ECLI:NL:GHSHE:2020:3481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
20-000027-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake overval en poging daartoe met geweld gepleegd in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2001 en thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, was eerder veroordeeld voor een gewelddadige overval en een poging daartoe, gepleegd in vereniging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestigd dat het vonnis van de rechtbank moet worden gehandhaafd, maar met een wijziging in de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewijsvoering voldoende is om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten geanalyseerd en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval op een Aldi en een poging tot overval op een Plus supermarkt. Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld en verbeterd, en de straffen en beslissingen op de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schade aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 2.100,00. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en het hof heeft de gevangenisstraf van vier jaren gehandhaafd als passend en geboden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000027-20
Uitspraak : 11 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 20 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-865023-19 en 01-870009-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] ,
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
-
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (01/865023-19) en
-
poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (01/870009-19)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Tevens is beslist op het beslag en op de vordering van de benadeelde partij.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat bij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht in plaats van vervangende hechtenis gijzeling wordt opgelegd.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is bepleit om de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen. Ten aanzien van het beslag is eveneens verweer gevoerd. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat de vordering van de benadeelde partij betreft.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling c.q. verbetering van de gronden waarop het berust, behoudens de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straffen en de strafmotivering, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op het beslag. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
bewezenverklaring
Het hof merkt ten aanzien van de weergave van de bewezenverklaring in het vonnis door middel van het strepen in de tenlastelegging, het volgende op. Gezien de tekst van de gewijzigde tenlastelegging onder parketnummer 01-865023-19, is bij de weergave van het ten eerste bewezenverklaarde (afpersing in vereniging) op pagina 4 van het vonnis kennelijk abusievelijk weggevallen de onder het vierde gedachtestreepje weergegeven zinssnede
“- dat vuurwapen/voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of”.
Nu de rechtbank deze zinssnede wel bij het ten tweede bewezenverklaarde (diefstal in vereniging met geweld) op pagina 5 van het vonnis heeft opgenomen en bewezen heeft geacht, houdt het hof het er voor dat de verdachte van die zinssnede bij het ten eerste bewezenverklaarde is vrijgesproken. De verdachte ondervindt derhalve van voornoemde misslag geen nadeel.
Bewijsvoering
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling en verbetering.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring van de feiten mede te berusten op de volgende aanvullingen en verbetering op het vonnis.
parketnummer 01-865023-19
(pagina 19 van het vonnis)
Na het bewijsmiddel op pagina 18-19 van het vonnis (tapgesprek onder sessienummer 609) wordt ingevoegd als bewijsmiddel de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 oktober 2020, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij wat “Ibahesh” betekent. Dat betekent politie.
parketnummer 01-870009-19
(pagina 23 van het vonnis)
Aan het bewijsmiddel opgenomen op pagina 23 van het vonnis, te weten het proces-verbaal aangifte van [aangever 1] namens Plus Supermarkt, d.d. 1 februari 2019 (p. 262 van het dossier genoemd onder voetnoot 2, onderzoek Ober-Sheridan), wordt toegevoegd:
(p. 262 vóór “Ik doe aangifte van poging overval…”)
“Ik ben [werknemer] van de Plus gelegen aan de Woenselsestraat 377 te Eindhoven.”
Aan het bewijsmiddel opgenomen op pagina 23 van het vonnis, te weten het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 6 februari 2019 (p. 279-280 van het dossier genoemd onder voetnoot 2, onderzoek Ober-Sheridan), wordt toegevoegd:
(p. 262 na “(…) van twee hamers.”)
“Ik stond, toen er geslagen werd met hamers op de deur van het filiaal ongeveer 5 meter van de toegangsdeur af. Ik stond daar vanaf het begin van het incident. Zij probeerden het pand te betreden en dat ging er ook hard aan toe.(…) ik wachtte totdat iedereen naar achter toe was gerend (…) en ben toen ook naar achteren gerend. Ik hoorde toen ik achter stond geen klappen meer op de deur. Ik ben toen gaan kijken en zag dat de toegangsdeur flink beschadigd was maar dat zij niet binnen waren gekomen.”
