ECLI:NL:GHSHE:2020:3469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
200.247.078_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de levering en montage van aluminium kozijnen met betrekking tot gebreken en aansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de besloten vennootschap Belined Zeeland B.V. over de levering en montage van aluminium kozijnen. [appellant] heeft in 2015 een kozijn laten vervangen door Belined, maar na de plaatsing bleek er een kier aan de bovenkant van het kozijn te zijn. Belined heeft geprobeerd deze kier te verhelpen, maar [appellant] heeft de facturen niet betaald en vorderde in reconventie dat Belined een nieuw kozijn zou plaatsen dat geschikt was om de daarop liggende dakplaten te dragen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Belined afgewezen en [appellant] in het gelijk gesteld, wat leidde tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, waaronder de eis om een nieuw kozijn te laten plaatsen dat voldoet aan de specificaties van de offerte. Belined heeft in incidenteel hoger beroep ook grieven ingediend. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de deskundige geraadpleegd. Het hof oordeelt dat Belined niet verantwoordelijk is voor de dragende functie van het kozijn, omdat aluminium kozijnen niet zijn bedoeld om een dragende functie te vervullen. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] gedeeltelijk toegewezen, maar ook geoordeeld dat hij in schuldeisersverzuim is geraakt door het afwijzen van het aanbod van Belined om een nieuw kozijn te plaatsen.

Uiteindelijk heeft het hof het eindvonnis in reconventie vernietigd voor zover het de kosten van de deskundige betreft en Belined veroordeeld om een deel van deze kosten te vergoeden. De proceskosten zijn voor rekening van [appellant], omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de vorderingen van Belined in conventie gedeeltelijk toegewezen, waardoor [appellant] alsnog moet betalen voor de geleverde diensten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.247.078/01
arrest van 10 november 2020
in de zaak van
[appellant],
wonend te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Middelburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Belined Zeeland B.V.,
gevestigd te Goes,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Belined,
advocaat: mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van de vonnissen van 30 november 2016 (het tussenvonnis) en 24 januari 2018 (het eindvonnis), door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen Belined als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.

5.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 december 2018
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 januari 2019
  • de memorie van grieven, met productie 1 tot en met 8
  • de memorie van antwoord tevens van eis in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met productie 9
  • de op 8 oktober 2020 gehouden pleidooien, met de pleitaantekeningen van partijen
  • de akte van [appellant] van 8 oktober 2020, met producties 10 tot en met 14
  • de verklaring van [appellant] bij gelegenheid van de pleidooien dat de eis niet wordt gewijzigd, anders dan is vermeld in de akte van 8 oktober 2020
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6. De feiten

In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.4. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
Belined heeft in 2015 in opdracht van [appellant] de kozijnen in de achtergevel van de woning van [appellant] vervangen door aluminium kozijnen.
6.2.
Bij brief van 17 november 2015 heeft Belined aan [appellant] een prijsopgaaf gedaan voor het leveren en plaatsen van een aluminium kozijn in de zijgevel van de woning van [appellant] . Belined heeft het kozijn ingemeten. Het kozijn is ongeveer 1 meter breed en op het hoogste punt 4,5 meter hoog. Aan de bovenkant loopt het kozijn schuin.
De opgegeven prijs bedraagt € 3.500,00 inclusief btw. [appellant] heeft de prijsopgaaf op 1 december 2015 ondertekend.
6.3.
[appellant] heeft van de eerste termijn van € 1.400,00 aan Belined betaald.
Bij factuur van 16 februari 2016 heeft Belined de tweede termijn van € 1.750,00 inclusief btw aan [appellant] in rekening gebracht en bij factuur van 10 maart 2016 de derde termijn van € 350,00 inclusief btw. Het kozijn is in de periode van februari en/of maart 2016 geplaatst. Bij het plaatsen bleek dat er een kier aan de bovenkant van het kozijn openbleef. Belined heeft de kier dichtgemaakt met purschuim en kit, en een lat aangebracht.
[appellant] heeft zich hierover beklaagd bij Belined en de bedragen van de facturen van
16 februari 2016 en 10 maart 2016 niet betaald.

