3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] is eigenaar van een bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte).
- [appellante] was voornemens om in de bedrijfsruimte een mestverwerkingsinstallatie te bouwen en te exploiteren.
- Op 14 april 2015 is aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend die het mogelijk maakt om in de bedrijfsruimte een mestverwerkingsinstallatie te exploiteren onder de in de vergunning genoemde voorwaarden (hierna: de vergunning).
- In 2018 is [appellante] in gesprek geraakt met [geïntimeerde] over de mogelijkheden voor [geïntimeerde] om in de bedrijfsruimte een eigen mestverwerkingsinstallatie te bouwen en te exploiteren, onder gebruikmaking van de aan [appellante] verleende vergunning.
- Partijen zijn het vervolgens eens geworden over een vorm van samenwerking. Partijen hebben daarbij op hoofdlijnen afspraken gemaakt, die erop neerkomen dat [geïntimeerde] voor de duur van twee jaar gebruik mag maken van een gedeelte van de bedrijfsruimte tegen betaling van een maandelijkse vergoeding en waarbij [appellante] zal zorgen voor aanlevering van de mest. Een nadere uitwerking en schriftelijke vastlegging van de afspraken zou op een later moment plaatsvinden.
- Partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] alvast met de bouw van haar installatie zou beginnen zodat deze op 1 januari 2019 operationeel zou zijn, hetgeen van belang was voor het verkrijgen van belastingvoordeel door [geïntimeerde] .
- Eind 2018 heeft [geïntimeerde] haar mestverwerkingsinstallatie in gebruik genomen. Bediening en onderhoud van haar installatie heeft [geïntimeerde] uitbesteed aan [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ).
- Eind februari/begin maart 2019 heeft [appellante] haar mestverwerkingsinstallatie in gebruik genomen.
- Partijen halen beide de mest die zij verwerken in hun installaties uit dezelfde voorraadbuffer.
- Vanaf eind maart 2019 heeft [geïntimeerde] zich bij [appellante] beklaagd over de faciliteiten in de bedrijfsruimte. Volgens [geïntimeerde] maakt [appellante] onvoldoende vaart met het gereedmaken daarvan en ontbreekt het aan adequate luchtafzuiging. [geïntimeerde] heeft daarom aan [appellante] bericht dat zij pas bereid is de volledige huur te betalen als die faciliteiten gereed zijn. Tussen partijen is vervolgens gecorrespondeerd over de klachten van [geïntimeerde] .
- In de tussentijd is een concept “overeenkomst tot samenwerking” opgesteld. [appellante] heeft op 23 april 2019 het door haar aangevulde concept aan [geïntimeerde] toegestuurd (hierna: de overeenkomst).
- Bij e-mail van 5 juni 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] voorgesteld de overeenkomst op een aantal punten te wijzigen, mede in verband met het feit dat [appellante] procesvloeistof die vrijkomt in haar mestverwerkingsproces laat terugvloeien in de voorraadbuffer, waardoor volgens [geïntimeerde] de filters van haar mestverwerkingsinstallatie verstopt raken. [appellante] heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 6 juni 2019 laten weten dat zij niet instemt met de voorgestelde wijzigingen, en dat zij zo snel mogelijk afspraken wil maken over het afzetten en verwijderen van de mestverwerkingsinstallatie van [geïntimeerde] omdat zij onvoldoende basis ziet voor verdere samenwerking. Tussen partijen is hierover vervolgens gecorrespondeerd.
- [appellante] heeft op 18 juni 2019 de installatie van [geïntimeerde] afgezet en heeft een koppelstuk van de installatie verwijderd. Het koppelstuk is na protest van [onderneming] later die dag door [appellante] teruggeplaatst.
- [geïntimeerde] heeft haar installatie sindsdien niet meer in bedrijf genomen.
- Partijen zijn vervolgens in overleg getreden en op 9 augustus 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking zijn afspraken gemaakt over onder meer de aansluiting van de droger van [geïntimeerde] op de luchtwasser van [appellante] , het plaatsen van een of twee tussenwanden, het meten van de luchtkwaliteit en het laten terugvloeien door [appellante] van de procesvloeistof. Van deze bespreking is een verslag gemaakt.
- Ook hierna heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden. Partijen zijn het echter niet eens geworden over de uitvoering van de op 9 augustus 2019 gemaakte afspraken.
- Op 21 november 2019 heeft [geïntimeerde] de onderhavige kort geding procedure aanhangig gemaakt.
- Bij e-mail van 28 juni 2020 heeft [appellante] [geïntimeerde] bericht dat de overeenkomst afloopt op 31 december 2020 en dat zij deze niet wenst te verlengen.
