ECLI:NL:GHSHE:2020:3493

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
200.279.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2017, na de echtscheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 18 maart 2020 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De vader verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, zodat de minderjarige meer tijd bij hem zou doorbrengen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de eerdere beschikking te bekrachtigen, omdat zij van mening is dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en stabiliteit biedt. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is, maar dat de uitvoering van de huidige zorgregeling goed verloopt. De vader heeft aangegeven dat hij actief betrokken wil zijn in het leven van zijn dochter en dat hij de zorgregeling wil uitbreiden. De moeder heeft echter benadrukt dat zij de primaire opvoeder is en dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de belangen van de minderjarige afgewogen en besloten dat de zorgregeling zal worden aangepast. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarige vanaf 11 december 2020 elke twee weken van vrijdag tot dinsdagochtend bij de vader verblijft, en daarnaast elke woensdag van 08.30 uur tot donderdag bij de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de ouders zijn aangespoord om samen te werken in het belang van hun dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 november 2020
Zaaknummer: 200.279.697/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/244206 / FA RK 17-4897
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Setiaman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 18 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [minderjarige] verblijft
  • [minderjarige] verblijft
althans een regeling die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2020, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Y Kayabasi, namens mr. Setiaman;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mans.
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 22 oktober 2015 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
[minderjarige] stond van 20 juli 2018 tot 20 april 2020 onder toezicht van de Bureau Jeugdzorg Limburg.
3.2.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking is verder, voor zover thans van belang, bepaald dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR 3-regeling), waarbij de invulling van de BOR is overgelaten aan de Mutsaersstichting.
3.3.
Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de zorgregeling voorlopig als volgt is:
  • [minderjarige] verblijft de ene week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader en de andere week van zondag 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • een eventuele uitbreiding van deze regeling gebeurt onder regie van de GI.
De rechtbank heeft de beslissing voor het overige pro forma aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [minderjarige] verblijft
  • [minderjarige] verblijft
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking verloopt heel goed. De vader brengt en haalt [minderjarige] steeds. De reistijd is overigens verdubbeld sinds de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] .
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat co-ouderschap een brug te ver is.
De moeder heeft ervoor gekozen geen contact meer met de vader te hebben en daardoor is sprake van solo parallel ouderschap. Dat kan echter met co-ouderschap gecombineerd worden. De vader wil actief betrokken zijn in het leven van zijn dochter. Hij kan zijn werk grotendeels flexibel indelen en dus afstemmen op de zorg voor [minderjarige] . De moeder kan dit minder goed, omdat zij fulltime werkt, ook op late uren.
De moeder is verloofd met haar achterneef. Zodra het mogelijk is, gaan zij in België samenwonen. De vader wil ten minste een even grote vaderrol vervullen voor [minderjarige] als de verloofde van de moeder zal doen. De vader heeft al uitdrukkelijk medegedeeld dat hij niet instemt met een verhuizing van [minderjarige] naar België. Als de moeder toch vertrekt kan [minderjarige] bij de vader komen wonen.
De vader is meer “Westers” dan de moeder en hij zou graag willen dat [minderjarige] zijn opvattingen ook veel meekrijgt in haar opvoeding, zodat [minderjarige] later beter in staat zal zijn haar eigen keuzes te maken. De vader hoeft zich, als hij ook een groot aandeel in de opvoeding heeft, minder druk te maken over de opvoeding van [minderjarige] bij de moeder. Dit voorkomt discussies en strijd tussen de ouders.
Uiteraard is het wenselijk als de ouders goed met elkaar communiceren. Maar ook als dat niet zo is, is een gelijke verdeling van de zorg mogelijk. Niets staat daaraan in de weg.
[minderjarige] kan het ook aan om meer bij de vader te verblijven. Juist gezien haar jonge leeftijd is het belangrijk dat zij veel tijd met beide ouders doorbrengt. Zij is graag bij de vader.
[minderjarige] is nu ook vaak bij de ouders van de moeder. De vader heeft daar op zich geen zorgen over, maar vindt het niet nodig omdat hij zelf beschikbaar is om [minderjarige] op te vangen.
Aangezien de moeder eerder heeft laten weten dat zij ook graag een weekend [minderjarige] bij zich heeft, kan de vader ook instemmen met een regeling waarbij [minderjarige] steeds drie weekenden in de maand bij de vader verblijft en daarnaast
iederewoensdag tot donderdagochtend.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is altijd de primaire opvoeder van [minderjarige] geweest. Dit is [minderjarige] gewend en dus dient daaraan vastgehouden te worden.