(pagina 24-25 van het vonnis)
Na het bewijsmiddel op pagina 24-25 van het vonnis (proces-verbaal verdenking [medeverdachten] en [verdachte] van verbalisant [verbalisant 1] ) worden als bewijsmiddelen ingevoegd de volgende processen-verbaal:
- Proces-verbaal bevindingen omtrent stemherkenning, nummer 82, pag. 322 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 3 februari 2019 was ik doende met het beluisteren van een telefoongesprek te welke was opgenomen middels een telefoontap in onderzoek Zorbig, betreffende een gewapende overval op een supermarkt van Albert Heijn te Eindhoven. Op het genoemde tijdstip heb ik het telefoongesprek geluisterd met doelproductnummer 2109 waarin gebeld werd tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (beller) en [telefoonnummer 2] (gebelde). In het gesprek met doelproductnummer 2109 herken ik in het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de stem van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] , woonachtig op de [adres 1] . Ik herkende direct zijn stem omdat ik vanwege een andere onderzoek meerdere malen met [verdachte] in verdachtenverhoor heb gezeten op 17 en 18 december 2018. Ik herken de stem van deze persoon aan de intonatie en klank.
- Proces-verbaal bevindingen omtrent stemherkenning, nummer 79, pag. 323 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 4 februari 2019 kreeg ik het verzoek om een telefoongesprek te beluisteren welke was opgenomen middels een telefoontap in onderzoek Zorbig, betreffende een gewapende overval op een supermarkt van Albert Heijn te Eindhoven. Op 4 februari 2019 heb ik het telefoongesprek geluisterd met doelproductnummer 2109 waarin gebeld werd tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (beller) en [telefoonnummer 2] (gebelde). In het gesprek met doelproductnummer 2109 herken ik in het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de stem van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] , woonachtig op de [adres 1] . Ik herkende direct zijn stem omdat ik meerdere malen met [verdachte] in verhoor heb gezeten op 17 en 18 december 2018. Ik herkende zijn stem aan zijn intonatie en het lichte stotteren wat hij soms deed tijdens de verhoren.
- Proces-verbaal bevindingen omtrent stemherkenning, nummer 100, pag. 324-325 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 6 februari 2019 was ik belast met het beluisteren van telefoongesprekken welke worden opgenomen middels de telefoontap in onderzoek Zorbig. Op genoemd tijdstip heb ik meerdere telefoongesprekken beluisterd met doelproductnummer 2105, 2109, 2036 en 2084. In doelproductnummer 2105 werd gebeld van telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar [telefoonnummer 3] .
In doelproductnummer 2109 werd gebeld van telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar [telefoonnummer 2] .
In doelproductnummer 2036 werd gebeld van telefoonnummer [telefoonnummer 4] naar [telefoonnummer 1] .
In doelproductnummer 2084 werd gebeld van telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar [telefoonnummer 3] .
Ik herkende in deze vier gesprekken de stem van [medeverdachte 1] , welke gebruik maakt van telefoonnummer + [telefoonnummer 1] . Ik herkende direct zijn stem omdat ik in dit onderzoek de aangifte/getuige verklaring heb opgenomen van [medeverdachte 1] op 4 december 2018. Ik herkende zijn stem aan de klank en intonatie.
- Proces-verbaal Stemherkenning, nummer 21, pag. 326 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Ik verbalisant [verbalisant 5] heb de collega’s [verbalisant 7] en [verbalisant 6] , beiden werkzaam als wijkagent in de Eenheid Oost Brabant, doelproductnummer 5464 behorende bij telefoonnummer [telefoonnummer 3] laten horen. Beide collega’s herkenden de stem van [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag] 2001. Beide collega’s verklaarden dat de stem die onder andere zijn looproute door het park beschreef de stem was van [medeverdachte 2] . Beide collega’s hebben veelvuldig contact gehad met voornoemde [medeverdachte 2] vanwege hun werkzaamheden als wijkagent.