7.De procedure in eerste aanleg

7.1.
In de onderhavige procedure vordert Belined in conventie dat [appellant] wordt veroordeeld om de bedragen van de facturen van 16 februari 2016 en 10 maart 2016, in totaal € 2.100,00 inclusief btw, aan haar te betalen, te vermeerderen met € 381,15 aan buitengerechtelijke incassokosten en met wettelijke rente.
7.2.
[appellant] vordert in reconventie, na wijziging van eis, dat Belined wordt veroordeeld, kort gezegd, om (1) een nieuw kozijn in te meten en te plaatsen, dat sterk genoeg is om de daarop liggende dakpanelen te dragen, (2) het kozijn zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde aan de bovenzijde en aan de dorpel netjes af te werken,
(3) de schade aan het plafond te herstellen en (4) zo nodig SKG-IKOB als deskundige te benoemen.
7.3.
Partijen hebben verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.4.
Bij het tussenvonnis van 30 november 2016 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2017. Naar aanleiding van hetgeen partijen bij de mondelinge behandeling hebben afgesproken, heeft [appellant] aan de certificatie-instelling SKG-IKOB Certificatie B.V. (hierna: SKG-IKOB) opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar het geplaatste kozijn.
Het onderzoek is uitgevoerd door [deskundige] . [deskundige] heeft op 3 oktober 2017 rapport uitgebracht. Bij brief van dezelfde datum heeft hij een nadere toelichting gegeven aan de hand van opmerkingen van partijen.
7.5.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis onder meer het volgende overwogen:
'4.2. De conclusie van het rapport van SKG-IKOB is dat in esthetische opzicht geen tekortkomingen zijn gesignaleerd maar in technisch opzicht wel. Deze technische tekortkomingen zijn:
- de naad tussen de bovendorpel en het bouwkundig werk verloopt tot wel 18 mm en voldoet daarmee niet aan de gestelde eisen. Naar de kantonrechter begrijpt uit dit rapport, betreft deze tekortkoming de schuine zijde bovenaan het kozijn en verloopt de naad tussen de bovendorpel van 6 mm op het laagste punt van die schuine zijde tot 18 mm op het hoogste punt van de schuine zijde,
- de opdek van de flens van het aluminium profiel aan de bovenzijde en de daar aangebrachte dichting van transparante kit zijn onvoldoende om op termijn de wind- en waterdichtheid te kunnen garanderen,
- de bovendorpel is niet bevestigd aan het bouwkundig werk, het stelkozijn,
- het kozijn is ter plaatse van de bovendorpel niet bevestigd aan het stelkozijn, zodat niet is aangetoond dat de bovendorpel in staat is de invloeden van bijvoorbeeld winddruk en
-zuiging te weerstaan,
- de maatvoering van het kozijn valt buiten de toleranties en is niet in overeenstemming met de maatvoering van het bouwkundig kader, de bouwkundige sparing.
4.3.
Gelet op deze door SKG-IKOB vastgestelde technische tekortkomingen voldoet het door Belined geleverde en geplaatste kozijn niet aan de daaraan te stellen eisen.'
7.6.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis verder onder meer overwogen dat [appellant] zich vanwege de technische tekortkomingen terecht beroept op opschorting van de verbintenis tot het betalen van de prijs. De vorderingen van Belined in conventie heeft de kantonrechter daarom afgewezen, met veroordeling van Belined in de proceskosten.
In reconventie is Belined veroordeeld om een nieuw kozijn in te meten en te plaatsen, met compensatie van de proceskosten.

8.De beoordeling in hoger beroep

Principaal hoger beroep
8.1.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het eindvonnis en tot het veroordelen van Belined om:
a. een nieuw kozijn te komen inmeten en te plaatsen, welk kozijn zal voldoen aan de specificaties in de uitgebrachte offerte waaronder dat het kozijn, althans de daarbij aan te brengen extra voorziening, van een zodanige sterkte zal zijn dat daarop rustende dakpanelen kunnen worden gedragen;
b. het kozijn zowel aan de binnenzijde, aan de buitenzijde, aan de bovenzijde als aan de dorpel waarop het kozijn aan de onderzijde rust deugdelijk en netjes af te werken;
c. de schade aan het plafond van de woning van [appellant] te herstellen;
d. aan [appellant] te betalen de kosten van SKG-IKOB van € 2.329,25 inclusief btw;
e. de (proces)kosten van beide instanties te betalen.
