ECLI:NL:GHSHE:2020:3441

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
200.269.470_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, geboren in 2010. De vader, die in hoger beroep ging, stelde dat de rechtbank ten onrechte zijn gezag had beëindigd. Hij voerde aan dat er wel degelijk omgang had plaatsgevonden tussen hem en zijn dochter, ondanks dat dit contact in de loop der jaren was verminderd. De vader had te maken met ernstige gezondheidsproblemen, wat zijn vermogen om contact te onderhouden beïnvloedde. De moeder daarentegen betwistte de claims van de vader en stelde dat er al drie jaar geen contact was geweest. Zij voerde aan dat de vader onvoldoende belangstelling toonde voor de kinderen en dat zijn gedrag in het verleden problematisch was geweest.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2020 werd de vader gehoord via Skype, terwijl de moeder en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad adviseerde dat er meer structuur in de contacten tussen de ouders moest komen en dat de vader actiever betrokken moest zijn bij de opvoeding van zijn kinderen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende vertrouwen was tussen de ouders en dat de communicatie tussen hen gebrekkig was. Dit leidde tot de conclusie dat het in het belang van de minderjarige was dat het gezag alleen aan de moeder werd toegekend. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het gezag van de vader had beëindigd, en benadrukte dat de focus moest liggen op het herstel van het contact tussen de vader en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 november 2020
Zaaknummer: 200.269.470/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/321972 FA RK 16-5999
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C.J.M. Veth.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
als vervolg op de beschikking van 13 februari 2020.

5.De beschikking van 13 februari 2020

Het hof heeft de vader ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep en aan de moeder een termijn van vier weken verleend voor het indienen van een verweerschrift. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De moeder heeft bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020 aan het hof verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2.
De mondelinge behandeling is voorgezet op 29 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader (via Skype), bijgestaan door mr. Erkens;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Veth;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
6.3.
Het hof heeft verder nog kennisgenomen van
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 september 2020;
- het V8-formulier van de advocaat van de man met bijlage d.d. 16 september 2020.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De vader heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte het gezag van de vader over [minderjarige 1] beëindigd. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan heeft er wel degelijk omgang tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsgevonden, zodat de vader in staat kan worden geacht om het gezag naar behoren uit te oefenen. In eerste instantie kwam [minderjarige 1] ieder weekend bij de vader. Daarna is het contact verminderd, maar het is onjuist dat er voor een periode van drie jaar geen contact is geweest.
Het is verder onjuist dat de het adres van de vader bij de moeder niet bekend was. De vader heeft enige tijd geen vaste woon- en verblijfplaats gehad, maar hij was wel degelijk voor de moeder bereikbaar.
De vader is verder ernstig ziek geweest. Door zijn ziekte (lymfklierkanker) is de vader in een rolstoel beland, waardoor hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de kinderen) niet meer kon brengen of halen en hij afhankelijk is geworden van derden.
Inmiddels is er geen contact meer tussen de vader en de kinderen en heeft de moeder een verzoek tot wijziging van de achternaam ingediend.
De moeder en haar ouders lijken een groot wantrouwen jegens de vader te hebben.
Er zijn tussen de ouders nooit problemen geweest in de uitoefening van het gezag. De ouders zijn in staat om met elkaar te communiceren, al dan niet via de partner van de vader. Weliswaar is de communicatie minimaal, maar indien nodig is er contact.
De vader betrekt de kinderen niet in de strijd tussen de ouders en hij legt in het belang van de kinderen geen druk op het contact. Het is juist de moeder die een wig tussen de vader en de kinderen probeert te drijven. Juist om die reden dient de vader het gezag over [minderjarige 1] te behouden.
7.2.
De moeder heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er al drie jaar geen contact is tussen de vader en [minderjarige 1] en dat de verblijfplaats van de vader onbekend is, waardoor hij niet in staat kan worden geacht om het gezag over [minderjarige 1] uit te oefenen.
De vader toont te weinig belangstelling voor de kinderen. Hij stelt weliswaar dat hij de wens heeft om de kinderen meer te zien, maar hij maakt dit niet waar en hij investeert te weinig in het contact. [minderjarige 1] heeft hier last van.
