ECLI:NL:GHSHE:2020:3554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
200.270.287_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging hoofdverblijfplaats bij vader en zorgregeling moeder/zoon ondanks verbroken contact

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2005, en de zorgregeling tussen de moeder en de zoon. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het contact met haar zoon verbroken en verzoekt om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is. De vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 oktober 2020, waarbij de moeder niet aanwezig was. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben ook hun standpunten naar voren gebracht.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, en dat er een zorgregeling zou zijn waarbij de moeder eenmaal per veertien dagen omgang heeft met haar zoon. De moeder is van mening dat deze beslissing te vergaand is en dat de zorgregeling onvoldoende is om contactherstel te bevorderen. De vader stelt dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is en dat de moeder haar verantwoordelijkheden niet nakomt. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de vader en dat er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling te wijzigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, ondanks het gebrek aan contact tussen de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 november 2020
Zaaknummer: 200.270.287/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266553 / FA RK 19-2583
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Haacke.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 27 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling betreft) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet zal worden gewijzigd en dat er een uitgebreide zorgregeling zal plaatsvinden waarbij de moeder eenmaal per veertien dagen omgang heeft met [minderjarige] van vrijdag na school tot zondagavond.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 januari 2020, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Verstraten, namens de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. Haacke;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De moeder heeft het hof op 30 september 2020 een e-mailbericht gestuurd waarin zij zich aangeeft de mondelinge behandeling niet bij te wonen.
2.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gehad met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 augustus 2019;
  • de brief van de GI van 22 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Tijdens het huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 28 juni 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Partijen zijn in een ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat hij de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader.
3.3.
Sinds 9 april 2019 staat [minderjarige] onder toezicht van de GI. [minderjarige] verblijft sinds mei 2019 volledig bij de vader.
Het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] vond plaats in januari 2020.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voortaan bij de vader zal zijn en heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld van eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 11.00 uur tot 20.00 uur, welke omgangsregeling onder regie van de GI zal worden uitgebreid naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij de moeder zal verblijven.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert ze, kort samengevat het volgende aan.
In mei 2019 hebben partijen in onderling overleg besloten dat [minderjarige] tijdelijk bij de vader zou gaan wonen, omdat [minderjarige] behoefte had aan een korte time-out in verband met spanningen die thuis waren ontstaan. De moeder stemde hiermee in, in de veronderstelling dat het een tijdelijk verblijf zou zijn. Wijziging van de hoofdverblijfplaats is een te vergaande beslissing volgens de moeder.
De zorgregeling is erg summier. De moeder kan niet instemmen met de frequentie van de omgang en met de duur van de contactmomenten. Op deze manier kan niet gewerkt worden aan contactherstel tussen haar en [minderjarige] . Begeleiding bij de uitvoering van de zorgregeling is niet nodig.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Het is gebleken dat het voor [minderjarige] beter is om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben. Voor [minderjarige] is het goed dat er duidelijkheid is en er over het hoofdverblijf geen verdere discussie is. De feitelijke situatie was al zo dat [minderjarige] bij de vader verblijft en met wijziging van de hoofdverblijfplaats is de juridische situatie hiermee gelijk getrokken.
Alle partijen zijn het erover eens dat er een weekendregeling moet komen. De moeder heeft een zelfmoordpoging in scène gezet om [minderjarige] naar zich toe te lokken. Dit roept ernstige twijfels op over haar psychische gesteldheid. Na dit voorval is er enige tijd geen omgang geweest en heeft [minderjarige] aangegeven niet direct een heel weekend naar de moeder te willen. Dit heeft ertoe geleid dat er een opbouw is opgenomen in de beschikking van de rechtbank.
De beslissing van de rechtbank is correct en dient in stand te blijven. De vader ondersteunt de regeling die de rechtbank heeft vastgesteld; hij gunt [minderjarige] het contact met zijn moeder.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] zich enorm heeft ontwikkeld sinds hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft; hij is vrolijker en opener.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk kader
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, de zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijfplaats
3.9.2.
[minderjarige] heeft het hof verteld dat hij graag bij zijn vader wil blijven wonen. Hij voelt zich nu beter, fitter en hij leeft gezonder dan vroeger. Hij beleeft veel plezier aan het uitoefenen van Kobudo (Japanse vechtsport). Hij vindt ook leuk dat hij nu bij zijn (half)broertje [halfbroer] woont.
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat de vader goed voor [minderjarige] zorgt en dat het de algehele ontwikkeling van [minderjarige] ten goede is gekomen dat hij bij de vader woont. De GI bevestigt dit. De huidige thuissituatie bij de vader sluit aan bij wat [minderjarige] nodig heeft om veilig en gezond op te groeien. [minderjarige] verblijft sinds mei 2019 volledig bij de vader en hij zal daar vooreerst ook blijven wonen. Hij heeft zijn moeder sinds januari 2020 niet meer gezien Dit alles maakt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige situatie zo blijft en dat het voor alle betrokkenen duidelijk is dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
Zorgregeling
3.9.3.
De moeder heeft dit hoger beroep in december 2019 ingesteld omdat ze méér contact met [minderjarige] wilde. Hierna is veel veranderd. Uit de brief van de GI van 22 januari 2020 blijkt dat de moeder ten overstaan van de GI op 15 januari 2020 heeft verklaard dat zij een stap terug wil doen in de zorgregeling. Hierna zijn de contacten tussen de moeder en [minderjarige] volledig gestopt. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat zij niet tot nauwelijks contact met de moeder kan krijgen en dat de moeder al haar telefoontjes en e-mailberichten negeert. De moeder wil ook niet verschijnen op de mondelinge behandeling. Ook houdt zij het contact met de vader, de GI, en zelfs met [minderjarige] persoonlijk af. [minderjarige] heeft het hof verteld dat de moeder hem in januari 2020 het huis uit heeft gestuurd, omdat [minderjarige] de moeder niet op de door haar gewenste tijdstippen wilde bezoeken. Daarna heeft de moeder hem overal geblokkeerd (waaronder op Whatsapp en e-mail) en heeft hij zijn moeder nooit meer gezien.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat een uitbreiding van de zorgregeling – zoals door de moeder in hoger beroep is verzocht – onder deze omstandigheden niet aan de orde kan zijn. Hoewel [minderjarige] het hof heeft verteld dat hij het liefste geen vaste regeling meer op papier wil hebben, zal het hof – gelet op de grenzen van de rechtsstrijd – de regeling van de rechtbank bekrachtigen. Dit betekent dat de regeling van de rechtbank, in ieder geval op papier, zal voortduren, ook al is er momenteel geen contact tussen de moeder en [minderjarige] .
Tot slot
3.9.4.
[minderjarige] heeft het hof verteld dat de moeder altijd zijn moeder zal blijven en dat hij open staat voor contactherstel; [minderjarige] wil in de toekomst het liefste naar zijn moeder wanneer het hem uitkomt. Het is voor hem belangrijk dat de moeder dan de eerste stap zet. Het hof doet een dringend beroep op de moeder om haar verantwoordelijkheid te nemen ten opzichte van [minderjarige] . Zij is de moeder van [minderjarige] en bovendien gezagsdragende ouder. Het staat haar niet vrij om zich op deze wijze terug te trekken uit het leven van [minderjarige] ; hiermee doet zij [minderjarige] tekort.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor wat betreft de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en H.J. Witkamp en is op 19 november 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.