als zij bij de andere ouder verblijft, weg te nemen. Uit alle interactie tussen de ouders, blijkt dat ze elkaar diskwalificeren als opvoeder. De diskwalificatie kan eruit worden gehaald als de ouders meer zicht krijgen in elkaars thuissituatie, zodat het vertrouwen in de ander kan groeien. Makker is in juni 2020 begonnen. De GI ziet een langzame verbetering in de communicatie/samenwerking tussen de ouders; dit was minder toen de moeder nog alleen het gezag over [minderjarige] had. Het gezamenlijk gezag zorgt juist voor minder onrust voor [minderjarige] . De GI vindt het niet in het belang van [minderjarige] als de moeder het gezag alleen blijft uitoefenen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag is eenhoofdig gezag gegeven. Van ernstige contra-indicaties is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof ziet dat de samenwerking tussen de ouders stroef verloopt en dat hun manier van communiceren/samenwerken te wensen overlaat. Beide ouders wantrouwen en diskwalificeren elkaar. De oplossing hiervoor is echter niet, zoals de moeder wenst, dat zij alleen het gezag over [minderjarige] moet blijven dragen. Beide ouders staan nog maar aan het begin van het proces waarin zij, onder leiding van de GI, (weer) gaan leren de verbinding met elkaar aan te gaan en erop te leren vertrouwen dat [minderjarige] het bij beide ouders goed heeft. Dit kost tijd. De hulp van de GI en Makker is nog maar net begonnen (respectievelijk 24 april 2020 en juni 2020). Het hof verwacht dat de samenwerking en communicatie tussen de ouders binnenkort zal verbeteren. Dat de ouders samen de huidige zorgregeling overeen zijn gekomen, is een stap in de goede richting. Bovendien kunnen partijen zich voorlopig nog wenden tot de GI als zij samen niet uit een gezagskwestie komen; de ondertoezichtstelling is er immers om de ouders te ondersteunen op de weg naar goed ouderschap.
Het hof betrekt ook bij de beoordeling dat de vader sinds de vaststelling van de huidige zorgregeling (ook sinds 24 april 2020) een actieve rol in het leven van [minderjarige] heeft gekregen. Ouderschap brengt verantwoordelijkheden met zich; hierbij past het dat de vader – net als de moeder – een rol krijgt toebedeeld. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de vader deze verantwoordelijkheid niet aan zou kunnen.
3.8.3.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de moeder te weinig feiten en/of omstandigheden heeft gesteld om te aanvaarden dat [minderjarige] daadwerkelijk klem en/of verloren zal raken tussen haar ouders en/of dat het in het belang van [minderjarige] anderszins noodzakelijk is om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De voorbeelden die de moeder heeft opgesomd om het hof te overtuigen dat hier wel sprake van is, zijn door de vader voldoende gemotiveerd betwist. Het hof acht de vader dan ook in staat om op een adequate wijze invulling te geven aan zijn gezagsrol.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit onderdeel bekrachtigen.
Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.4.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en deze procedure over hun gezamenlijke kind gaat.
Tot slot
3.8.5.
Ten behoeve van de ouders en de GI, merkt het hof nog het volgende op.
De moeder is gewend om sinds de geboorte van [minderjarige] alle beslissingen zelf te nemen. Deze situatie heeft de rechtbank doorbroken. De moeder
moetnu de samenwerking met de vader aangaan als er beslissingen moeten worden genomen voor [minderjarige] . Dit levert problemen op. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende waargenomen: de moeder is verbaal sterk en drukt zich strijdvaardig uit. De vader doet dit niet en neemt een afwachtende houding aan. De vader heeft verklaard dat hij alles aan de instanties overlaat. Dat de vader vervolgens – niet direct richting de moeder, maar via zijn derden (familie) en/of instanties – forse kritiek blijft uiten op de opvoedrol van de moeder, is niet helpend voor de goede samenwerkingsrelatie die de ouders omwille van [minderjarige] proberen, en zullen moeten, bereiken. Het hof vraagt de GI aandacht te hebben voor deze dynamiek tussen de ouders en de ouders hierbij te helpen. Van de ouders verwacht het hof dat zij zich respectvol naar
elkaarleren uiten; ook Makker kan de ouders hierbij helpen. [minderjarige] is nog maar drie jaar oud en partijen zullen nog lange tijd aan elkaar verbonden blijven als ouders van [minderjarige] .
3.8.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.J. Witkamp en is op 19 november 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.