3.2.1.In de onderhavige kortgedingprocedure vorderde [geïntimeerde] in het geding bij de kantonrechter in conventie, na wijziging van eis en als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, veroordeling van [appellante] om aan [geïntimeerde] het huurgenot te verschaffen zodat zij haar mestverwerkingsinstallatie kan exploiteren, door:
I binnen vier weken na het uitspreken van het vonnis de hal op de locatie van [appellante] waar de mestverwerkingsinstallaties staan, gereed te hebben zodat deze in onderdruk is (met tussenwanden en volledige afzuiging) waardoor schadelijke gassen worden afgevoerd naar een luchtwasinstallatie, en
II binnen twee weken na het uitspreken van het vonnis te stoppen met terugvoeren van procesvloeistof in de mestkelder
op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft de door [geïntimeerde] van haar gehuurde bedrijfsruimte nog steeds niet afgebouwd. Het gehuurde voldoet hiermee niet aan de vergunningvoorschriften. [appellante] moet een tussenwand plaatsen tussen het deel van de bedrijfsruimte waar de mestverwerkingsinstallatie van [geïntimeerde] staat en het deel van de bedrijfsruimte waar de mestverwerkingsinstallatie van [appellante] staat om onderdruk te creëren en zij moet zorgdragen voor een goede luchtafzuiging in het gehuurde. De luchtkwaliteit voldoet niet aan de normen en vormt een gevaar voor de medewerkers van [geïntimeerde] en [onderneming] . [appellante] laat bovendien in strijd met artikel 4 van de overeenkomst en de vergunningvoorschriften door haar met chemicaliën bewerkte procesvloeistof terugvloeien in de mestkelder, waardoor de filters van de installatie van [geïntimeerde] verstopt raken. [geïntimeerde] heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen omdat zij dan haar installatie weer in gebruik kan nemen en dus haar investeringen kan terugverdienen, waar zij gezien de looptijd van de overeenkomst maar beperkte tijd voor heeft. Zij dreigt daarnaast belastingvoordeel mis te lopen als de installatie niet operationeel is.
3.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In beroepen vonnis van 11 februari 2020 heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
- [geïntimeerde] heeft een spoedeisend belang bij een beoordeling van haar vorderingen in kort geding (rov. 4.1).
- [appellante] stelt een deel van haar bedrijfsruimte tegen betaling van een vergoeding ter beschikking aan [geïntimeerde] . Er bestaat dus een huurverhouding tussen partijen (rov. 4.2).
- [geïntimeerde] mocht op grond van de overeenkomst verwachten dat [appellante] de bedrijfsruimte door een ventilatiesysteem op onderdruk zou houden (rov. 4.5, eerste deel).
- Aannemelijk is dat [appellante] in dat kader een luchtkanaal zou plaatsen en een wand tussen het gehuurde en het gedeelte waar de installatie van [appellante] zich bevindt. [onderneming] zou de luchtwasser van [geïntimeerde] dan aansluiten op het luchtkanaal. [appellante] heeft die wand nog niet geplaatst (rov. 4.5, tweede deel).
- Aannemelijk is dat het gehalte aan schadelijke gassen in het gehuurde geregeld de geldende normen overschrijdt (rov. 4.6).
- [appellante] moet daarom een tussenwand plaatsen en zorgen dat het luchtkanaal gereed is om door [onderneming] te worden aangesloten op de luchtwasser(s) van [geïntimeerde] (rov. 4.7).
- [geïntimeerde] heeft daarbij een zwaarwegend belang (rov. 4.8).
- De vloeistof die [appellante] laat terugvloeien in de mestvoorraad, bevat ijzer. [geïntimeerde] heeft voldoende onderbouwd dat de filters van haar installatie daardoor verstopt raken. [geïntimeerde] wordt daardoor beperkt in haar huurgenot en het handelen van [appellante] is ook in strijd met artikel 4 van de huurovereenkomst (rov. 4.9).
- [appellante] moet dus stoppen met het laten terugvloeien van haar procesvloeistof in de mestvoorraad. Een afweging van belangen leidt niet tot een ander oordeel (rov. 4.10 en 4.11).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, kort gezegd, [appellante] veroordeeld om
I ervoor zorg te dragen dat binnen vier weken een tussenwand is geplaatst tussen het gedeelte van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] waar de mestverwerkingsinstallatie van [geïntimeerde] zich bevindt en het gedeelte waar de mestverwerkingsinstallatie van [appellante] zich bevindt en om ervoor te zorgen dat het luchtkanaal in de bedrijfsruimte geschikt is om door [geïntimeerde] (althans [onderneming] ) te worden aangesloten op de luchtwasser(s) van [geïntimeerde] , en
II binnen veertien dagen te staken en gestaakt te houden het laten terugvloeien van procesvloeistof afkomstig van haar mestverwerkingsproces in de mestkelder waarin zich de gezamenlijke voorraadbuffer bevindt zoals bedoeld in artikel 4 van de concept overeenkomst tot samenwerking
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag dat [appellante] niet aan de veroordelingen I en II voldoet, met een maximum van € 100.000,00 en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.