Met name tijdens het huwelijk was sprake van een problematische verstandhouding en waren er veel escalaties tussen de ouders. Ook na de scheiding was de communicatie problematisch. In de slepende procedure in eerste aanleg kenmerkte zich door onrust, ruzies en onderzoeken. Sinds de bestreden beschikking is er rust ontstaan. In het belang van [minderjarige] zou de moeder deze rust willen handhaven. De moeder is van mening dat [minderjarige] te jong is voor een co-ouderschapsregeling en bovendien is de situatie te prematuur.
De moeder werkt niet fulltime maar flexibel gedurende 24 uur per week. Zij kan haar werktijden voor grotendeels afstemmen op de tijden dat [minderjarige] bij de peuterspeelzaal en de vader is. De vader werkt daarentegen fulltime.
De moeder heeft een nieuwe partner. Zij wonen nog niet samen.
De ouders van de moeder halen [minderjarige] alleen op maandag en donderdag op bij de peuterspeelzaal. Dit zijn de dagen waarop de moeder werkt; verder zorgt de moeder zelf voor [minderjarige] en brengt zij zoveel mogelijk tijd met haar door.
De zorgregeling doet recht aan de huidige situatie waarin de vader en [minderjarige] een goed contact met elkaar kunnen opbouwen en het vertrouwen in de vader kan toenemen.
Een regeling waarbij [minderjarige] drie weekenden per maand bij de vader verblijft moet eveneens worden afgewezen. De moeder hecht er waarde aan om ook weekenden te kunnen benutten voor leuke activiteiten met [minderjarige] .
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
3.9.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 827 lid 1 aanhef en onder sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter als nevenvoorziening in het kader van de echtscheidingsprocedure een regeling vaststellen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
Het verzoek van de vader om vaststelling van een zorgregeling (als nevenvoorziening) dient getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 1:253a lid 2 en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat betekent dat de rechter een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat in het geval van co-ouderschap kinderen afwisselend, en voor ongeveer een gelijk aantal dagen en nachten per week of per veertien dagen, bij de moeder en bij de vader wonen. Dit brengt met zich dat ieder van de ouders een substantieel aandeel in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen heeft. Voor de uitvoering hiervan dienen de ouders in staat te zijn hun aandeel in de verzorging en opvoeding zodanig op elkaar af te stemmen dat de minderjarigen er van profiteren, althans tenminste geen last ervan ondervinden. Co-ouderschap is in de praktijk uitvoerbaar middels een zogenaamd coöperatief ouderschap, dat inhoudt dat ouders zoveel mogelijk samenwerken, overleggen en hun ervaringen delen. Het kan ook middels een zogenaamd parallel ouderschap, hetgeen betekent dat de huishoudens meer los van elkaar bestaan, met weinig communicatie of emotionele betrokkenheid tussen de ouders.
3.9.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de ouders uitvoering hebben gegeven aan de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. Dit verloopt goed. De vader haalt en brengt [minderjarige] bij ieder contactmoment. Beide ouders hebben verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zij zich goed ontwikkelt. [minderjarige] geniet van de tijd die zij met beide ouders doorbrengt en van het contact met andere familieleden, zowel aan vaders- als moederszijde.
3.9.4.
Hoewel de ouders van ver zijn gekomen en het met het oog op de belangen van [minderjarige] te prijzen is dat zij nu in staat zijn uitvoering te geven aan de contactregeling, moet het hof ook vaststellen dat de communicatie tussen de ouders nog altijd niet goed verloopt. Het lukt de ouders niet om te overleggen over zaken die [minderjarige] aangaan, althans niet zonder dat daarbij ruzie en spanning ontstaat.
Het was de bedoeling van de ouders om met hulp van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) verder met elkaar in gesprek te gaan over de invulling c.q. reorganisatie van het gezamenlijk ouderschap, waarbij ook overlegd zou worden over de verdere invulling van het contact tussen de vader en [minderjarige] in de vakanties en tijdens feestdagen. De begeleiding is echter opgeschort in afwachting van de uitkomst van deze procedure in hoger beroep.
3.9.6.
Het hof ziet in de problematische communicatie tussen de ouders echter geen belemmering of contra-indicatie om het contact tussen de vader en [minderjarige] verder uit te breiden. Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [minderjarige] een uitbreiding van het contact met de vader niet aan zou kunnen of dat dit voor (meer) onrust tussen de ouders zou zorgen.
Praktisch is een uitbreiding van het contact ook te organiseren. Hierbij overweegt het hof dat de vader zijn werk, zowel als zelfstandige als in loondienst, flexibel kan indelen en zo kan organiseren dat [minderjarige] doordeweeks meer tijd bij hem kan doorbrengen.
