Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vrouw, bijgestaan door mr. Salouli;
- mr. Cadot, namens de man.
- het V-formulier van de advocaat van de vrouw van 28 oktober 2019 met bijlagen;
- het V-formulier van de advocaat van de man van 27 augustus 2020 met bijlagen;
- het V-formulier van de advocaat van de vrouw van 31 augustus 2020 met bijlagen;
- het V-formulier (per faxbericht) van de advocaat van de man van 7 september 2020 met één bijlage;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg.
3.De feiten
- partijen zijn met elkaar getrouwd op 31 augustus 2016;
- in juni 2017 zijn partijen uit elkaar gegaan en is de vrouw bij haar ouders ingetrokken;
- op [geboortedatum] 2018 is de zoon van partijen geboren, genaamd [minderjarige] (hierna:
- op 2 juli 2019 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 23 oktober 2019 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel appel
- ten behoeve van [minderjarige] van € 250,- per maand met ingang van 19 februari 2018;
- ten behoeve van de vrouw van € 1.232,08 netto per maand.
- de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag waarop deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand wordt vastgesteld op € 439,- per maand in het geval de man op dat moment 100% van zijn salaris krijgt, met bepaling dat, als de man op de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand nog 91% van zijn salaris krijgt, hij met ingang van de dag dat hij weer 100% van zijn salaris krijgt, hij een bedrag van € 439,- per maand aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen.
- de man vanaf de datum van deze beschikking (10 juli 2019) ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 106,- per maand zolang de man een salaris krijgt van 91% en een bedrag van € 166,50 per maand zodra hij weer 100% van zijn salaris ontvangt, met inachtneming van hetgeen onder 2.30 van deze beschikking is overwogen:
5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel appel
De behoefte van [minderjarige]
Draagkracht van partijen
De draagkracht van de man:
- € 106,- per maand in het geval de man gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en 91% krijgt doorbetaald tegen een bruto maandinkomen € 1.1511,47 exclusief vakantietoeslag;
- € 350,- per maand vanaf het moment dat hij weer volledig inzetbaar is tegen een bruto inkomen van € 2.590,- per maand inclusief vakantiegeld.
Voor het jaar 2018ziet hof voldoende aanleiding om de stelling en de berekening van de man te volgen zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde productie i. Dit betreft een verzoek van de man van 30 januari 2019 aan de rechtbank, genaamd “wijziging verzoekschrift verdeling zorg- en opvoedtaken tevens houdende verweer gezag en aanvullend verweerschrift vaststelling bijdrage minderjarige en partneralimentatie”. In punt 23 van dit verzoek becijfert de man zijn gemiddeld netto besteedbaar inkomen op € 1.949,- per maand (gebaseerd op een bruto jaarloon van € 27.300,-). Deze uitkomst vindt steun in de door de man ingebrachte inkomensgegevens, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
Voor het jaar 2019gaat het hof uit van het fiscaal jaarloon van € 24.840,- per jaar, zoals dit blijkt uit de door de man in het geding gebrachte jaaropgaven. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen gediscussieerd of dit bedrag dient te worden verhoogd met vakantiegeld. Dat is niet zo. Het vakantiegeld zit verdisconteerd in de Ziektewetuitkering. De vrouw heeft aangevoerd dat de man nog over meer inkomsten heeft beschikt, maar dat heeft zij, nadat de man dit gemotiveerd heeft weersproken, onvoldoende onderbouwd. Tegenover de gemotiveerde betwisting, heeft de vrouw haar stelling dat de man niet arbeidsongeschikt zou zijn, eveneens onvoldoende onderbouwd. Het UWV heeft de man arbeidsongeschikt verklaard. De advocaat van de man is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitgebreid en gemotiveerd ingegaan op de fysieke en psychische beperkingen van de man. Het hof zal uitgaan van de werkelijke inkomsten die de man in 2019 heeft gehad, voortvloeiend uit zijn Ziektewetuitkering.
Voor het jaar 2020geldt dat de man nog steeds arbeidsongeschikt is en 70% van zijn salaris ontvangt van zijn voormalige werkgever. Zijn bruto dagloon bedraagt € 507,45. De advocaat van de man is in zijn berekening uitgegaan van een bruto jaarloon van € 26.364,-- inclusief vakantiegeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw ingestemd dat van deze gegevens uitgegaan kan worden, zodat het hof deze zal volgen.
De schulden aan [schuldeiser 1] met kredietnummers [kredietnummer 1] en [kredietnummer 2] :
De schuld aan [schuldeiser 2] ad € 2.035,-
Schuld aan de Belastingdienst
Schuld aan zijn voormalige werkgever [voormalige werkgever]
- € 351,88 per maand van 19 februari 2018 tot 1 juli 2019 aan aflossingen op beide [schuldeiser 1] Kredieten;
- € 520,- per maand in de periode van 1 juli 2019 tot 1 december 2019 aan [schuldeiser 1] ( [kredietnummer 2] ), [schuldeiser 2] (inclusief € 150,- [voormalige werkgever] );
- € 400,- per maand met ingang van 1 december 2019 tot en met heden aan [schuldeiser 1] ( [kredietnummer 2] ) en de Belastingdienst (waarvan € 50,- [voormalige werkgever] ).
De draagkracht van de vrouw
- van 19 februari 2018 tot 1 juli 2019: € 66,- (man) + € 25,- (vrouw) = € 91,-
- met ingang van 1 juli 2019: € 25,- (man) + € 25,- (vrouw) = € 50,-
- op een bedrag van € 66,- per maand in de periode van 19 februari 2018 tot 1 juli 2019;
- op een bedrag van € 25,- per maand met ingang van 1 juli 2019.
- een fiscaal jaarloon van € 24.840 in 2019;
- een bruto jaarinkomen van € 26.364,- in 2020,
- waarbij het hof in beide jaren rekening houdt met de algemene heffingskorting, arbeidskorting, de kinderalimentatie voor [minderjarige] van € 25,- per maand en de aflossingen op de schulden van € 350,- per maand;
- voor de overige lasten, houdt het hof rekening met een huur van € 485,- per maand en een premie zorgverzekering van € 119,- per maand, zoals door de man in zijn verweerschrift opgesomd en waartegen de vrouw zich niet heeft verweerd. Bovendien komen deze bedragen het hof redelijk voor.