8.2.
Uit de memorie van grieven blijkt dat [appellant] het hoger beroep heeft beperkt tot het eindvonnis.
8.3.
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant] verklaard dat de eis niet wordt gewijzigd, in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de akte van 8 oktober 2020.
Incidenteel hoger beroep
8.4.
Belined heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven tegen het eindvonnis aangevoerd en haar eis voorwaardelijk vermeerderd. Zij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het eindvonnis en tot het alsnog toewijzen van haar voorwaardelijk vermeerderde eis en het alsnog afwijzen van de tegenvorderingen van [appellant] .
De voorwaardelijk vermeerderde eis houdt in dat de prijs voor het werk zodanig wordt aangepast dat Belined marktconform wordt betaald voor een dragend kozijn, voor het geval de tegenvordering van [appellant] om een nieuw kozijn te plaatsen dat als dragend kozijn voor de daarop liggende dakplaten kan fungeren, wordt toegewezen.
Nieuw kozijn
8.5.
Het hof bespreekt eerst grief 1 in het incidenteel hoger beroep. Met deze grief komt Belined op tegen de veroordeling om een nieuw kozijn in te meten en te plaatsen.
Belined weerspreekt niet de gebreken aan het huidige kozijn, die de kantonrechter heeft vastgesteld in 4.2 en 4.3 van het eindvonnis. Zij is echter van mening dat niet van haar kan worden gevergd om het kozijn te vervangen, met name gelet op enerzijds de kosten daarvan en anderzijds de geringe afwijking van de overeenkomst en de omstandigheid dat de kier met kit en purschuim wind- en waterdicht is gemaakt en bij regelmatig onderhoud wind- en waterdicht kan worden gehouden.
8.6.
Het hof volgt het standpunt van Belined niet. Uitgangspunt is dat [appellant] op grond van de overeenkomst aanspraak mag maken op een correct ingemeten kozijn dat zonder te grote speling aansluit op het stelkozijn. De deskundige [deskundige] heeft vastgesteld dat de kier aan de bovenzijde van het kozijn verloopt van 6 naar 18 mm en dat dit niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Belined heeft de kier dichtgemaakt met kit en purschuim. Volgens de deskundige kan hiermee onvoldoende worden gegarandeerd dat de kier op termijn wind- en waterdicht is. Bovendien is de bovendorpel niet bevestigd aan het stelkozijn, waardoor volgens de deskundige niet is aangetoond dat de bovendorpel in staat is de (weers)invloeden van wind en zuiging te weerstaan. In zijn brief van 3 oktober 2017 heeft de deskundige nog vermeld dat de kitnaad op termijn zal bezwijken, omdat aluminium gevelelementen als gevolg van warmte en kou uitzetten en krimpen. Een en ander maakt het kozijn naar het oordeel van het hof dermate gebrekkig dat het vervangen van het kozijn gerechtvaardigd is, ondanks de kosten die daaraan voor Belined zijn verbonden. Het hof voegt daaraan toe dat [appellant] niet hoeft te aanvaarden dat hij kit en purschuim moet onderhouden om de afdichting van de kier wind- en waterdicht te houden en dat een garantie van Belined wind- en waterdichtheid niet op één lijn kan worden gesteld met een deugdelijke constructie die wind- en waterdicht is, onafhankelijk van het nakomen van een garantie. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt dus. Dit brengt mee dat het hof niet behoeft na te gaan of de kier groter is dan de deskundige heeft aangenomen, zoals [appellant] mede aan de hand van foto's heeft betoogd.
Afwerken
8.7.
Grief I in het principaal hoger beroep betreft het afwerken van het kozijn.
Volgens [appellant] heeft de kantonrechter niet beslist op zijn vordering op dit punt.
