ECLI:NL:GHSHE:2020:3492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
200.272.318_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2019. De vader verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor zijn twee minderjarige kinderen, geboren in 2005 en 2009. De kinderen staan sinds 6 september 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de ouders hebben gezamenlijk het gezag. De vader stelt dat de huidige zorgregeling, die hem beperkt in zijn contact met de kinderen, niet in het belang van de kinderen is. Hij vraagt om een regeling die hem in staat stelt om meer tijd met hen door te brengen, vooral doordeweeks.

De moeder en de GI verzetten zich tegen de wijziging van de zorgregeling en pleiten voor handhaving van de bestaande regeling, die volgens hen in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om zijn mening kenbaar te maken, wat hij heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen behoefte hebben aan rust en duidelijkheid, en dat de huidige weekendregeling hen deze biedt.

Het hof overweegt dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat zijn werk als muzikant en geluidstechnicus hem belemmert in het onderhouden van contact met de kinderen. De huidige regeling biedt de kinderen de nodige stabiliteit en rust, wat essentieel is gezien de spanningen die zijn ontstaan door de echtscheiding. Het hof besluit de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen bij de vader verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school, met de mogelijkheid voor de kinderen om in de andere week iets met de vader te ondernemen, mits dit haalbaar is met school.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 november 2020
Zaaknummer : 200.272.318/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/362356 / JE RK 19-1608
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
(hierna samen te noemen: de kinderen).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 januari 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- iedere week van maandagmiddag na school tot donderdagochtend naar school;
- één keer per twee maanden dan wel vier tot zes weekenden per jaar (buiten de vakantieperiodes) van vrijdag na school tot maandagochtend naar school;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2020, heeft de GI zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 februari 2020, heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel de door de hem verzochte regeling af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 9 maart 2020. Ter mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brief weergegeven, waarna partijen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft – na eerdere aanhouding vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus – plaatsgevonden op 24 september 2020. Gelet op de onderlinge samenhang is onderhavige zaak gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.253.917/01 (betreffende het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2018 voor wat betreft de zorgregeling). In deze laatste zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Grosfeld;
-de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met één productie van mr. Grosfeld van 9 februari 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Bronsveld van 27 februari 2020;
- het V6-formulier met producties van mr. Grosfeld van 9 maart 2020;
- de brief met bijlage van de GI van 13 maart 2020;
- het V6-formulier met producties van mr. Grosfeld van 20 september 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Bronsveld van 22 september 2020;
- het V8-formulier met producties van mr. Grosfeld van 23 september 2020.
2.7.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- de eindevaluatie van Pro6, door mr. Bronsveld ingediend op 25 september 2020 en door de GI ingediend op 30 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is op 15 februari 2019 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3.
De kinderen staan sinds 6 september 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd bij beschikking van 2 september 2020 tot 6 juni 2021.
3.4.
Bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 oktober 2018 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook te noemen: de zorgregeling) gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- iedere week van maandagmiddag na school tot woensdagavond na het eten;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door de ouders te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt.
3.5.
Bij de bestreden beschikking van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank op verzoek van de GI de zorgregeling, zoals vastgesteld bij de beschikking van 30 oktober 2018, gewijzigd en bepaald dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school;
- in de andere week op woensdag na school tot donderdag naar school;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door de ouders te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt.
Aan de weekendregeling tussen de vader en de kinderen wordt inmiddels uitvoering gegeven (ten aanzien van [minderjarige 2] sinds 20 maart 2020 en ten aanzien van [minderjarige 1] sinds 17 april 2020). Aan het contactmoment eenmaal per twee weken van woensdag na school tot donderdag naar school wordt geen uitvoering gegeven.
3.6.
De vader kan zich met laatstgenoemde beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het is in het belang van de kinderen dat zij voldoende bij hun vader kunnen zijn. Dit is op basis van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling echter niet mogelijk, vanwege het werk van de vader. De vader werkt als muzikant en geluidstechnicus meestal in de weekenden en gedurende het festivalseizoen. Veel boekingen vinden kort van te voren plaats. Hij doet zijn werk al jaren en het biedt hem de beste kans om inkomen te genereren en om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Het is daarom belangrijk voor de vader dat hij zijn werk kan continueren. Door de gevolgen van het coronavirus voor de branche waarin hij werkt, heeft hij zich sinds maart 2020 wel aan de omgangsweekenden eenmaal per veertien dagen kunnen houden. Dit is niet haalbaar als hij normaal zou kunnen werken. Dan zou hij de kinderen maar een keer in de zes of acht weken kunnen zien in het weekend.
Als de zorgregeling van maandag tot donderdag zou lopen, zoals door hem is verzocht, kan hij vanaf donderdag tot maandag werken en is hij steeds op de dagen dat de kinderen bij hem zijn beschikbaar voor de kinderen. Hij is doordeweeks meer dan de moeder beschikbaar voor de kinderen en heeft daarom meer tijd dan de moeder om de kinderen te ondersteunen. Daarbij geldt dat [minderjarige 1] in [woonplaats vader] naar school gaat en minder reistijd heeft wanneer bij doordeweeks bij de vader verblijft. Beide ouders dienen een rol te hebben bij het halen en brengen van de kinderen.