- Proces-verbaal van bevindingen, pag. 332 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :
Op 12 februari 2019 had ik, [verbalisant 9] , contact met collega [verbalisant 10] . Hij had samen met collega [verbalisant 11] dienst op 1 februari 2019. Zij waren samen direct na de melding (het hof: van de poging tot overval) naar de Plus Supermarkt gereden. Zij hebben gesurveilleerd nabij garageboxen gelegen aan de [adres 2] (het hof: te Eindhoven).
- Proces-verbaal van bevindingen, pag. 336 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Naar aanleiding van een verzoek van de recherche werd mij gevraagd of het mij bekend was of [medeverdachte 2] gebruik maakte van een garagebox in de directe omgeving van zijn woning. Ik kan verklaren dat de moeder van [medeverdachte 2] inderdaad een garagebox huurt aan de [adres 2] te Eindhoven. Deze garagebox is bekend onder het volgende adres, [adres 2] [nummer] .Ik ben namelijk op 21 september 2017 in genoemde garagebox geweest naar aanleiding van een woninginbraak. De garagebox werd toen geopend door de moeder van [medeverdachte 2] .
(pagina 25 van het vonnis)
Het bewijsmiddel op pagina 24-25 van het vonnis (proces-verbaal verdenking [medeverdachten] en [verdachte] van verbalisant [verbalisant 1] ) wordt tevens aangevuld als volgt:
(p. 309-310)Gebruik garagebox [medeverdachte 2]
heeft zeer waarschijnlijk de beschikking over een garagebox die door zijn moeder wordt gehuurd. Deze garagebox is gelegen aan de [adres 2] onder nummer [nummer] .(het hof: te Eindhoven). De afstand tussen de garagebox en de plaats delict ( het hof begrijpt: de Plus suptermarkt) betreft hemelsbreed 325 meter. Het woonadres van [medeverdachte 2] is erg dicht bij de garagebox.
Bij de passage "
Aanhouding [verdachte] en kleding aangetroffen bij huiszoeking”moet als bron worden vermeld: blz. 309 van het dossier opgenomen onder voetnoot 1 op pagina 13 van het vonnis (onderzoek Ober-Sheridan).
(pagina 26-27 van het vonnis)
Het hof overweegt dat het bewijsmiddel opgenomen op pagina 26 en 27 van het vonnis, te weten het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 24 april 2019, betrekking heeft op beide bewezen verklaarde feiten, dus zowel op het bewezenverklaarde onder parketnummer 01-865023-19 als op het bewezenverklaarde onder parketnummer 01-870009-19.
Bespreking verweren
Namens verdachte is ten aanzien van de feiten onder de parketnummers 01-865023-19 en 01-870009-19 integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij zowel de ten laste gelegde overval op de Aldi als bij een poging daartoe bij de Plus supermarkt. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om de verdachte aan deze feiten te koppelen. Er zijn geen DNA-sporen gevonden die naar de verdachte leiden, verdachte is door niemand herkend, de kleding van de daders is te algemeen en van het bij de verdachte aangetroffen geld is niet vast te stellen dat dit geld (briefjes van EUR 5,00 en rolletjes met EUR 2,00 munten) afkomstig is van de Aldi. Daarnaast zijn de tapgesprekken tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] nietszeggend
Met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte 1] dat door de rechtbank als bewijsmiddel is gebezigd, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat waar [medeverdachte 1] spreekt over “die persoon” het niet de verdachte betreft, zoals wordt verondersteld, maar een ander. Het aanvullende proces-verbaal van 5 december 2019 overtuigt niet, gezien de woordelijke uitwerking die niet overeenkomt met het proces-verbaal verhoor van verdachte, waarbij hij bovendien vaak niet te verstaan is, en de stelling dat [medeverdachte 1] het over [verdachte] heeft, is onvoldoende onderbouwd.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de bepleite vrijspraak van beide feiten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang en verband gezien.