Hij stelt dat de natuurstenen dorpel niet netjes is afgewerkt, omdat die aan de onderzijde volledig is dichtgesmeerd met cement, in plaats van een meer gebruikelijke en esthetisch mooiere afwerking met een rijtje muurstenen. [appellant] noemt verder de afwerking boven het kozijn.
8.8.
Uit de stelling van [appellant] maakt het hof op dat voor zover het gaat om het afwerken van het kozijn, [appellant] het oog heeft op het huidige kozijn.
In zoverre heeft [appellant] geen belang meer bij zijn vordering, omdat Belined het kozijn moet vervangen. Wat betreft de dorpel geldt dat gesteld noch gebleken is dat partijen een bepaalde afwerking zijn overeengekomen. Er zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat de wijze waarop de dorpel is aangebracht en met cement is afgewerkt, naar in de branche aanvaarde normen of anderszins gebrekkig is. Dat een andere afwerking volgens [appellant] gebruikelijker of mooier is, wat daarvan zij, brengt niet mee dat de huidige wijze van aanbrengen en afwerken niet beantwoordt aan de overeenkomst. Grief 1 in het principaal hoger beroep faalt.
Ondersteunen dakplaten
8.9.
Met grief 2 betoogt [appellant] dat Belined verplicht is om een kozijn te leveren en te plaatsen dat geschikt is om de dakplaten daarboven te dragen. Volgens [appellant] steunden de dakplaten op het oude kozijn en had Belined dit moeten weten. [appellant] wijst in dit verband naar een eerdere opdracht aan Belined uit 2015 met betrekking tot het vervangen van een kozijn in de achtergevel van de woning. Daar is een dwarsligger aan de bovenzijde aangebracht, ter ondersteuning van dakplaten. De dakplaat boven het onderhavige kozijn in de zijgevel steunt voor twee derde deel op het kozijn, aldus nog steeds [appellant] . Belined had daarom een kozijn moeten plaatsen dat de dakplaat kon dragen of een voorziening moeten treffen om de dakplaat te dragen, althans moeten waarschuwen dat het aluminium kozijn de dakplaat niet kon dragen. Belined stelt daar tegenover dat een aluminium kozijn nooit een dragende functie heeft en mag hebben, en verwijst daarvoor naar
het rapport van de deskundige. Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft Belined nader toegelicht dat het glas 'lek' kan raken, als het kozijn wordt belast met het gewicht van dakplaten. Belined betwist dat het oude kozijn een dragende functie had en daarvoor was bedoeld en voert aan dat het voor haar niet was waar te nemen dat het kozijn die functie wel had. Bij de achtergevel ging het volgens Belined bovendien om een kozijn over de volle breedte, waarbij een draagbalk boven het nieuwe kozijn is aangebracht. Bij het onderhavige kozijn in de zijgevel gaat het om een kozijn van ongeveer één meter breed. Voor zover een aanvullende, dragende voorziening nodig was gebleken, waren de kosten daarvan niet in de geoffreerde prijs begrepen, aldus Belined. De (voorwaardelijk) vermeerderde eis in hoger beroep heeft betrekking op die kosten.
8.10.
Het hof neemt tot uitgangspunt wat de deskundige in zijn rapport van 3 oktober 2017 heeft vermeld. De deskundige heeft met verwijzing naar de regeling Kwaliteitseisen en Adviezen van de VMRG, de branchevereniging voor gevels en gevelelementen, in zijn rapport van 3 oktober 2017 verklaard, kort gezegd, dat een kozijn niet belast mag worden door de bouwkundige constructie (par. 4.6) en dat aluminium gevelelementen niet zijn bedoeld om een bijdrage te leveren aan de bouwkundige constructie (par. 5).
In zijn brief van 3 oktober 2017 heeft de deskundige daarover nog verklaard (p. 2):
'Ter verduidelijking vermelden wij nogmaals dat aluminium gevel elementen geen bijdrage leveren aan de dragende constructie. Dit impliceert direct dat, indien het aluminium kozijn in deze wel een constructieve functie dient te vervullen, er een aanvullende constructie benodigd zal zijn.'
