De moeder voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan.
Ten aanzien van het incident voert zij aan dat het oordeel van de rechtbank berust op een juridische en/of feitelijke misslag. Zij verzoekt het hof om met spoed te beslissen omdat de kinderen nu al op een vreemde plek verblijven, hun nieuwe schooljaar is begonnen op een vreemde school en al het contact tussen de moeder en de kinderen door de GI is ontzegd.
Voorts stelt de moeder dat de GI ten onrechte een spoedmachtiging heeft verzocht zonder naar een alternatief te zoeken. De kinderen hadden volgens de moeder met de stiefvader en hun halfbroertje mee naar huis gekund. De spoeduithuisplaatsing - na de aanhouding van de moeder door de politie op 10 augustus 2020 - is misbruikt als opstapje naar een reguliere uithuisplaatsing. Nu er in het voorliggende traject geen redenen waren die een uithuisplaatsing zouden rechtvaardigen heeft de GI misbruik van recht gemaakt en had de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling moeten handelen.
De moeder stelt verder dat niet is voldaan aan het wettelijk criterium zoals bepaald in artikel 1:265 b BW. De uithuisplaatsing is niet in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen en niet noodzakelijk. Het welzijn van de kinderen en hun ontwikkeling kon en kan door [stichting] vanuit huis worden onderzocht. De moeder heeft ingestemd met de door de GI aan haar opgelegde observaties en meegewerkt aan de observaties vanuit Anacare. Er waren geen zorgen over haar als opvoeder.
De moeder wijst verder op de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 augustus 2020 inzake de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 juli 2020. Daarin is verwoord dat het plan van aanpak van de GI onvolledig was.
Door de GI is de samenwerking met de moeder niet opgezocht. De kinderen zijn verder niet door de GI onderzocht of betrokken bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Daar komt bij dat er tussen de moeder en de GI - over en weer - sprake is van wantrouwen. De GI verwijt de moeder dat zij liegt en de moeder voert aan dat wanneer zij kritisch is over de feitelijkheden die niet goed zijn weergegeven er door de GI wordt gedreigd met een uithuisplaatsing. De moeder begrijpt niet waarom de GI een negatief beeld van haar heeft.
Ingeval het hof van oordeel is dat er geen sprake is van misbruik van recht dan wijst de moeder erop dat inmiddels de wettelijke vereisten voor een spoedmachtiging zijn vervallen door haar invrijheidstelling. De kinderen kunnen derhalve bij haar worden teruggeplaatst.
Een uithuisplaatsing kan bovendien slechts als een uiterst redmiddel gebruikt worden en vormt bovendien een inmenging in het door artikel 8 EVRM genoemde “family life”.
Door een te snelle uithuisplaatsing is er geen ruimte gegeven voor ambulante hulpverlening. Bovendien gaat het niet goed met de kinderen in het gezinshuis en heeft de moeder na de mondelinge behandeling in eerste aanleg nog maar één keer met hen mogen videobellen, waarna haar al het contact is ontzegd. De impact daarvan is enorm en valt niet uit te leggen aan de kinderen.
De hypothese ouderverstoting is volgens de moeder ten onrechte als basis gebruikt voor de voornoemde machtiging tot uithuisplaatsing. De verandering van koers die door de GI, na de indiening van het verzoekschrift is bepaald en mondeling ter zitting bij de rechtbank is toegelicht, kan niet als gerechtvaardigde grondslag dienen voor de uithuisplaatsing.
De door de GI aangereikte informatie over ouderverstoting is bovendien slechts algemeen en niet toegespitst op de kinderen en de ouders dan wel met testresultaten en relevante stukken onderbouwd.
De rechtbank is verder ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de GI het contact tussen de moeder en de kinderen geheel zou gaan ontzeggen. Op de verweren van de moeder is geen acht geslagen. Dit is in strijd met de rechten van het kind en artikel 8 EVRM. Er is door de GI niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een ontzeggingsgrond.
Verder is de rechtbank voorbij gegaan aan de termijn waarvoor de machtiging is verleend en het feit dat de GI in haar verzoekschrift twee termijnen heeft genoemd waarvoor de machtiging zou moeten worden verleend. Niet is gesteld noch is gebleken dat de uithuisplaatsing moet voortduren tot 3 januari 2021.
Nu er sprake is van een dermate ernstige belangenstrijd wenst de moeder dat er alsnog een bijzondere curator wordt benoemd om de kinderen in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
3.5.1.Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar voorwaardelijk zelfstandig verzoek - om een contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen ingeval het hof een machtiging tot uithuisplaatsing verleent - ingetrokken.
Zij heeft verder benadrukt dat zij weinig zicht heeft op de situatie van de kinderen en vindt het kwalijk dat er al in dit stadium wordt uitgegaan van ouderverstoting. De ouderverstoting wordt door de GI ten onrechte als vaststaand feit aangenomen.
De moeder begrijpt niet waarom zij geen dan wel onvoldoende informatie verkrijgt over de hulpverlening, dan wel van de school waar de kinderen nu naar toe gaan. De korte weergaves die de moeder ontvangt van de GI met informatie over de kinderen vanuit het gezinshuis acht zij tegenstrijdig.
De arrestatie en vrijheidsberoving van de moeder en de vader was aanvankelijk de aanleiding voor de uithuisplaatsing maar beide zaken zijn nu geseponeerd. De moeder is onrechtmatig van haar vrijheid beroofd en is nu weer thuis. Onderzoek door [stichting] kan daarom vanuit huis worden gedaan en ook contactherstel is, in tegenstelling tot hetgeen vanuit Team rond de Jeugdige (TRJ) is aangegeven, met de vader mogelijk.