Met betrekking tot het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft verdiend met de handel in aandelen, bitcoins en/of schoenen, overweegt het hof dat er nog geen begin van aannemelijkheid bestaat voor enige handel waarbij een winst tot het genoemde bedrag is gegenereerd. Weliswaar heeft de vader van de verdachte over de verkoop van schoenen door verdachte een verklaring afgelegd, echter deze heeft niet meer verklaard dan dat zijn zoon één paar schoenen heeft verkocht (p. 168, van het dossier Weida). Van verdere aanwijzingen voor een handel in schoenen dan wel in aandelen of bitcoins, zoals in- en verkoopactiviteiten, is niet gebleken. Bij de doorzoeking is niets dienaangaande aangetroffen, ook geen (grote) partijen dozen met schoenen. Evenmin heeft de verdachte onderliggende stukken of onderliggend materiaal daarvoor aangedragen. Het hof acht dus bewezen dat dit geld afkomstig is van door verdachte gepleegde misdrijven. Het verweer wordt verworpen.
Voorts is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat de nog in plastic ingepakte rolletjes met EUR 2,00 zeer specifiek zijn en wel degelijk te herleiden zijn naar de Aldi. Dergelijke rolletjes zijn niet gebruikelijk in het dagelijkse handelsverkeer, van een handel in schoenen en aandelen is, zoals hiervoor overwogen, niet gebleken en bovendien zijn de rolletjes met muntgeld 5,5 uur na de overval aangetroffen bij de verdachte (p. 274). Dit in combinatie gezien met de grote hoeveelheid briefjes van EUR 5,00 (585 stuks) die ook in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, is het hof van oordeel dat de bij de verdachte aangetroffen geld deels afkomstig is van de overval op de Aldi.
Ten aanzien van de stelling van de raadsvrouw van de verdachte dat de woordelijke uitwerking van het opgenomen en uitgeluisterde verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] niet overeenkomt met het daarvan opgemaakt proces-verbaal van verhoor, overweegt het hof dat deze stelling feitelijke grondslag mist.
Het hof merkt allereerst op dat slechts een kort gedeelte van het verhoor is uitgeluisterd en woordelijk is uitgewerkt (te weten 4 minuten) terwijl het verhoor duidelijk langer heeft geduurd. Ook het door de politie gearceerde deel van de verklaring heeft langer geduurd dan woordelijk in het aanvullende proces-verbaal is uitgewerkt.
De uitwerking was bedoeld om geen misverstand te laten bestaan over het feit dat verdachte [medeverdachte 1] zijn verklaring had afgelegd over [verdachte] en om die reden is kennelijk volstaan met het uitwerken van die vier minuten. Het hof leidt uit het proces-verbaal van verhoor af dat [medeverdachte 1] na de vraag van de verbalisanten “Nog meer concreet. Heb je ooit iets meer gedaan met hem?” is gaan verklaren over de Plus Supermarkt. Het hof stelt vast dat dat deel van de verklaring niet woordelijk is uitgewerkt.
Gezien de wijze van vraagstelling door de verbalisanten en de antwoorden die [medeverdachte 1] op die vragen heeft gegeven, is het hof van oordeel dat het duidelijk is dat in het verhoor gesproken wordt over [verdachte] en dat dat ook voor de getuige [medeverdachte 1] duidelijk was.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Kwalificatie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder parketnummer 01-865023-19 ten laste gelegde een keuze dient te maken tussen afpersing in vereniging of diefstal in vereniging met geweld. Een bewezenverklaring van beide, zoals de rechtbank heeft gedaan, levert immers meerdere strafbare feiten op terwijl er sprake is van een enkel feitencomplex.
Het hof overweegt dat de stelling van de raadsvrouw dat het hof moet kiezen, geen grond vindt in het recht. De bedoeling van de steller van de tenlastelegging is duidelijk en de feiten onder parketnummer 01-865023-19 zijn cumulatief dan wel alternatief ten laste gelegd.