Er is in de perioden oktober 2014 tot september 2015 en oktober 2015 tot mei 2017 geen contact tussen de vader en [minderjarige 1] geweest. De vrouw is in oktober 2016 de onderhavige procedure gestart.
Vanaf augustus 2017 heeft er wederom voor een periode van een paar maanden, tot Pasen, geen omgang plaatsgevonden. Dit geldt eveneens voor de periode juli 2018 tot augustus 2019. In augustus 2019 zijn de kinderen voor het laatst bij de vader en zijn partner, mevrouw [partner] , geweest. Er zijn toen enkele kledingstukken achtergebleven, maar op berichten van de moeder hierover is niet meer gereageerd.
Van een gewoon en regelmatig contact is derhalve nooit sprake geweest. De moeder heeft echter altijd meegewerkt aan de omgang tussen de vader en de kinderen, al dan niet via de partner van de vader. Met uitzondering van de periode 2011 - 2014 heeft de moeder de kinderen altijd gebracht en gehaald. Het is onjuist en stijlloos dat de vader stelt dat de moeder de kinderen tegen hem opzet, hetgeen op geen enkele wijze is onderbouwd.
De moeder heeft wel degelijk problemen ervaren door het gezamenlijk gezag. Zo heeft zij, in een periode dat de vader onvindbaar was, in april 2015, geen toestemming voor een vakantie naar Turkije kunnen vragen met als gevolg dat zij urenlang door de douane is ondervraagd. Verder heeft de moeder geen verlenging van het paspoort van [minderjarige 1] kunnen aanvragen, omdat zij niet wist waar de vader verbleef en zij derhalve geen toestemming kon vragen.
In het verleden is de vader zeer dominant geweest en in zijn communicatie met de moeder liet hij zich vernederend uit, hetgeen blijkt uit de door de moeder overgelegde Whatsapp berichten.
Indien de vader opnieuw met het gezag over [minderjarige 1] wordt belast, dan bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders, waarbij niet valt te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen, althans het eenhoofdig gezag van de moeder is in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk.
7.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
Het grootste probleem in de ontstane situatie is het gebrek aan vertrouwen van de ouders in elkaar en het gebrek aan vertrouwen dat verandering van die situatie mogelijk is.
Het is van belang dat er meer structuur in de contacten komt. Indien beide partijen hierin gaan investeren kan het vertrouwen in elkaar toenemen. De vader zal hierin wel zijn steentje moeten bijdragen, zodat hij ook beter bij de kinderen kan aansluiten.
Verder is het belang dat de vader actiever en intensiever op zoek gaat naar informatie over [minderjarige 1] . De vader is bijvoorbeeld geïnformeerd over de nieuwe school van [minderjarige 1] . Daarbij ligt het op zijn weg om zich meer in deze school te verdiepen.
De manier waarop de ouders met elkaar omgaan staat het gezamenlijk gezag nu in weg. Een hulpverleningstraject, zoals een traject via het uniform hulpaanbod, kan helpend zijn.
7.4.
Het hof overweegt het volgende.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.4.2.
De moeder oefent sinds de bestreden beschikking van 8 mei 2017 het gezag over [minderjarige 1] alleen uit.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard is gebleken dat er tussen de vader en [minderjarige 1] de afgelopen jaren sprake is geweest van een beperkt en onregelmatig contact, waarbij er ook periodes zijn geweest waarin er in ieder geval geen fysiek contact of geen enkel contact heeft plaatsgevonden. Beide ouders hebben echter een eigen versie over hoe dit contact is verlopen qua invulling en intensiteit en over de oorzaak van het ontbreken van een structurele contactregeling. Daarbij is gebleken dat beide ouders weinig of geen vertrouwen hebben in de ander.
In het hoger beroep is gebleken dat de strijd tussen de ouders met name op de omgang is gericht. Er is op dit moment weinig contact en de vader verzoekt niet alleen om hem weer met het gezag over [minderjarige 1] te belasten, maar hij wil ook dat er normale omgangsregeling/ zorgregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt.
De omgangsregeling ligt echter niet aan het hof voor.
7.4.3.