In zijn brief van 31 januari 2019 heeft de deskundige dit herhaald (bij vraag 3) en nader verklaard:
'4. (…)
Zoals ons antwoord (…) laat zien, is het zeer ongebruikelijk en volgens de VMRG-kwaliteitseisen en Adviezen en de BRL 2701 niet toegestaan dat aluminium gevelelementen onderdeel uitmaken van de dakconstructie.
Dit uitgangspunt geldt ook bij de toepassing van houten gevelelementen, zoals opgenomen in de KVT, uitgegeven door de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie.
(…)
5. (…) Zoals (…) aangegeven is het zeer ongebruikelijk en volgens de gehanteerde eisen en richtlijnen in de gevelbranche niet toegestaan dat gevelelementen onderdeel uitmaken van de draagconstructie. Gevelelementen dienen toegepast te worden als zelf-dragende elementen. In onze optiek is het ondenkbaar dat het betreffende kozijn onderdeel kan zijn van de dakconstructie. De dakplaten dienen dan ook op een andere wijze ondersteund te worden.'
8.11.
Gelet op de verklaringen en uitleg die de deskundige heeft gegeven, behoefde Belined als kozijnenleverancier in beginsel er geen rekening mee te houden dat het onderhavige kozijn een dragende functie had voor de bovenliggende dakplaat of dakplaten, en op die wijze deel uitmaakte van de bouwkundige of dakconstructie. Dit wordt niet anders doordat het volgens ir. [constructeur] , die [appellant] heeft geraadpleegd, gebruikelijk is om bij een kleine overspanning het kozijn mee te laten dragen, vaak als architectonische keuze (rapport van 22 september 2020, par. 1.1). Deze stelling is immers in het licht van de rapportage en brieven van de deskundige en diens verwijzing naar regelingen in de branche onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Indien Belined echter reden had om aan te nemen dat het oude kozijn een dragende functie had, zou zij daarmee wel rekening hebben behoren te houden. Een dergelijke reden is naar het oordeel van het hof niet dat Belined in 2015 een draag- of dwarsbalk heeft aangebracht bij het kozijn aan de achtergevel. Gelet op de afmetingen en functie (waaronder schuifpui), is dit kozijn niet te vergelijken met het onderhavige kozijn. Evenmin is voldoende toegelicht dat Belined aan de buitenzijde van de woning had kunnen en moeten waarnemen dat het oude kozijn een of meer dakplaten droeg, en dat daarvoor geen andere voorziening aanwezig was, zoals een draagbalk of latei.
[appellant] heeft ook geen of onvoldoende andere feiten of omstandigheden aangedragen die voor Belined reden hadden moeten zijn om rekening te houden met een dragende functie van het kozijn.
8.12.
De conclusie is dat [appellant] niet met een beroep op de overeenkomst van Belined kan verlangen dat deze voor de geoffreerde prijs een kozijn levert en plaatst dat de daarboven gelegen dakplaten kan dragen of ondersteunen, of een voorziening treft om de dakplaten te ondersteunen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, kan ook niet worden gezegd dat Belined reden en plicht had om [appellant] te waarschuwen voor een dragende of mogelijk dragende functie van het kozijn, nog daargelaten dat uit de stellingen van [appellant] lijkt te volgen dat hij zelf daarvan al op de hoogte was.
8.13.
Uit het voorgaande volgt dat grief 2 in het principaal hoger beroep geen doel treft. Dit brengt mee dat het hof de in hoger beroep voorwaardelijk vermeerderde eis van Belined niet behoeft te bespreken. Indien [appellant] wenst dat Belined bij het plaatsen van het nieuwe kozijn een voorziening treft om de dakplaten te ondersteunen, zal hij Belined daartoe opdracht moeten geven en de kosten daarvan zelf moeten betalen.
Scheuren
8.14.
Grief 3 in het principaal hoger beroep gaat over scheuren in het plafond bij het kozijn. Volgens [appellant] worden de scheuren veroorzaakt doordat het kozijn de dakplaten niet ondersteunt. De dakplaten behoren volgens de daarvan beschikbare, technische documentatie te worden ondersteund over de lengte van de korte zijden en buigen door bij onvoldoende ondersteuning. [appellant] verlangt dat Belined de scheuren op haar kosten herstelt.