Wel is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de bewezen verklaarde afpersing in vereniging en de diefstal in vereniging met geweld onder parketnummer 01-865023-19 in eendaadse samenloop zijn gepleegd. Gelet hierop zal de kwalificatie hiervan worden gewijzigd. De kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte terzake van een afpersing in vereniging gepleegd en een diefstal met geweld in vereniging gepleegd en een poging daartoe, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van deze strafoplegging gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstan-digheden van de verdachte en diens ontwikkeling en de straf te matigen. De verdachte is een jonge adolescent wiens ontwikkeling niet voltooid is. Blijkens de rapportage van Teylingereind zijn er beschermende factoren. De verdachte heeft een goed sociaal inzicht en sociale vaardigheden, is bovengemiddeld intelligent en er zijn geen aanwijzingen voor impulscontrole- of agressie-regulatieproblematiek. Gelet op de nog jeugdige leeftijd van de verdachte is een gevangenisstraf van vier jaar te fors. De raadsvrouw heeft gevraagd om een straf die verdachte nog perspectief biedt.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof in hoger beroep gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een supermarkt en een poging daartoe, welke hij in vereniging heeft gepleegd. Bij beide overvallen is gebruik gemaakt van vermomming en van wapens. Bij de overval op de Aldi is het aanwezige winkelpersoneel met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en met een mes bedreigd. Bij de filiaalmanager is het “vuurwapen” tegen het hoofd gezet en bij een andere medewerker werd een mes bij zijn keel gehouden. Zo werd het personeel gedwongen om geld uit de kluis te pakken/halen en kon geld worden weggenomen. Dit zijn ernstige feiten. Overvallen als de onderhavige maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken sterke gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de directe slachtoffers. Voor hen is het een bijzonder traumatische ervaring waar de slachtoffers nog jaren last van kunnen hebben, zoals ook blijkt uit het door een van de slachtoffers ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld uit eigen financieel gewin, zonder dat hij zich daarbij heeft bekommerd om de verstrekkende gevolgen van zijn handelwijze voor de slachtoffers.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten in haar beraadslagingen betrokken en ook acht geslagen op straffen die in gevallen – grosso modo – vergelijkbaar met de onderhavige werden opgelegd.
Het hof neemt voorts de volgende omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages in aanmerking, waarbij met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging alle persoonlijkheidsrapporten in de beide zaken tegen verdachte die op 28 oktober 2020 op zitting zijn behandeld (dus de zaken onder parketnummers 20-000028-20 en 20-000027-20) over en weer in de beide zaken zijn gevoegd:
  • de rapporten van de psychiater Rutten d.d. 2 april 2019 en van de psycholoog Breuker d.d. 4 maart 2019, over de onderzoeken waaraan verdachte geen medewerking heeft willen verlenen;
  • de rapportage van het Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 9 juli 2019 dat is opgemaakt in de strafzaak onder parketnummer 20-004080-18 (hof: waarin verdachte in mei 2020 wegens overtreding van art. 312 Sr, gepleegd toen verdachte 16 jaar was, door het hof is veroordeeld tot een werkstraf) en tevens is opgemaakt in de zaak met parketnummer 01/865023-19 (de Aldi zaak) en aan het dossier in de onderhavige zaak is toegevoegd;
  • de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 juni 2018, 20 december 2018, 28 november 2019 en 9 oktober 2020;
  • het reclasseringsrapport d.d. 22 februari 2019;
  • het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 19 november 2019 en
  • het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 6 mei 2020.
Uit de rapportage van het Forensisch Centrum Teylingereind blijkt dat verdachte een controlebehoeftige affect-vlakke jongeman is die zelfbepalend en onverstoorbaar is, zich maar beperkt laat beïnvloeden of corrigeren en die nauwelijks gemotiveerd is voor het voortzetten van zijn opleiding. Hij is sterk gericht op materiële zaken maar wil zich daar zo min mogelijk voor inzetten. Hij lijkt daarmee op een berekende manier keuzes te maken.