Voor de invulling van het gezag is het noodzakelijk dat een ouder regelmatig bij het kind betrokken is en dat de betreffende ouder voldoende op de hoogte is van de ontwikkeling van het kind. Het hof is van oordeel dat hier op dit moment geen sprake van is. Niet alleen vanwege de beperkte omgang die er tussen de vader en [minderjarige 1] is, maar ook vanwege de slechte communicatie tussen de ouders.
De ouders staan niet op goede voet met elkaar en zijn niet in staat om op een goede manier met elkaar te communiceren. Daarbij beschuldigen de ouders elkaar over en weer dat zij niet goed bereikbaar zijn voor de ander dan wel dat de ander zijn of haar telefoonnummer heeft geblokkeerd. De communicatie vindt de afgelopen jaren vooral tussen de moeder en de partner van de vader plaats.
Alhoewel beide ouders een aandeel lijken te hebben in de situatie die is ontstaan, heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling kunnen constateren dat de vader de neiging heeft om in het verleden te blijven hangen en dat het hem niet goed lukt om zijn eigen aandeel in de ontstane situatie te zien. De vader blijft teruggrijpen op gebeurtenissen die al enkele jaren geleden hebben plaatsgevonden, zoals de keer dat hij [minderjarige 1] bij de grootouders heeft opgehaald, nadat zij niet op school was. Het lukt de vader niet om deze gebeurtenissen achter zich te laten en zich te richten op de kinderen, in het hier en nu. Daarbij heeft de vader, vanwege zijn gebrek aan vertrouwen in de moeder, er moeite mee om de moeder op een rustige en correcte manier te bejegenen, hetgeen de communicatie tussen de ouders niet ten goede komt en waardoor de moeder steeds meer afstand van de vader neemt.
Gelet op de houding die de vader nu aanneemt en de communicatieproblemen die er tussen de ouders zijn, acht het hof het risico te groot dat het herstel van het gezag van de vader over [minderjarige 1] tot een verdere verstoring van de verhoudingen tussen de ouders gaat leiden, waardoor gezagsbeslissingen niet of lastig tot stand komen en ook de omgang tussen de vader en de kinderen nog meer onder druk komt te staan.
Aan de zijde van de moeder wordt gezien dat zij meewerkt aan het contact tussen de vader en de kinderen, maar anderzijds lijkt zij zich in de huidige situatie te berusten en lijkt zich onvoldoende in te spannen om de contacten tussen de kinderen en de vader te bevorderen, terwijl zij hiertoe op grond van artikel 1:247 lid 3 BW wel verplicht is.
7.4.4.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de strijd tussen de ouders de boventoon voert, terwijl het belang van [minderjarige 1] onbesproken en onderbelicht blijft. Het hof acht dit zeer zorgelijk. [minderjarige 1] heeft behoefte aan een structureel en regelmatig contact met haar vader en haar halfzusje. [minderjarige 1] wordt steeds ouder en het is niet duidelijk wat de huidige situatie, waarbij de vader af en toe in beeld is, met haar doet.
Het hof acht het op grond van het voorgaande in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat het gezag alleen aan de moeder toekomt. De focus van beide ouders dient op het herstel van het contact tussen de vader en de kinderen komen te liggen en op een verbetering van hun onderlinge communicatie. Het hof acht het daarbij niet in het belang van [minderjarige 1] om de beslissing over het gezag aan te houden.
Daarnaast acht het hof het in de geschetste omstandigheden niet in het belang van [minderjarige 1] dat er een onderscheid zal bestaan in haar situatie en die van haar broertje [minderjarige 2] , over wie de vader ook geen gezag heeft. In de huidige situatie, waarbij de moeder het gezag over de kinderen alleen kan uitoefenen, is er rust en duidelijkheid om kwesties die het gezag betreffen. Op deze manier wordt de moeder in staat gesteld om voor beide kinderen beslissingen te nemen en is er voor beide kinderen in relatie tot de vader sprake van gelijkwaardigheid.
Pas als de ouders de hiervoor genoemde problemen hebben opgelost, is er wellicht in de toekomst weer een basis voor gezamenlijk gezag.
7.5.
Op grond van het voorgaande kan het verzoek van de vader in hoger beroep niet slagen en dit leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en is op 5 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.