Er is inmiddels veel verbeterd in zijn persoonlijke omstandigheden ten opzichte van een aantal jaren geleden. Dat moet worden meegenomen in de beslissing over de zorgregeling.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De vader dient in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet duidelijk is wat de overwegende bezwaren van de vader zijn behalve hetgeen hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht.
Indien de vader wel ontvankelijk is in zijn hoger beroep en het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, dan dient de zorgregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld in stand te blijven. Die regeling wordt vanuit de hulpverlening het meest aansluitend bij de behoefte van de kinderen gevonden. De moeder merkt dat de kinderen meer rust hebben nu zij van maandag tot vrijdag op één plek zijn. De reistijd van [minderjarige 1] naar school geeft evenmin aanleiding om een andere zorgregeling vast te stellen. [minderjarige 1] is gewend om met de bus naar school te gaan en hij rijdt soms met de moeder mee. De kinderen hebben doordeweeks hun eigen agenda. Een verandering van de zorgregeling zoals door de vader is verzocht, veroorzaakt weer onrust voor de kinderen en is voor hen te belastend.
Het voorliggende verzoek van de vader omvat een verkapte co-ouderschapsregeling. De communicatie tussen de ouders is daartoe onvoldoende en er bestaat niet de hoop dat dit zal verbeteren. Een duidelijke zorgregeling, die zo weinig mogelijk overleg- en wisselmomenten vraagt, is in het belang van de kinderen. Om die reden heeft het ook de voorkeur van de moeder dat de wisselmomenten van de kinderen met betrekking tot de omgangsweekenden plaatsvinden bij de scholen van de kinderen en dat de vader daarbij voor het ophalen en brengen van de kinderen zorgdraagt.
Van de vader mag worden verwacht dat hij de belangen van de kinderen zwaarder laat wegen dan zijn eigen agenda. Ten aanzien van de werkzaamheden die de vader in deze procedure opvoert, is het onduidelijk of het prognoses dan wel geboekte opdrachten zijn. Tijdens een eerdere alimentatieprocedure heeft de vader te kennen gegeven dat hij nauwelijks inkomen genereert. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de vader om ook op doordeweekse dagen te werken. Bovendien is het aan de vader om in een alternatieve regeling te voorzien op de dagen dat de kinderen bij hem zijn en hij moet werken.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De zorgregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld met betrekking tot de weekenden en de vakanties en feestdagen, moet in stand blijven. De GI beseft dat de vader daarmee in een moeilijk parket wordt gebracht, maar het belang van de kinderen staat voorop. Er is veel hulpverlening ingezet om de ouders een vorm van co-ouderschap te kunnen laten uitvoeren, maar het lukt de ouders onvoldoende om samen te overleggen. Het verzoek tot wijziging van de zorgregeling heeft de GI ingediend, omdat het met de kinderen niet goed ging. De huidige weekendregeling verloopt goed voor de kinderen en is in hun belang. De kinderen zijn gebaat bij rust en duidelijkheid.
Met betrekking tot de vastgestelde contactmomenten eenmaal per twee weken van woensdag na school tot donderdag naar school, geven de kinderen aan moeite te hebben met de wisselmomenten. De GI is met de ouders begonnen de mogelijkheden te onderzoeken om, in plaats van een vaste woensdag, de kinderen af en toe een losse afspraak met hun vader te laten maken. Tot op heden verloopt dat nog onvoldoende constructief.
3.10.
De raad adviseert de door de rechtbank vastgestelde weekendregeling in stand te laten en hij baseert zijn advies op het volgende. Uit de stukken komt naar voren dat het minder goed ging met de kinderen in de periode dat zij doordeweeks bij de vader waren. Een weekendregeling sluit aan bij de behoefte van de kinderen, ook omdat deze regeling duidelijkheid geeft en zo min mogelijk wisselmomenten heeft. Co-ouderschap, zoals door de vader is verzocht, is voor de ouders niet haalbaar omdat zij daarvoor onvoldoende kunnen overleggen. Wat betreft de verdeling van het halen en het brengen van de kinderen, adviseert de raad dit gelijkelijk tussen de ouders te verdelen zodat de kinderen voelen dat beide ouders de zorgregeling steunen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof zal eerst ingaan op het ontvankelijkheidsverweer van de moeder. Ingevolge artikel 359 jo 278 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beroepschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust te bevatten.
Naar het oordeel van het hof is hieraan voldoen. Uit het beroepschrift blijkt voldoende op welke gronden de vader zijn verzoek in hoger beroep baseert.
Het hof zal de vader daarom ontvangen in het hoger beroep.
3.11.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.11.3.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is het hof het volgende gebleken. De kinderen hebben met beide ouders een goede band, maar zij hebben langdurig last van de onrust die is ontstaan door de echtscheiding tussen de ouders. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en rust.