Antisociaal gedrag wordt teruggezien in de eerdere veroordeling en het zich niet houden aan justitiële voorwaarden. Aanzien lijkt belangrijk voor verdachte en hij laat geldingsdrang zien.
Er zijn zorgen over de morele ontwikkeling en empathie. De afweermechanismen die gezien worden zijn externaliseren en bagatelliseren. Verdachte is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen waarbij er sprake is van ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersing of andere gedragsstoornis (er worden kenmerken van een gedragsstoornis gezien) en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken.
Op basis van de processen-verbaal concluderen de onderzoekers dat er sprake is geweest van planning en voorbereiding en dat het geen impulsieve delicten betreft. De toegepaste agressie lijkt instrumenteel te zijn geweest en er lijkt geen sprake te zijn geweest van controleverlies. Verdachte laat een sociaal wenselijke houding zien. Er zijn geen aanwijzingen voor een problematiek die de keuzevrijheid beperkte. Verdachte weet op cognitief niveau wat goed en fout is, beschikt over voldoende gedragsalternatieven en bij krenking weet hij zich te reguleren. Geadviseerd wordt om verdachte het feit betreffende de overval op de Aldi, indien bewezen, volledig toe te rekenen.
Hoewel bij de rapportage van Forensisch Centrum Teylingereind niet is betrokken de verdenking onder parketnummer 01/870009-19 (poging overval op de Plus d.d. 1 februari 2019) is het hof van oordeel dat de bevindingen over de persoon en persoonlijkheid van verdachte en het advies met betrekking tot de toerekenbaarheid ook van toepassing zijn op dat feit, nu dat feit is gepleegd in dezelfde maand als het feit van de Aldi, soortgelijk is en niet is gebleken dat zich in de persoon en persoonlijkheid van verdachte in de periode 1 februari 2019 tot 21 februari 2019 wijzigingen hebben voorgedaan. Het hof gaat ook voor het feit van de Plus uit van een volledige toerekenbaarheid.
Uit de rapportage van het Leger des Heils volgt dat het recidiverisico als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. De verdachte heeft een (boven)gemiddelde intelligentie. Hij laat niet het achterste van zijn tong zien.
Uit de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 juli 2020 blijkt dat hij na het plegen van het tenlastegelegde onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten (o.a. een poging tot afpersing in vereniging gepleegd in 2017, naar welk arrest hierboven reeds is verwezen) en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overziende is het hof - met de eerste rechter en de advocaat-generaal - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is. Het hof ziet geen aanleiding om deze opgelegde en door het hof op te leggen straf te matigen.
Beslag
In de zaak met parketnummer 01-865023-19 is bij verdachte een groot geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen. Voor wat betreft de aangetroffen briefjes van EUR 5,00 en de rolletjes met EUR 2,00 munten zal de teruggave aan de Aldi worden gelast, zijnde de rechtspersoon die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag (een bedrag van in totaal € 940,--) is onduidelijk wie als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat het geld de verdachte op rechtmatige wijze toebehoort. Derhalve zal het hof de bewaring van dat geldbedrag ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft ten aanzien van het feit onder parketnummer 01-865023-19 in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.100,00, terzake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wel heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering door twee te delen nu er sprake is van twee verdachten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder parket-nummer 01-865023-19 rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder parketnummer 01-865023-19 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van
€ 2.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde overval op de Aldi samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade. Het hof bepaalt dat indien en voor zover de mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het verzoek van de raadsvrouw van de verdachte om de vordering door twee te delen, wordt afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde straffen, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezenverklaarde als volgt:
01-865023-19
de eendaadse samenloop van:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
01-870009-19
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan Aldi Best van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 500 munten van EUR 2,00;
- 585 biljetten van EUR 5,00
(totaalwaarde EUR 3.925,00).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van EUR 940,00 (2 x EUR 10,00, 1 x EUR 20,00 en 18 x EUR 50,00).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865023-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-865023-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 11 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.