In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2014. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft verzocht de beslissing tot beëindiging van haar gezag te vernietigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2020, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar haar advocaat verklaarde dat de moeder instemde met de behandeling zonder haar aanwezigheid. De moeder had eerder geen bezwaar gemaakt tegen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige, maar wilde dat het kind in een pleeggezin zou worden geplaatst waar zijn broers verbleven. De GI (William Schrikker Stichting) heeft echter geconcludeerd dat de veiligheid van de minderjarige in het pleeggezin niet langer gewaarborgd kon worden, wat leidde tot zijn overplaatsing naar een gezinshuis.
Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd. De moeder was niet in staat om in het belang van de minderjarige te handelen, en haar acties hebben bijgedragen aan de onveiligheid van de situatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt het belang van zorgvuldigheid met betrekking tot de adresgegevens van het gezinshuis waar de minderjarige verblijft.