Voor de kinderen en de ouders zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet geweest, waaronder Pro6. Uit de eindevaluatie van Pro6 van 15 juni 2020 volgt dat, ondanks de stappen die door de ouders zijn gezet gericht op parallelouderschap, er spanningen tussen hen blijven en dat met name de kinderen stappen hebben gezet om hier mee om te gaan. Voorts blijkt uit de eindevaluatie dat de kinderen sinds de uitvoering van de bij de bestreden beschikking vastgestelde weekendregeling meer rust ervaren, doordat er minder wisselingen zijn en zij minder in een loyaliteitsconflict komen. Vanuit Pro6 wordt met name voor [minderjarige 2] geadviseerd haar één vaste thuissituatie te geven en daarnaast een verblijf bij de andere ouder eenmaal per veertien dagen, zodat zij de rust en ruimte krijgt om haar eigenheid verder te kunnen ontwikkelen.
De weekendregeling verloopt goed voor de kinderen. [minderjarige 1] heeft, zowel aan de GI als aan het hof, kenbaar gemaakt dat hij vooral rust wil en dat hij de weekendregeling die er nu is goed vindt.
3.11.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de weekendregeling, die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld, in het belang van de kinderen is en in beginsel niet moet worden veranderd. De vraag is vervolgens of de bezwaren van de vader voldoende zwaarwegend zijn om de zorgregeling toch te wijzigen. De vader heeft naar het oordeel van het hof niet duidelijk gemaakt waarom hij op de doordeweekse dagen en in de weekenden dat de kinderen niet bij hem zijn, niet voldoende (andere) mogelijkheden heeft om inkomen te genereren als muzikant en/of geluidstechnicus. De stelling van de vader dat hij vanwege zijn werk niet structureel uitvoering kan geven aan de weekendregeling volgt het hof daarom niet. De in het geding gebrachte prognoses leiden niet tot een ander oordeel. Gelet op het belang van de kinderen bij de rust die de weekendregeling thans aan hen biedt, mag van de vader worden verwacht dat hij zijn mogelijkheden tot het verrichten van werk buiten de betreffende omgangsweekenden benut.
3.11.5.
Ten aanzien van het door de rechtbank vastgestelde contactmoment tussen de vader en de kinderen eenmaal per twee weken van woensdag na school tot donderdag naar school, overweegt het hof verder als volgt.
Aan dit contactmoment wordt geen uitvoering gegeven door de ouders. [minderjarige 1] heeft te kennen gegeven dat hij in plaats van dit vaste contactmoment om de week liever af en toe een afspraak zou kunnen maken met de vader om samen iets te doen.
De leeftijd van de kinderen, en met name [minderjarige 1] , maakt de wens tot aanpassing van dit deel van de zorgregeling begrijpelijk. Vanuit het eindverslag van Pro6 blijkt dat bij beide kinderen daarvoor ruimte is. Daarnaast geldt dat beide ouders het belang inzien van voldoende contact tussen de vader en de kinderen. Het hof gaat er daarom van uit dat, als (een van) de kinderen vanuit zijn/haar eigen behoefte met de vader iets wil ondernemen op een dag in de ‘andere week’ (de week zonder weekendregeling), de ouders dit mogelijk zullen maken, mits dit haalbaar is met school. Het hof zal daarbij niet een vaste dag bepalen, nu [minderjarige 1] na de ingezette hulpverlening beter in staat is aan te geven wat hij wil én eerder het vaste contactmoment van woensdag op donderdag niet werd nageleefd.
3.11.6.
Ten slotte ligt voor het verzoek van de ouders en de GI om een beslissing te nemen over het halen en brengen van de kinderen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de wisselingen zoveel mogelijk via de scholen van de kinderen verlopen, zodat de kinderen zo min mogelijk last hebben van de spanningen die er tussen de ouders zijn. Dit brengt mee dat het hof zal bepalen dat de vader tijdens de omgangsweekenden de kinderen op vrijdag ophaalt op school en op maandagochtend terugbrengt op school, met dien verstande dat indien er op die dagen geen school is de ouders het halen en brengen in onderling overleg dienen af te stemmen.
3.11.7.
Het hof gaat ervan uit dat de GI de overige nog in geschil zijnde punten tussen de ouders, die zien op de uitvoering van de zorgregeling, in overleg met de ouders oppakt.
3.12.
Duidelijkheidshalve zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en, op grond van wat hiervoor is overwogen, de zorgregeling wijzigen als hierna staat vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2019 en, opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 30 oktober 2018 uitsluitend wat betreft de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met betrekking tot:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
aldus:
- de kinderen verblijven éénmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader, waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt op school en op maandagochtend terugbrengt op school. Indien er op (een van) die dagen geen school is, dienen de ouders het halen en brengen in onderling overleg af te stemmen;
- de kinderen zijn gerechtigd om vanuit zijn/haar eigen behoefte op één dag in de andere week (de week zonder weekendregeling) iets met de vader te ondernemen, mits dit haalbaar is met school;
- de kinderen verblijven bij de vader gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door de ouders te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 12 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.