3.9.7.
Het hof meent dat een uitbreiding van de bestaande weekendregeling tot dinsdagochtend in het belang van [minderjarige] is, zodat een regeling ontstaat waarbij de zorg tussen de ouders bijna gelijk is verdeeld. Een verdergaande uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] binnen de bestaande regeling acht het hof op dit moment niet haalbaar.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof hebben de ouders toegezegd zich beiden zo spoedig mogelijk weer aan te melden bij het CJG voor voortzetting van de gezamenlijke gesprekken. Nu de ouders op het punt staan verder te gaan investeren in de ouderrelatie en -communicatie (en derhalve nog niet te voorzien is welke vorm van ouderschap het beste bij deze ouders past) is dit niet het moment om een co-ouderschapsregeling vast te stellen.
Bovendien zijn over een half jaar de omstandigheden weer anders omdat [minderjarige] dan naar de basisschool gaat: of en op welke termijn een 50-50 verdeling van de zorg gerealiseerd kan worden, rekening houdende met de schooltijden van [minderjarige] en de reisafstand tussen de beide woningen van de ouders, is op dit moment niet in te schatten.
Het hof acht het tot slot ook in het belang van [minderjarige] dat zij weekenden met de moeder kan doorbrengen, zodat zij samen in het weekend leuke dingen kunnen ondernemen. Een regeling zoals de vader wenst, waarbij [minderjarige] alle of drie van de vier weekends bij de vader verblijft, acht het hof dan ook niet in het belang van [minderjarige] .
3.9.8.
Het hof zal de uitbreiding van de 14-daagse weekends tot dinsdagochtend laten ingaan één maand na de datum van deze beschikking, aangezien de vader tijdens de zitting heeft verklaard dat hij een wijziging van zijn werkdagen één maand tevoren dient door te geven.
De start van [minderjarige] op de basisschool (waarschijnlijk in het voorjaar van 2021) is een wijziging van omstandigheden die wellicht een andere verdeling van de zorgtaken vraagt. Dit dient onderwerp van gesprek te zijn bij het CJG. De zorgregeling zoals het hof hierna heeft vastgesteld, loopt echter door totdat partijen in onderling overleg nadere afspraken hebben gemaakt.
Concreet betekent dit dat [minderjarige] vanaf 11 december 2020 steeds iedere twee weken van vrijdag (vanuit moeder/netwerk of in de toekomst school) tot dinsdag (naar moeder/school) bij de vader verblijft en dat de vader [minderjarige] op maandag naar de peuterspeelzaal/naar school brengt en haar daar weer ophaalt en dat zij daarnaast iedere woensdag van 08.30 uur tot donderdag (naar de peuterspeelzaal/school) bij de vader verblijft).
Het is het hof niet bekend of [minderjarige] thans in de even of oneven weken bij de vader verblijft. Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat deze beslissing van het hof, meer specifiek de ingangsdatum van de uitbreiding, in dat ritme geen verandering brengt.
3.9.9.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat beide ouders hun toezegging om zich weer tot het CJG te wenden, zullen nakomen. De ouders zullen in de (nabije) toekomst als ouders met gezamenlijk gezag immers nog veel samen moeten regelen en samen beslissingen moeten nemen over zaken die [minderjarige] aangaan.
In dit kader merkt het hof op dat het de wettelijke verplichting van de moeder is om de vader (meer) bij de gezagsbeslissingen over [minderjarige] te betrekken. Het is het hof tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder de vader niet heeft betrokken bij haar beslissing om te verhuizen naar [woonplaats moeder] , welke verhuizing ertoe heeft geleid dat de reisafstand voor de vader is verdubbeld, en dat zij nog niet heeft nagedacht over de manier en het moment waarop zij de vader zal betrekken bij de keuze voor een basisschool voor [minderjarige] , terwijl zij over een half jaar al vier jaar wordt.
3.10.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de beschikking waarvan beroep in zijn geheel vernietigen en als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 18 maart 2020 en opnieuw rechtdoende;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
  • in de periode tot 11 december 2020 verblijft [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag (vanuit moeder/netwerk) tot maandag (naar peuterspeelzaal) bij de vader;
  • in de periode vanaf 11 december 2020 verblijft [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag (vanuit moeder/netwerk of in de toekomst school) tot dinsdagochtend (naar moeder/in de toekomst school) bij de vader;
  • [minderjarige] verblijft iedere woensdag van 08.30 uur tot donderdag (naar peuterspeelzaal/in de toekomst school) bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 12 november 2020 door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.