8.15.
De grief faalt. Ten aanzien van grief 2 in het principaal hoger beroep heeft het hof overwogen dat Belined geen rekening behoefde te houden met een dragende functie van het kozijn en dat het leveren en plaatsen van een kozijn met een dragende functie of een dragende voorziening niet tot de overeenkomst behoort. Dit brengt mee dat het geen tekortkoming van Belined is dat zij niet een dergelijk kozijn heeft geleverd en geplaatst of een dergelijke voorziening heeft aangebracht. Indien de scheuren inderdaad zijn ontstaan doordat de dakplaten na het verwijderen van het oude kozijn niet langer werden ondersteund, is dit dus geen gevolg van een tekortkoming van Belined. Belined is daarom niet gehouden de scheuren op haar kosten te herstellen.
Kosten deskundige
8.16.
De kosten van de deskundige zijn het onderwerp van grief 4 in het principaal hoger beroep. [appellant] meent dat de kosten op grond van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW voor rekening van Belined zijn, omdat Belined een kozijn heeft geleverd en geplaatst dat niet voldoet aan hetgeen partijen zijn overeengekomen. De kosten bedragen € 2.329,25 inclusief btw.
8.17.
Het hof is van oordeel dat partijen ieder de helft van de kosten voor hun rekening moeten nemen. Enerzijds hebben de bevindingen van de deskundige aangetoond dat [appellant] gelijk heeft dat het kozijn gebreken vertoont. Anderzijds is uit de bevindingen van de deskundige gebleken dat [appellant] niet met recht eist dat het kozijn de dakplaten moest ondersteunen. De grief slaagt dus gedeeltelijk.
Opschorting
8.18.
Grief II in het incidenteel hoger beroep is gericht tegen het afwijzen van de vordering van Belined tot betaling van het restant van de overeengekomen prijs.
Belined voert daartoe met name aan dat [appellant] niet langer bevoegd is om het betalen van het restant op te schorten, omdat Belined na het eindvonnis heeft aangeboden het vonnis uit te voeren en een nieuw kozijn in te meten en te plaatsen. [appellant] heeft dit echter afgewezen vanwege zijn eis om een kozijn te krijgen met een dragende functie, zodat hij in schuldeisersverzuim is komen te verkeren, aldus Belined.
8.19.
[appellant] heeft niet tegengesproken dat Belined na het eindvonnis het aanbod heeft gedaan om een nieuw kozijn op haar kosten te leveren en te plaatsen en dat hij dit aanbod heeft afgewezen, omdat hij een kozijn of voorziening wenste die de dakplaten zou ondersteunen. Daarmee heeft [appellant] Belined verhinderd om haar verplichtingen na te komen en is hij in schuldeisersverzuim geraakt. Uit art. 6:59, aanhef en onder a, BW volgt dat hem vanwege het schuldeisersverzuim geen opschortingsbevoegdheid meer toekomt. Grief II in het incidenteel hoger beroep slaagt dus in zoverre. [appellant] moet alsnog worden veroordeeld tot het betalen van het restant van de overeengekomen prijs.
8.20.
Belined betoogt tevens dat [appellant] het nakomen van haar betalingsverplichting ook niet mocht opschorten vóór zij het hiervoor genoemde aanbod deed, omdat zij de gebreken aan het kozijn al grotendeels had weggenomen en zich in eerste aanleg bereid had verklaard de aanbevelingen van de deskundige op te volgen. Het hof verwerpt dit betoog. Belined was in dat stadium niet bereid om een nieuw kozijn te leveren en te plaatsen, waartoe zij wel verplicht was. Dit maakte [appellant] bevoegd om het nakomen van zijn betalingsverplichting op te schorten. In zoverre faalt grief II in het incidenteel hoger beroep.
8.21.
Dit laatste heeft het volgende tot gevolg voor de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
8.22.
Zolang [appellant] het nakomen van zijn betalingsverplichting mocht opschorten, was hij geen wettelijke rente aan Belined verschuldigd. Omdat Belined niet duidelijk heeft gemaakt wanneer zij het aanbod heeft gedaan om een nieuw kozijn te leveren en te plaatsen, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag waarop de memorie van eis in het incidenteel hoger beroep is ingediend, dat is 18 juni 2019.
8.23.
Wat betreft de buitengerechtelijk incassokosten heeft [appellant] in eerste aanleg aangevoerd dat een vergoeding niet redelijk is, omdat niet is getracht een minnelijke regeling te bereiken. Wat hiervan zij, Belined heeft voorafgaand aan de procedure ten onrechte getracht het restant van de prijs te incasseren en [appellant] tot betaling aangemaand, omdat [appellant] het nakomen van zijn betalingsverplichting toen nog mocht opschorten. Aan Belined komt daarom geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toe.
8.24.
De proceskostenveroordeling in eerste aanleg behoort in stand te blijven, omdat [appellant] op dat moment nog bevoegd was om het nakomen van zijn betalingsverplichting op te schorten en Belined dus ten onrechte het restant van de overeengekomen prijs vorderde.
Slotsom
8.25.
De slotsom is dat van de grieven in het principaal hoger beroep alleen grief 4 gedeeltelijk slaagt. Dit brengt mee dat het eindvonnis in reconventie moet worden vernietigd, voor zover Belined niet is veroordeeld tot het betalen van de helft van de kosten van de deskundige. Voor het overige moet het vonnis in reconventie worden bekrachtigd.
8.26.
Van de grieven in het incidenteel hoger beroep slaagt grief II deels. Dit heeft tot gevolg dat het eindvonnis in conventie moet worden vernietigd voor zover de vorderingen van Belined zijn afgewezen. [appellant] zal alsnog worden veroordeeld tot het betalen van het restant van de overeengekomen prijs. De proceskostenveroordeling blijft in stand.
8.27.
Partijen hebben op diverse punten bewijs aangeboden. Het hof gaat daaraan voorbij, omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.28.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Het leidt immers niet tot een andere uitkomst.
8.29.
Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding om het eerdergenoemde rapport van ir. [constructeur] van 22 september 2020 wegens ontijdigheid buiten beschouwing te laten of Belined een nadere gelegenheid te geven daarop te reageren, zoals Belined heeft verzocht.
Proceskosten
8.30.
De proceskosten in het principaal hoger beroep komen ten laste van [appellant] , omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van Belined als volgt vast:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat
€ 2.277,00(tarief I, 3 punten)
€ 3.003,00
De nakosten stelt het hof vast op de wijze die hierna in de uitspraak is vermeld.
8.31.
In het incidenteel hoger beroep zijn partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld, zodat zij hun eigen kosten moeten dragen.

9.De uitspraak

Het hof:
in het principaal hoger beroep
9.1.
vernietigt het eindvonnis in reconventie, voor zover daarbij de vordering van [appellant] tot het betalen van de helft van de kosten van de deskundige niet is toegewezen;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
9.2.
veroordeelt Belined om € 1.164,63 (inclusief btw) aan [appellant] te betalen;
9.3.
bekrachtigt het eindvonnis in reconventie voor het overige;
9.4.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van Belined vastgesteld op:
- € 3.003,00 tot heden,
- € 157,00 aan nasalaris advocaat,
beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na heden tot de dag van betaling,
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten bij betekening van het vonnis,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na de dag van betekening tot de dag van betaling.
in het incidenteel hoger beroep
9.5.
bekrachtigt het eindvonnis in conventie, voor zover Belined daarbij in de proceskosten is veroordeeld, en vernietigt het eindvonnis in conventie voor het overige;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
9.6.
veroordeelt [appellant] om € 2.100,00 aan Belined te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW daarover vanaf 18 juni 2019 tot de dag van betaling;
9.7.
verstaat dat de in hoger beroep voorwaardelijk vermeerderde eis buiten behandeling blijft;
9.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
verder in het principaal en incidenteel hoger beroep
9.9.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, H.K.N. Vos en C.W.T. Vriezen is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 november 2020.
griffier rolraadsheer